OPENEN
Alle begin is moeilijk, inzonderheid een stukje waar je nog geen onderwerp voor hebt. Je hebt jezelf de plicht opgelegd om alle dagen een kroniekje te plegen, ervan overtuigd dat je geest genoeg beladen is om er alle dagen een vruchtje van te plukken. Maar je moet de vruchtjes weten hangen en nog zien welke je plukt, want strenge meesters houden een oog in het zeil. Een woordspeling mag, maar toch voorzichtig zijn met woorden als pruim, muis en struik. Dezelfde beperkingen gelden of golden ook voor de jazz en de rhytm'and blues. Het seksgebeuren moet in bedekte termen worden weergegeven. Hier een toespeling in het Engels uit een nummer John Lee Hooker: "There was a one eyed cat peeking in the seafood store". Ik ga dat niet vertalen want zou de man met het rode potlood met zijn wapen tekeer kunnen gaan.
Ik weet het, dit is maar een dunne spoeling, maar ik moet mezelf weer op dreef helpen. Misschien moet ik mij meer op het dagelijkse leven gaan richten en niet zomaar iets uit de lucht grijpen.Beterschap beloofd.
Ik weet het, dit is maar een dunne spoeling, maar ik moet mezelf weer op dreef helpen. Misschien moet ik mij meer op het dagelijkse leven gaan richten en niet zomaar iets uit de lucht grijpen.Beterschap beloofd.
Mechelen de stad van de toren
Mechelen is ook de stad van de beiaardkunst. Sint Rombouts
is geen logge zwijger, geen plompe klinker die slechts dreigen zou. Sint
Rombouts is de zanger bij uitnemendheid. Nergens ter wereld hangen klokken in
een toren die zo zuiver zijn van klank, zo gewillig bij de zang, zo gehoorzaam
aan de bevelende wil van bard en beiaardier. Wat de beiaardkunst betreft geeft
Mechelen de toon aan. Uit haar school komen alle beiaardiers die de kunst
verstaan.
Verwant aan beiaardkunst is de zoete kunst van zang en
orgelspel. En ook hieraan is Mechelen rijk. Och, Mechelen is één kunststad.
Zelfs de hoofdbezigheid zijner inwoners, de meubelindustrie, is te Mechelen,
een ware kunstbedrijvigheid geworden.
Zo ligt dan de stad onder de toren als een oasis van
schoonheid. En de wandelaar kan er honderden mooie hoekjes ontdekken waaraan
hij zijn hart kan ophalen. Oude, smalle straatjes slingeren er hun bochten
langs lieve, ouderwetse huizekes.
Dit is een citaat uit een stukje geschreven door ene Fr.
Beekman, dat verscheen in het jeugdmagazine De Rakker van ... 15 mei 1944. Een
woordje uitleg. Tot omstreeks maart 1944 heersten Ivanov's Verteluurtjes min of
meer over de jeugdlectuur, naast de 'Hansjes' en de Vlaamse Filmkens. Opeens
stopten Ivanov's Verteluurtjes. Later zou Sacha Ivanov na de bevrijding wat
moeilijkheden hebben gekend, maar daar heb ik in die verhalen nooit wat van
ervaren Sheriff Jim Sweaton, Oom Felix, Nat Pinkerton en Willy de Pits en
zoveel anderen nooit wat van gemerkt. De Rakker kwam in de plaats, maar dat was
geheel wat anders. Het was een magazine vol korte verhalen, vervolgverhalen,
verhalen over beroemdheden als Bach en Mozart, over bezienswaardigheden
allerlei. Zeer interessant voor mij, maar niet voor leeftijdgenoten die verhangen
waren aan één groot verhaal. De Rakker stopte er mee kort voor de bedrijving.
Ik heb ze allemaal nog in mijn bezit, een rijke bron aan inlichtingen eigenlijk
en zeker geen nationalistisch gedoe.
Zelf ben ik niet van Mechelen, maar ik heb mijn middelbare studies
gedaan in Mechelen, in het praachtige Renaisance- en Barokgebouw van
Pitzemburg.
Brussel in 1934
Vreemd, of toch niet, dat in 1934 een Nederlands van dat niveau
geschreven werd. Hier een berichtje uit die tijd:
Langs de grep staan de caracolevrouwtjes met hun handkarren,
waarover de waschdoek, als op tafels in een frituur. Tusschen de berries hangt
een vuurpot, daarboven dampt de kastrol met slakjes. De vrouwen dragen de
officieele uniform van de vischmarkt : bruinkoperen nummerplaat aan een darm,
witte scheepsklompen, vleeschkleurkousen met daarboven dikke zwartwollen
sokken, een witte schort en kruisgewijs over de borst, naar den rug toe, een
zwarte sjaal in den winter.
Den zondagavond vooral hebben ze veel afzet. Tusschen zes en
tien komen de meeste klanten op, de pottezoeipers. Ze flikken hun lagen
breedgeranden bolhoed van den Bon Marché een tikje naar achter, knoopen hun
overjas los, steken hun linkerhand in den broekzak en sloeberen met de rechter
de zoete slakjes naar binnen. Het vrouwtje vischt ze vingervaardig op met een
vork en schotelt ze reekaan voor in een schaaltje met citroen en seldersaus.
Zoo geurt het hart van Brussel naar selder en folklore.
Ludwig Van Beethoven, Vlaming of Brabander?
Met de herdenking
van de 250ste verjaardag van Ludwig van Beethoven volgend jaar, wordt al veel
muziek van hem gebracht op radio Klara en wordt wat over hem geschreven. Ik heb
nog even gegrasduind in L'élément Flamand dans Beethoven van Ernest Colson,
gezaghebbend musicoloog. De eerste uitgave verscheen in 1928. Colson trekt de
afstamming na van Beethoven te beginnen met zijn grootvader, Lodewijk Van
Beethoven I. Even terzijde, de term Flamand is niet erg op zijn plaats,
Mechelen is en blijft Brabant, en de voorouders van Lodewijk van Beethoven I,
die ijlings uit Mechelen moesten vertrekken en nar Bonn verhuisden, kwamen uit
Bertem, Kampenhout, Haacht, Boortmeerbeek, zo Brabants als wat.
In het hoofdstuk
Erfelijkheid en Atavisme viel ik op een notenbalk (drie maten in 4/4), de
beginregel van het Vlaamse luimige lied Jan de Mulder met zijnen leren
kulder, opgenomen in het liedboekje Hoort Allegaer van onder de
oorlog, waarin ook het Wilhelmus is opgenomen als historisch lied.
Colson schrijft dat
Van Beethoven van ver of nabij nooit kennis heeft gehad van de Vlaamse
volksliederen zoals die op kermissen werden gezongen, hij deed dat wel met
Schotse en Ierse volksliederen. Daar heb ik mijn twijfels over.
Beethoven heeft zijn grootvader slechts drie jaar gekend maar als wonderkind
moet hij toch zijn grootvader liedjes horen zingen of neuriën hebben uit zijn
Mechelse tijd. Ook de vader van Ludwig van Beethoven, Jan Van Beethoven, geboren
in Mechelen, zal ook wel enige liederen van zijn vader gehoord hebben en
doorgegeven aan de grote componist, een wonderkind trouwens. Ik ben zelf geen
musicoloog maar soms komen er nog liedjes uit mijn prille jeugd naar boven. Als
er iets van het Vlaamse lied bij Van Beethoven is blijven hangen heeft dat niet
veel met erfelijkheid of atavisme te maken, veeleer met een meme.
Intussen is de muziekpartituur
van Jan de Mulder zeer eenvoudig. In de maat van 4/4 alleen maar 4 kwartnoten,
3 kwartnoren en 2 achtste, 4 achtste en twee kwartnoten. Mijn eerste lessen
notenleer waren veel moeilijker.
Autobiografie
Een goede kennis
heeft me een flink aantal jaren geleden aangeraden mijn autobiografie te
schrijven, nadat ik hem enkele voorvallen uit mijn privé-leven had verteld, in
hoofdzaak mijn 12 stielen en dertien ongelukken. Dat heb ik al uiteengezet in
mijn stukjes over mijn loopbanen. Eerlijk gezegd, heel gewoon was dat niet.
Wie al mijn verhalen
gelezen heeft, zou al veel meer weten over mijn persoon, die er onder velerlei
gedaanten veel heeft beleefd, een Multatuli dus. Welke gedaanten zouden dat
zoal zijn? Hier wat namen (niet allemaal even sympathiek als de schrijver):
Gilbert Servaes, Firmin Lesage, Victor Goethals, Charles Klabots, Sander
Molenaers en Constant Michiels. Meer wil ik er niet over kwijt, alleen dat ik
de waarheid wel eens de nek omwring.
Dit kan er wel af:
in mijn prille jeugd heb ik armoede geleden, honger, opgelapte kledij, niet
genoeg kolen voor de versleten Leuvense stoof. Als ik nu berichten lees over
600.000 Vlamingen onder de armoedegrens, heb ik een vraag: waar ligt de grens?
Met zeven mensen verblijven in een krot met twee vertrekken en een zolderkamer,
een grootvader die niet in staat meer was tot werken, een kreupele oom, een
vader die in oorlogstijd ging varen voor de Britse vloot en er zijn leven liet?
Het heeft niet veel gescheeld of ik moest de straat op om te bedelen voor een
snede brood.
Ik heb ervaren wat
armoede is en weet zeker dat er geen 600.000 dat meemaken en dat de grootste
armoede heerst onder de sukkelaars die ze hun geld hebben afgetroggeld en nu in
het beloofde paradijs op straat mogen slapen.
Wat verder mijn
biografie betreft? Schrijven in de eerste persoon? Dat zie je van hier, ik heb
mij al genoeg bloot gegeven. In de tweede persoon is niet te doen. Voor de
derde persoon heb ik niet het talent van een Charles Dickens om David
Copperfield uit mijn pen te toveren. Ik ben niet zinnens die poging te wagen,
dat kost jaren werk en die tijd heb ik niet meer.
Vlaamse Canon
Heeft iemand er aan
gedacht de Grote Markt van Brussel op te Nemen in de Vlaamse Canon? Het leesboekje
'Onze Miel te Brussel' uit 1934 op zich al Vlaamse Canon, brengt me op dat
idee. Met zijn vader op stap krijgt Miel een beschrijving van de Grote Markt,
die na 1695, na het bombardement van drie dagen door Lodewijk IVX, de Roi
Soleil bevolen, is wederopgebouwd.
De Grote Markt is
een van de heerlijkste pleinen van Europa, met het stadhuis, misschien het
mooiste en machtigste gebouw van de Oude Nederlanden. De mooie, slanke toren staat
niet in het midden en de twee vleugels verschillen van elkaar. Dat komt omdat
de westelijke vleugel eerst later is bijgebouwd. De voorgevel wordt gesteund
door bogen en is met stenen beelden versierd. Elke hoek van het gebouw heeft
een torentje. De hoogste toren met zijn talrijke balkons verheft zich spits in
de lucht. Helemaal bovenaan glinstert het standbeeld van Sint-Michiel, die de
duivel onder zijn voeten vertrapt.
Recht tegenover het
stadhuis het Broodhuis. Het is een der fraaiste van de hele markt.
Rondom de markt
trekken de gildenhuizen de aandacht, alle hebben ze een Vlaamse naam, noteer ze
dus voor de Vlaamse Canon. Te beginnen met Den Coninck van Spaignen, een
veel te drukbezocht café, Den Cruywagen, Den Sack, Den Wolf, Den Horen, De
Sterre, De Zwaan, nu een uitstekend restaurant, Den Gulden Boom, De
Roos, In den Bergh Thabor. Achter bijna alle huizen schuilt een gilde.
In De Gulden Boot
(Chaloupe d'or) huist nu een goed restaurant.
Er is nog veel meer te
vertellen over het Vlaams karakter van de Grote Markt, maar dat zal voor later
zijn.
dt
Af en toe stoot ik
op fouten tegen de dt-spelling en lees ik opmerkingen dat de spelling zou
moeten teruggebracht worden tot wat je hoort, d is d, t is t. Zoals in antwoord
dan? Ik geloof niet dat veel Nederlandstaligen er maar aan denken om antwoort
te schrijven, temeer daar het meervoud antwoorden is.
Ik heb heb een paar
spraakkunsten geraadpleegd in verband met de dt op het einde van een woord.
Rijpma en Schuringa ziet daarin geen probleem, zo min als de spraakkundige
bijlade in de dikke van Dale en de Nederlandse Spraakkunst voor Iedereen van
Het Spectrum. De Nieuwe Spellinggids van de Nederlandse Taal van van Dale wijdt
een alinea aan de dt. De Knack Klapper over de spellingregels beschrijft de
vervoeging van het werkwoord. Hier enkele citaten:
- voor het spellen
van werkwoorden ga je uit van de stam, dat is de noemvorm zonder de uitgang -en
(n):: werken-werk; doen-doe
- de eindmedeklinker
is altijd enkel: bakken-bak (niet bakk)
- bij werkwoorden
als leven en vrezen eindigt de stam op -v en -z maar je schrijft leef en vrees
- in de
tegenwoordige tijd krijgen tweede en derde persoon enkelvoud de uitgang -t
- eindigt de
stam op -t dan vervalt de uitgang: zetten
zet, jij zet, hij zet;
Als de stam
eindigt op -d krijg je een uitgang met -dt worden jij wordt, hij wordt
Als jij achter
het werkwoord staat komt er geen -t. Word jij vaak gestoord?
Tot in 1946, in de
lagere school en het eerste middelbaar hadden de leerlingen van mijn leeftijd
het veel moeilijker met de oude spelling
Een voorbeeld uit een Ivanov's Verteluurtje van Sacha Ivanov: Nat
slenterde door de straten, met zijn hoofd naar den grond, hij verveelde zich.
Sedert dat avontuur met "De roode auto" was er niets speciaals
gebeurd. En Wim was ook gansche dagen aan 't grommen want het ging maar
slapkens in de garage "Pinkerton".
Mens en vis werden
mensch en visch geschreven, er was kolen en koolen, kolen voor steenkool,
koolen voor de groente, hoe werd lopen geschreven? De uitgang isch bleef dan
wel bestaan.
Dit hele stuk om aan
te tonen dat dt geen probleem is of kan zijn. Ik kan andere problemen opnoemen:
aaneenschrijven, accenten, afbreken, koppeltekens, bastaardwoorden, beide of
beiden, tussenklank, c is k-klank, c of sc, trema, diakritische tekens, dubbele
punten, eau-klank, ei of ij, en zo oneindig veel meer. Het Nederlands is voor
anderstaligen zeker zo moeilijk te leren als Engels, Duits, Frans, Italiaans en
Spaans (beide met fonetische spelling), hoewel een andere taal leren nooit te
onderschatten is.
DODE LENTE
In
de krant van 5 November stnd een artikel over de vernietiging van de natuur
door intensieve landbouw. Vogels, zoogdieren, reptielen, amfibieën en insecten
lijden onder de schadelijke landbouwpraktijken. Meer dan 2500 Europese
wetenschappers schrijven dat in een brief aan de Europese Unie. De populatie
van vogels nam in Europa tussen 1980 en 2015 met 55 percent af. Op plaatsen nam
de insectenpopulatieaf met 76 procent.
Ik
heb het zelf kunnen vaststellen in mijn tuintje. In 1966 kreeg ik nog het
bezoek van een vlucht spreeuwen, koren mussen, vinken, koppeltjes koolmezen,
eksters, kauwen, roodborstjes, heggenmussen, koninkjes en Turkse tortels. Van
de zomer heb ik weinig of geen last gehad van muggen of vliegen, de jaarlijkse
wespennest heb ik niet moeten uitroeien,in mijn grasperk weinig mierenkolonies
aangetroffen. Mier die naargelang de streek, niet de soort mierzijk, muurzijker
of pizzemier heet.
Spinnen
komen in de herfst niet meer binnen, eris niets meer te bikken.
De
mieren deden me denken aan Silent Spring, verschenen in 1962, dat
ik gelezen had. Het is een wetenschappelijk boek over het milieu geschreven
door Rachel Carson dat de schadelijke gevolgen van willekeurig gebruikte
pesticiden aan het licht brengt, toen al. Carson beschuldigt de chemische
industrie er van desinformatie te verspreiden en dat de ambtenaars de
beweringen van de industrie klakkeloos aannemen. Bekend was haar strijd tegen
de manier waarop de vuurmier moest worden uitgeroeid. De vuurmier is een insect
dat uit Zuid-Amerika was ingevoerd en een pijnlijke beet kon veroorzaken, zoals
iemand in zijn gat pitsen. Met massale besproeiingen zijn ze het diertje te
lijf gegaan en de gevolgen voor de natuur bleven niet uit. Carson vestigde haar
aandacht op de problemen van het milieu, die, naar ze aannam, veroorzaakt
werden door synthetische pesticiden. Haar boek Silent Spring vestigde de
aandacht van het Amerikaanse publiek op de milieuproblemen. Het boek kreeg veel
tegenkanting van de chemische bedrijven, maar onder druk van de publieke
opinie, werden talrijke wijzigingen doorgevoerd. DDT werd in het hele land
verboden en droeg bij tot een milieubeweging die leidde tot de stichting van de
U.S. Environmental Protection Agency.
Silent Spring werd opgenomen in vele lijsten van de best non-fictie boeken
van de 20ste eeuw.
Wat een vrouw kon teweeg brengen, de Amerikaanse chemische
industrie doen buigen onder druk van de massa. Zouden de spijbelaars van
vandaag dat ook zullen kunnen?
Natuurkundige
Sir David Attenborough heeft gezegd dat Silent Spring waarschijnlijk het
boek is dat de wetenschappelijke wereld het meest heeft veranderd na The
Origing of Species van Charles Darwin.
Euthanasie
Er zijn nogal wat
reacties gekomen op het verhaal van
Gwendolyn Rutten vertelt over de verklaring van Lutgart Simoens dat ze
levensmoe-voldaan is. Kan zijn, maar wat is precies een voltooid leven? Eer ik
twintig jaar was heb ik meer dan een keer mijn leven voltooid gevoeld. Ik kon
namelijk brandend verliefd worden, was te bedeesd om zelfs maar goede dag te
knikken naar de geliefde, had dan dood willen zijn, maar ik kon mij onder meer
vastklampen aan een versregel van Goethe: glücklich allein ist die Sehle die
liebt. Die soms zwaar wegende droefenis ging over en begon opnieuw. Na mijn
twintigste verjaardag en bijna twee jaar legerdienst was ik iemand anders
geworden. Toen waren er meisjes die op mij vielen. Ik was er niet op uit om hen
te laten voelen wat een afgewezen liefde kan betekenen - in een aantal gevallen
zelfmoord - maar heb er wel het mijne van genomen. Gelukkig zonder spoor van
lijken achter te laten.
Ik wil maar zeggen,
dat die uren, dagen, soms weken van groot lijden en levensmoeheid bij de meeste
mensen vanzelf wel voorbijgaan, al kan ik niet zeggen al ooit naar de dood te
hebben getracht, vergeten ben ik het in alle geval.
Bij sommige mensen
kan dat dramatisch zijn, voor, in onze ogen een, bagatel. Sporting Anderlecht
bijvoorbeeld, dat in een degradatiewedstrijd tegen Cercle Brugge de loodjes
legt, of Eddy Mercx die in Parijs-Roubaix door Rik Van Looy wordt geklopt.
Genoeg over
euthanasie en de dood, niet mijn geliefde onderwerpen. De laatste alinea is
misschien wat ver gezocht, maar er zijn zelfmoorden gepleegd door mensen die
hun favoriet niet zagen winnen.
Madder van den Dille
Even op google
gezocht naar honderdjarigen in Boortmeerbeek. Dat waren er vier: Bertha Van
Baelen overleden 26.2.2012, Josse De Pauw, overleden 1.12.2012 en Maria Oortman,
overleden 7.11.2017.
Die moest ik niet
hebben, ik zocht naar Maria Antonia Verlinden, toen beter bekend als Madder van
den Dille, geboren op 1.12.1842. Op 1.12.1942 vierde ze haar honderdste
verjaardag in moeilijke omstandigheden. Het was oorlog en alles was op de bon.
Op de dag van haar
verjaardag werd ze feestelijk opgehaald aan haar huis, waar zich de stoet
vormde met praalwagens en alle schoolkinderen. Wij, de kinderen van de
jongensschool hebben weken en weken gerepeteerd op een cantate geschreven door
o.a. Emiel Hullebroeck, bekend Vlaams componist, en Leo Fannes, hoofdonderwijzer van de jongensschool. De
tekst van die cantate is een tijd geleden opgenomen in het tijdschrift van de
Heemkundige Kring Ravensteyn. Ik was tien jaar toen ik mee opstapte in de stoet
en op de kiosk mee heb staan zingen. Ik heb nog enkele verzen uit die cantate uit
mijn geheugen geput, dus nergens gelezen. Bijvoorbeeld:
Hier staat
Boortmeerbeeks jeugd in dichte rangen, bijeengeschaard in bonte feestkledij
Fier laat zij nu
haar lied weergalmen ...
Strooit bloemen,
strooit bloeme,; strooit bloemen uit met milde hand, strooit bloemen uit te
allen kant. siert straten en pleinen en laat uw refreinen, weergalmen bij 't
klingen der klokken die zingen, de huldegroet, aan moederken zoet.
Maar heden nog,
gezond en sterk, komt weder uit diezelfde kerk, dat zelfde plein plein betreden
...
Diezelfde kerk is
natuurlijk wat met spek geschoten, de oude kerk werd in 1914 door de lieverdjes
uit Duitlans platgelegd.
OP het einde van de
cantate zongen we: Heil onze honderdjarige Houzee. Dan moesten we onze
arm schuin omhoog steken, de Hitlergroet dus, want Fannes de hoofdonderwijzer,
was nogal Flamingant. Maar Constant Steens, een bekend figuur in Boortmeerbeek,
had zijn zonen Reginald en Ivo verboden hun arm in de groet te brengen, hij was
duidelijk geen Hitler-gezinde.
De toren van het stadhuis
Nog
een voorlaatste stukje over Brussel, het is tenslotte de hoofdstad van België
en van Vlaanderen. Het is meer dan honderd jaar geleden geschreven door Herman
Teirlinck in Vlaanderen door de Eeuwen Heen.
De
toren van het Brusselse stadhuis is een meesterwerk of een goddelijk toeval.
Het rijst met ongelooflijke lichtheid, sluit, even boven de driedubbele
verdiepingen en het honderdoogige dak, in vierkante stapeling zijn rapstijgende
lijnen, werpt kleinere torentjes op en schiet dan ineens omhoog met achthoekige
bogen, waardoor het blauw van de hemel klaart. Boven de spits, die al de
wendingen en cadansen van deze wondere architectuur op een naaldpunt
samenbrengt, blinkt het gulden beeld van Sint-Michiel, die met de heilige
Goedle het patronaat der gemeente deelt.
De
toren wekt tegelijk een beeld van soepele kracht en een gebaar van uiterste
elegantie. Het groeit, uit de met steenwerk beladen lenden van het gebouw,
gelijk een stralende bloem uit het loof. Hij heerst in schoonheid over het
marktplein, over de gehele Lage Stad, over het omliggend leven.
Hoe
komt een verhaal tot stand?
Nu zou ik
eigenlijk tot bekentenissen moeten overgaan. Ik heb namelijk een goed deel van
mijn verhalen aan de werkelijke gebeurtenissen - of althans zoals ik ze mij
voorstel - ontstolen. Erg is dat niet de meeste schrijvers doen het.
Neem nu verhaal Nr
10 van mijn paginalijst: Marcel en Valerie Casteels-Kerkstoel. Marcel en
Valerie zijn de namen van een oom en een tante die, zoals alle mensen,
iets hebben beleefd. Die belevenissen maken het geraamte uit van mijn verhaal.
Ze maken kennis op een dorpskermis waar het, voor de oorlog, nog lustig aan
toeging. Ze trouwen, zoeken enige levenszekerheid en wijken uit naar Brussel,
waar ze huisbedienden worden. Valerie in de keuken en als meid, Marcel als
klusjesman en hulp in het huis. Ze zijn gelukkig samen, maar de gebeurtenissen
in Duitsland dwingen hun werkgevers naar Amerika te verhuizen, het zijn joden.
Ze vinden een andere betrekking, blijven gelukkig tot de mobilisatie komt. Hij
moet onder de wapens, wordt krijgsgevangen gemaakt en keert heelhuids terug.
Bij hun nieuwe werkgever is Maarcel chauffeur van een bestelauto die de
afgewerkte producten van de kleine werkplaats van hun nieuwe baas produceert.
Maar de voornaamste klant zorgt voor eigen vervoer en Marcel wordt overbodig. Ten
einde raad, om verplichte tewerkstelling te ontlopen, treedt hij in dienst van
de Organisation Todt, maar hij duikt onder. Het slot met de zelfmoordpoging is
verzonnen.
Dat is de
verhaallijn. De rest heb ik ingevuld, met de bedoeling het dorpsleven en het
leven in het algemeen te schilderen. Dus geen heemkunde of folklore, wel
literatuur.
Het verhaal Nr 2
vertrekt van een anekdote. Ik was eens blijven doorzakken met collega's. In een
nogal duister café hadden ze zogeheten serveuses. In gesprek geraakt met een
ervan. Ze vertelde dat kort geleden iemand haar beloofd had haar te zullen
weghalen, maar hij heeft haar in de steek gelaten. Ze vertelde ook van haar
mislukte huwelijk en tegenslagen. De volgende ochtend, nuchter, heb ik
rondgelopen met de gedachte: heb ik haar beloofd haar daar weg te halen en mijn
gezin in de steek te laten? Na een paar dagen was ik van die gedachte verlost.
Verhaal Nr 26 is
volledig uit de lucht gegrepen, evenals verhaal Nr37. Verhaal Nr 38 steunt op
historische feiten.
Mijn verhalen zijn
ongeveer 10 pagina's A4 lang. Binnen leesbereik van een uur. Iemand heeft mij
gezegd dat ik van verhaal Nr 2 een roman zou kunnen schrijven. Dat doe ik niet,
ik volg daarin liever Ambrose Biers, schrijver o.m. van The Damned Thing, die
zegt dat een roman een roman een verhaal is met heel veel vulsel. Terzijde,
mijn verhalen zijn deels geschreven met de bedooeling er sripts van te maken.
Dat heb ik dan ook gedaan. Die scripts staan al een eeuwigheid onaangeroerd op
mijn blog juulscriptschrijver.
De
Naam Hellebeek
Sommigen hebben zich
misschien al afgevraagd waar de naam van mijn fictieve gemeente vandaan komt.
Ik heb die naam gevonden in het boek Boortmeerbeek van Heerlijkheid tot
Gemeente, een tijd geleden samengesteld door Boortmeerbeekenaars Marc
Fierens, Marc Keuppens, Vera Thys en Danny Gijbels. Op paga 14 staat een
plattegrond van Boortmeerbeek met de verschillende plaatsnamen. Helemaal
bovenaan ligt de plaats Hellebroeck, die grenst aan de gemeentes Hever en
Rijmenam. Aangezien ik die twee gemeentes opneem in mijn fictief dorp, was de naam
gauw gekozen, temeer daar Broeck ook de betekenis beek heeft en tevens een deel
is van de naam Boortmeerbeek.
Op pagina 26 wordt
wat uitleg gegeven bij de betekenis van de plaatsnamen van Boortmeerbeek. Voor
Hellebroeck luidt dat o.a. dat Hellebroeck komt van Hellebroec, Helroybroeck,
1719. Een broek is een moeras, poel, laagland of weiland. Het woord broek komt
van brouc in de betekenis van beek, zoals in het Engels brook. Een broek vormde
dan ook meestal een open plaats in de bossen. Het woord helle is hier
waarschijnlijk afkomstig van Helroy, wat verwijst naar het woord Helrode, de
naam van de ridders van Helrode, die op deze plaats zouden gewoond hebben.
Ik ben geen
heemkundige of folklorist, al heb ik alle respect voor hun werk. Ik ben
begonnen met verhalen te schrijven met de bedoeling er een TV-script van te
maken. Die scripts liggen al jaren in mijn lade, maar aangezien er weinig of
geen gewelddadigheid in voorkomt, maken ze weinig kans ooit te worden verfilmd.
Om verder te gaan, voor mijn verhalen vertrek ik van een anekdote, of van
personen die iets hebben meegemaakt wat het vermelden waard is. Mijn geschrijf
heb ik willen richten op het Nederlandse taalgebied, maar ik heb geen uitgever
gevonden. Wel de bewondering van kenners als Herman De Coninck, Willy
Courteoux, Francis Verdoodt en andere mensen tot oordelen bevoegd.
In een volgend
kroniekje zal ik trachten uit te leggen hoe een verhaal tot stand komt.
Driehoek Hever-Boortmeerbeek-Rijmenam
Ik ben geboren te
Boortmeerbeek op de Donk. Mijn geboorte zelf herinner ik mij niet, maar ik heb
wel flarden van herinneringen uit de tijd toen ik nog niet kon lopen en op een
been over de vloer schoof. Mijn geboortehuis bestaat niet meer, de vier
huizekens waar het deel van uitmaakte werden tegen de vlakte gelegd om plaats
te ruimen voor de verkeersweg naar Rijmenam. Hier komt Rijmenam in beeld.
Boortmeerbeek Donk was op zich bijna een gehucht van Rijmenam, er woonden meer
'inwijkelingen' uit Rijmenam dan eigenlijke Meerbekenaars. Erg is dat
natuurlijk niet. Rijmenam-dorp ligt op nog geen kilometer afstand van de kerk
van Meerbeek, veel dichter bij dus dan de kerk van Bonheiden.
Na de Donk zijn we
in het dorp gaan wonen tussen andere mensen, want de Donk was het dorp niet.
Meerbeek en Rijmenam
hebben altijd sterke banden gehad. Ook op gebied van dorpspolitiek. NR1 In
Rijmenam sloot aan bij Pin (later Movri) en dus ook in Hever bij 'De Mette'.
Ook de drie fanfares hadden een verstandhouding en wisselden muzikanten uit.
Die van Rijmenam
kwamen in de goede, oude tijd in groep naar Meerbeek, naar cinema Flora, en ook
naar de talrijke cafés. Ook de joongeren - en ouderen - zochten het vermaak op
in Meerbeek. Hever-dorp ligt ook op een boogscheut van Meerbeek-dorp.
Ik weet nog hoe we
met groep van meer dan tien man te voet naar Rijmenam kermis liepen, luidkeels
liedjes zingend met meer dan erotische inslag.
Er zijn tussen de
drie dorpen nogal wat uitwisselingen van partners geweest. Schrijver dezes vond
wat hij zocht in Rijmenam en kwam zich hier vestigen. Toen waren de tijden al
aan het veranderen. De grote dancings, de auto, de TV, vliegreizen haalden de
cafés leeg. Rock'n Roll had de zeemzoete liedjes en meezingers verjaagd, helaas
ook de swing. Zelf had de schrijver geen deel meer aan het sociale leven, hij
moest werken op zondagen, in avond- en nachtploegen. In Boortmeerbeek sloot
brouwerij Het Sas, opgekocht door grootmogol Piedboef, zijn deuren, wat invloed
had op de werkgelegenheid ook in Rijmenam en Hever. Dan de grote fusie van de
gemeenten in 1977. Hever werd bijna ongemerkt deel van Boortmeerbeek, maar
Rijmenam was andere koek. De bewoners van het dorp wilden van Bonheiden niet
weten. Er werd zelfs met zwarte vlaggen in stoet door de straten gereden. Van
Provincie veranderen en een gemeente in stukken snijden waren niet aan de orde,
maar Muizen, provincie Brabant, ging naar Mechelen en Peulis ging naar Putte.
Zo zitten wij
opgescheept met Bonheiden, of omgekeerd.
Maar Rijmenam blijft
de parel aan de Dijle, dat er veel of weinig winkels en omzeggens geen cafés
meer zijn, nemen we er bij. De nieuwe dorpskern heeft bloed en tranen gekost,
maar mag er wezen, wacht maar tot de bomen groot zijn. Als er maar geen nieuw
onheil komt.
Dit stukje staat ook
op mijn blog. Eenvoudig te bereiken op mijn blogadres door Ctr-toets in te
drukken en tweemaal te klikken op:
Dan kom je op mijn
misdaadverhaal Het blauwe Figuurtje. In de zijkolom kun je mijn kronieken
aanklikken en onder 2017 mijn 38
verhalen.
Delen graag
Herhaling
De grote markt te
Brussel en Busken Huet
(Uit Onze Miel te
Brusel uit 1934)
Eenig is de krans
van middeleeuwsche woonhuizen, uit welke de toren van het stadhuis zich
verheft. Die gildenhuizen zijn onnavolgbaar. De meeste werden hersteld na de beschieting
in 1695; en zoo dit niet is kunnen geschieden zonder een anachronisme of wat,
het oog heeft daarbij geen schade geleden. Nergens in België komt het nationale
zoo aangenaam uit. Elders grijnst de herinnering; hier glimlacht zij. Men denkt
aan eene vriendelijke oude dame uit de rijken middenstand, die, ter ere van
haar gouden bruiloft, zich in jeugdig feestgewaad is komen steken. De
droefgeestige reiziger die Brussel bezoekt, moet handelbaar worden, wanneer
zijn schreden hem naar de Grote Markt voeren. Het is grootsche behaagzucht,
breed kantwerk, goudsmederij met een gedachte tot achtergrond. Kortome, een
zonnestraal op den levensweg der bouwkunst.
Coenraad
Busken Huet.
Coenraad Busken Huet
(1826+1886). Huet speelde een voorname rol in de Nederlandse letteren van de
19e eeuw.
Hij wordt beschouwd
als een voorloper van de vernieuwing in de Nederlandse letterkunde. Van 1862
tot 1865 mocht hij ongenadig in De Gids de middelmatige talenten van zijn tijd
te lijf gaan.
Bovenstaand stukje
komt uit Het land van Rubens, reisindrukken en kultuurhistorische
beschouwingen.
Jules De Cort
Dit stukje staat ook
op mijn blog. Eenvoudig te bereiken op mijn blogadres door Ctr-toets in te
drukken en tweemaal te klikken op:
Dan kom je op mijn
misdaadverhaal Het blauwe Figuurtje. In de zijkolom kun je mijn kronieken
aanklikken en onder 2017 mijn 38
verhalen.
Delen graag
Goethe en de Koran
(2)
Voor de liefhebbers:
hier volgt integraal het gedicht van Goethe: Mahomets Gesang (in het Duits)
Seht den
Felsenquell,
Freudehell,Wie eind
Sternenblick!
Über Wolken
Nährten seine Jugend
Gute Geister
Zwischen Klippen im
Gebüsch.
Jünglingfrisch
Tanzter aus der
Wolke
Aufdie Marmorfelsen
nieder,
Jauchzet wieder
Nach dem Himmel.
Durch die
Gipfelgänge
Jagt er bunten
Kieseln nach,
Ubd mit frühem
Führertritt
Reiszt er seine
Bruderquellen
Mit sich fort.
Drunten werden in
dem Tal
Unter seinem
Fusztritt Blumen,
Und die Wiese
Lebt von seinem
Hauch.
Doch ihn hält kein
Schattental,
Keine Blumen,
Die ihm seine Knie
umschlingen,
Him mit Liebes-Augen
schmeicheln.
Nach der Elme dringt
sein Lauf
Schlangenwandelnd.
Räche smiegen
Sich gesellig an.
Nun tritt er
In die Ebne
silberprangend,
Und die Ebne prangt
mit ihm,
Und die Flüsse von
der Ebne
Und die Bäche von
den Bergen
Jauchzen ihm und
rufen: Bruder!
Bruder, nimm die
Brüder mit,
Mit zudeinem alten
Vater,
Zu den ewgen Ozean,
Der mit
ausgespannten Armen
Unser wartet,
Die sich, ach!
vergebens öffnen,
Seine Schnenden zu
fassen;
Denn uns frisz in
öder Wüste
Gierger Sand; die
Sonne droben
Saugt an unserm
Blut; ein hügel
Hemmet uns zum
Teiche! Bruder
Nimm die Bruder von
der Ebne,
Nimm die Brüder von
den Bergen
Mit, zu deinem Vater
mt.
Kommt ihr alle!-
Und nun qchwillt er
Herrlicher; ein ganz
Geschlechte
Trägt denFürsten
hoch empor!
Und mi rillenden
Triumphe
Gibt er Ländern
Namen, Städte
Werden unter seinel
Fusz.
Unaufaltsam rauscht
er weiter,
Läsz der türme
Flammengipfel,
Mamorhäuser, einde
schöpfung
Seiner Fülle, hinter
sich.
Ik weet of er een
Nederlandse vertaling bestaat van dit gedicht, mocht iemand er naar vragen zou
ik het wel willen proberen, maar gemakkelijk ziet het er niet uit.
Goethe en de Koran
Johann Wolfgang Goethe (26.8.1749 - 22.3.1832) was een Duits
wetenschapper, toneelschrijver, romanschrijver, filosoof, dichter,
natuuronderzoeker en staatsman. Goethe was de schrijver van onder meer Faust,
Die Leiden des jungen Werthers en Zur Farbenlehre. In 1782 werd hij in de
adelstand verheven
Na mijn pensionering in 1996 heb ik enkele colleges gevolgd aan
de VUB, waaronder 'Warum es sich noch lohnt Goethe zu lesen'. Het is een cursus
van 126 pagina's DINA4, die ik eens doorbladerd heb. Daar viel ik op een
hoofdstuk Mahomets Gesang. Tussen 1771 en 1773 ging Goethe, op
aandringen van Herder, voor het eerst dieper in op de cultuur van de
Islam.
(Herder gold als dichter als de belangrijkste
voorloper van de Sturm
und Drang-beweging (ca.
1770) en had invloed op Duitse dichters als Goethe en Schiller. In Straatsburg leerde hij Goethe
kennen. Gezamenlijk schreven zij in 1773 het manifest Von deutscher Art
und Kunst. Herder was, in 1773, de eerste die het begrip Volkslied gebruikte.In 1802 werd
hij in de adelstand verheven ('von Herder') wat een noodzakelijke voorwaarde
was voor de toegang tot het hof. Zie ook Goethe.)
Naast de Koran, die hij voornamelijk las in de in 1771
verschenen vertaling van David Friedrich Megerlin, las hij historische
uitbeeldingen zoals La vie de Mahomet van Jean Gagniers (1732) Op basis
van zijn Islam-studies schreef de dichter en enige scènes voor een groter
dramatisch gedicht. Drie teksten zijn behouden gebleven. De hier besproken
tekst werd voor het eerste in de GÖttinger Musenalmanach in het jaar 1774
gedrukt onder de titel Gesang. Ik heb ook een kopie van Mahomets Gesang (in die
tijd werd Mahomet en niet Mohamed geschreven). Het heeft de vorm gekregen van
een in strofen gelede monoloog. De inhoud van de hymne heeft geen betrekking op
de historische gestalte van Mohamed of op zijn leer, maar eenvoudig een
omgeving oproept waar de motieven woestijn, zand en zon van het morgenland deel
van uitmaken. Het gedicht gaat over een rivier. In de 18e eeuw was de rivier
een geliefde metafoor voor het genie. De delen an het gedicht stemmen overeen
met de indeling van het leven. Het begint met de bron in de rotsen,dan de
wolken en zo verder tot de vereniging met de schepper, de oceaan.
Ik schrijf dit stukje om aan te tonen dat het er niet altijd zo
erg aan toe ging tissen twee culturen als nu.
LOUIS PAUL BOON EN
DE KWAKZALVERS
Die drei Feldscherer
van de gbroedrs Grimm, eigenlijk De drie Heelmeester, is het bekende verhaal
van de drie heelmeesters die in een herberg overnachting zoeken en hun kunsten
tonen, de een door een hand af te snijden, de tweede steekt zijn ogen uit en de
derde zijn hart. Morgen vroeg zullen ze die lichaamsdelen weer aanbrengen, ze
hebben daar een zalf voor. Maar in de nacht weet een kant het bord met de
onderdelen te vinden en ze eet alles op. De dienster weet niet wat aanvangen
maar haar vrijer gaat een hand afsnijden van een gehangen dief, steekt een kat
haar ogen uit en haalt een varkenshart uit de kelder waar de geslachte varkens
liggen. Als de drie de volgende dag op stap gaan stelt de eerste vast dat hij
de neiging geld te stelen waar hij kan, de tweede kan alleen 's nachts zien, de
derde gaat overal snuffelen in het mest. Ze stellen vast dat ze bedrogen
werden, lopen terug naar de herberg. Het meisje is gaan lopen en ze eisen van
de baas veel geld, anders steken ze zijn huis in brand. Ze krijgen genoeg om
verder mee te leven, maar zouden liever hun eigen lichaamsdelen terug hebben
gekregen.
Het verhaal van
Grimm is grimmig genoeg, zodat Louis Paul Boon het niet moet aandikken, hij
brengt wel enkele wijzigingen aan.
Hij vertaalt
Feldscherer door Kwakzalvers en het uitgesneden hart vervangt hij door de
toverfluit. Als die onderdelen door de kat worden opgegeten, vervangt de vriend
van het meisje de hand door de hand van zijn pas gestorven oude vader, uit de
schapraai haalde ze een varkensworst om de toverfluit te vervangen en ze staken
de kat een oog uit en legden alles op eenbord. Als drie hun onderdelen weer
hadden aangezet, kreeg de ssrste de neiging om met zijn hand alles uit te delen
wat hij had, de tweede moest zich bedwingen om geen stuk van zijn varkensworst
te snijden, en de derde kroop voortdurend over de vloer, snuffelend naar een
muis onder de kast of onder de rok van de dienster. De drie zagen dat ze
bedrogen waren en sloegen de waard en de dienster de kop in
Besluit: Boon heeft
dit verhaal veel grimmiger gemaakt dan het al was. Geen van beide zijn
eigenlijk geschikt om aan kinderen te worden voorgelezen. Dat Boon het hart
verving door de toverfluit, was voor niets ongewoons. En het sprookje van Grimm
is beter verteld dan dat wat Boon er mee doet.
LOUIS PAUL BOON EN ROODKAPJE
Voor een paar Euro onlangs de
hand weten te leggen op Grimms Märchen Gesamtausgabe. Het Duits is zeer
gemakkelijk te verstaan. Het boek bevat alle bij de 220 door de broeders Jacob
en Wilhelm Grimm verzamelde kinder- en huissprookjes. Al 200 jaar zijn ze een
niet meer weg te denken bestanddeel van de Duitstalige literatuur.
Ik heb ook het boekje Zes
grimmige sprookjes voor verdorven kinderen, van Louis Paul Boon, verschenen
in 1957.
Ik citeer uit de achterflap van
het in 1962 verschenen Blauwbaardje in Wonderland, een aanvulling met
Blauwbaardje van de zes grimmige sprookjes:
De laconieke verteltrant,
sommige thema's, de stoutmoedige fantasie, zoals we die vinden bij de
gebroeders Grimm, treffen we ook aan bij Boon. Behalve grimmige zijn het dus
ook Grimm-ige sprookjes. De erotische strekking van deze producten der
volksfantasie, ontdekt door de psychoanalytici, heeft Boontje echter vrijmoedig
ontdaan van haar al te verhullende symboliek. Preutse lezers kunnen de
sprookjes van de befaamde Vlaamse schrijver dan ook beter laten liggen. Maar
ja, dat geldt, als wij Freud mogen geloven, dus eigenlijk voor de zogenaamde
kindersprookjes niet minder.
De 'grimmige sprookjes' zijn
uiteraard een allusie op de sprookjes van Grimm. Iedereen kent het alom bekende
verhaal van Roodkapje Ze brengt gebak en
een fles wijn naar haar oude grootmoeder. Onderweg ontmoet ze de wolf en
vertelt dat ze naar haar grootmoeder gaat. de wolf is haar te vlug af,
verslindt grootmoeder en ligt in bed als Roodkapje er aan komt. Het spel met de
grote oren, ogen en mond, de wolf wil roodkapje verslinden maar de jager is net
op tijd om de wolf zijn buik open te snijden. Grootmoeder komt er levend uit,
de jager en Roodkapje vullen de opengesneden buik van de wolf met stenen en de wolf sterft.
Bij Grimm is de eerste helft
van het verhaal bijna idyllisch als Roodkapje in het bos dartelt, bloemen plukt
voor grootmoeder en terloops de wolf te woord staat. Het verhaaltje is
warmhartig, genoeglijk, weinig grimmigs te bemerken. Tot het omslaat en de wolf
de grootmoeder verslindt.
Boon is minder huiselijk. Het
begint al met twee oudbakken pannekoeken en een fles bier. In het bos loopt ze
met haar jonge borstjes bloot en ze schrikt van Adriaan Dewolf, een dier in
mensengedaante, waar bij Grimm de wolf in het bos een vriendelijk dier lijkt.
In het huis van de grootmoeder heeft grootje in haar bed een vreemde stem.
Roodkapje kleedt zich uit en kruipt bij Dewolf in bed. Zij voelt het lichaam van haar gootmoeder en
stelt de bekende vraag: Maar grootmoeder wat heb jij grote handen. Roodkapje
vindt het aangenaam om andere handen over haar lijf te voelen wandelen. De
grootmoeder is eveneens naakt en Roodkapje vroeg: Maar grootmoeder wat heb jij
daar? Dewolf zegt dat een goede fee hem dat heeft gegeven, maar het was
eigenlijk voor Roodkapje bestemd. Hij biedt Roodkapje zijn toverding aan, maar
Roodkapje ontdekt dat grootmoeder Adriaan Dewolf is. Zij begint om hulp te
roepen en de jager springt binnen. Adriaan kon met dik gezwollen buik niet
vluchten. De jager neemt zijn groot mes en snijdt de buik van Dewolf open.
Grootmoeder komt er levend uit en dan vullen ze de buik van de wolf met stenen
en die valt dood. De jager zegt nog dat als de wolf haar zijn toverding wou
geven zij altijd de zijne kan krijgen. Maar Roodkapje heeft er nog geen zin in.
Ik lees ergens dat Boon als postmodernist avant la lettre
die sprookjes transformeert door freudiaanse, erotiserende elementen, en door
toevoeging van triviale kitsch.
Ik zie dat helemaal
niet. Het volksverhaal Roodkapje, door de Grimms opgetekend, is een
waarschuwing aan jonge, aantrekkelijke meisjes om zich niet te laten verleiden
door de eerste de beste en dat de wijze grootmoeder best eerst wordt
uitgeschakeld. Ik heb Freud noch Boon nodig om dat te begrijpen. En het
sprookje heeft mij, toen ik het als kind de eerste keer hoorde, niet
afgeschrokken. Zoals het in de Gesammtausgabe staat is het best een aangename
vertelling.
DE WANHOOP ZIT OP EEN BANK IN HET PARK
Buiten het continu slechte nieuws over blaaskaken Donald
Trump en Boris Johnson, is er ook het goede nieuws van de welgeslaagde fund
raisings voor zieke babies. Baby Pia zou kunnen gered worden want het geld ligt
er, als de medicijn maar werkt.
Anderzijds verschijnen nogal wat boeken van bekende en minder
bekende schrijvers die de laatste levensjaren van hun geliefde moeder die lijdt
aan Alzheimer in het lang en het breed uitbenen.
Het verhaal 18 van mijn paginalijst, Rikkepik Janssens, kent
maar weinige page views. Ten onrechte en misschien begrijpelijk. Het is het
verhaal van door de oom van de schrijver getroffen Engelse ziekte of rachitis, een stoornis van de botvorming bij kinderen,
meestal als gevolg van een vitamine D-tekort.
Oom Rik was tot zijn
3 jaar een normaal kind, dan sloeg de ziekte toe. Zijn moeder, mijn oma, is hem
blijven verzorgen tot hij 45 jaar oud was. Zelf is ze drie maanden later
overleden. Voor mij blijft ze het voorbeeld van moederliefde. Ik hoop van
ganser harte dat het met de kleine Pia goed komt, dat zal wel, de geneeskunde
staat nu veel verder.
Opgelet als je mijn
verhaal leest. Het doet mij denken aan een het gedicht van Jacques Prévert Dans
un square sur un banc.
Het is het verhaal
van een man die op een bank zit. Hij kijkt je aan glimlacht en jij lijdt gruwelijk,
de man blijft glimlachen en jij glimlacht met dezelfde glimlach. Precies. Hoe
meer je glimlacht, hoe meer je lijdt. Gruwelijk.
Dat kan je overkomen
als je mijn verhaal nr 18 leest.
HET MANNEKEN
Het boek Onze
Miel te Brussel uit 1934 nog een keer ter hand genomen. Het verhaal over de
oudste burger van Brussel is, meen ik, vrij algemeen bekend. In grote lijnen komt
het hier op neer dat een echtpaar met hun zoontje van vier willen meemaken wat
Brussel in feest. De kleine gaat zo in al die drukte, muziek en optochten op,
dat hij zijn ouders kwijt speelt. De ouders zien pas als het laat is dat hun
zoontje niet meer bij hen is. Zij gaan op zoek, radeloos bijna en doen geen oog
meer toe. En zie, de vijfde dag vindt de vader hem eindelijk op de hoek van de
Stoofstraat en de Eikstraat, in de houding van het tegenwoordig manneken, met
andere woorden, hij stond daar te pissen. Blij jubelend strong de vader omhoog
en hij was zo tevreden dat hij op de plaats zelve een stenen beeld liet
oprichten, dat zijn zoon voorstelde op het ogenblik van het terugvinden.
Dat is het verhaal
van het Brabantsh Sagenboek door A. De
Cort en Is. Teirlinck.
Volgens de heemkunde
stond er in 1388 op de hoek van de stoofstraat al het beeld van een mannetje
dat staat te plassen. Het beeldje werd verschillende keren beschadigd en
geroofd.
Het is uitgegroeid tot een van de beroemdste
Belgische en Brusselse monumenten en een symbool/mascotte van de stad Brussel.
Behalve het Manneken Pis van Brussel zijn er ook in Geraardsbergen, Westmeerbeek, Broksele en Koksijde, maar dat van Brussel is het
bekendste. Het is een bronzen creatie van Hiëronymus Duquesnoy uit
1619.
Voor wie het nog
niet wist, er is ook een Jeanneke Pis in Brussel, het beeld van een meisje dat,
gehurkt natuurlijk, zit te plassen. Het beeldje is geplaatst in 1987 op initiatief
van de lokale handelaren met de bedoeling meer bezoekers te lokken naar hun
straat. Het werk is gerealiseerd onder impuls van Denis-Adrien Debouvrie,
zakenman en eigenaar van meerdere restaurants in de wijk. In Brussel
bestaat ook nog een standbeeld van een plassende hond, Het Zinneke.
DE RAKKER
Hier ben ik terug.
Ik hang wel nog met haken en ogen aan elkaar, maar ik zal proberen een stukje
te schrijven over mijn jonge tijd, toen pulp romannetjes op hun laatste
beentjes liepen
Bij het leeghalen
van mijn kasten ben ik op een ingenaaide verzameling van het weekblad De Rakker
gestoten. Innaaien heb ik zelf gedaan, zodat de volledige collectie bewaard is
gebleven. De eerste Rakker kwam uit op 3 februari 1944, merkwaardig genoeg
omdat juist dan de toen in brede kring gelezen Ivanov's Verteluurtjes, ophield
met verschijnen. De Rakker hield op met verschijnen op 28 augustus 1944, toen
de Duitse troepen in volle aftocht waren. Verteluurtjes verschenen opnieuw op 24
oktober 1945, maar dat waren herdrukken van de Verteluurtjes die tot dan onder
andere cover uitkwamen. De Rakker was trouwens totaal anders opgevat.
Pulpbladen waren hier en zeker in Amerika, uitgaven op goedkoop papier van
verhalen, in Amerika meer dan eens geschreven door beroemdheden als Ernest
Hemingway, William Faulkner, Raymond Chandler, Elmore Leonard en F. Scott
Fitzgerland.
In De Rakker geen
sprake van een lang verhaal maar rubrieken allerlei. Het begint op de
linkerkant met een bericht aan de Rakkers, wat min of meer gelijk loopt met de
Rakkers van Ivanov. Dan een sneeuwlandschap en een gedicht van Guido Gezelle:
Winterstilte. Dan de eerste aflevering van De Vier Heemskinderen, er zouden
er nog twaalf volgen. Dan allerlei rubrieken over uitvinders, een
sprookje, wapenschilden, een rakkerslied, iets over muziek, brief van de Opperrakker
en op het achterblad een mop en een strip: Bert de lustige trekker, mogelijk de
eerste strip van Willy Vandersteen.
Geen lang verhaal
dus zoals bij de Verteluurtjes, waar wij als jonge pubers over discussieerden
zoals de mensen nu over Huis en De Familie.
Om veel meer te
weten te komen over pulp fictie ga naar Google en schrijf: Verteluurtjes,
Vlaamse Filmpjes, Hansjes. Op Wikipedia aanklikken: Pulp Fiction:
ontspanningsliteratuur als ontsnappingsliteratuur
De Kiekefretters.
Even tijd gemaakt om
in mijn vier boekenkasten te rommelen en twee merkwaar merkwaardige werkjes
opgediept. Een beetje Voyage autour de ma chambre dus van de
Franse schrijver Xavier de Maistre.
Het leesboek Onze
Miel te Brussel werd in 1934 uitgegeven, Volgens het titelblad een
zevende leesboek van K. De Pauw, leraar aan de stedelijke normaalschool te
Brussel. Tweede druk. Door de regering toegelaten als schoolboek voor het lager
en middelbaar onderwijs Uitgeversfirma A. De Boeck. De Boeck is (of was) ook
uitgever van Pages Classiques en English Anthology, bestemd voor het middelbaar
onderwijs.
Het boek is in de
vorm van een doorlopend verhaal gesteld, dit om een vertrouwelijke, gemoedelijke
atmosfeer te scheppen, doch insgelijks om wat meer de gewone omgangstaal te
kunnen aanwenden. De Pauw schreef ook Nederlandsch spreken en schrijven, Nederlands
dus en geen Vlaams.
En nu het verhaal.
In het midden van de
XIVe eeuw waren in Brabant Johanna en Wenceslaus de meesters. Wenceslaus was
een zonderlinge prins die zijn plezier vond in het vechten en ruzie maken. Hij
was daarbij zeer lichtzinnig en om een niemendal verklaarde hij de oorlog. Op
zekere dag vernam de prins da er in de streek tussen Rijn en Maas benden rovers
rondliepen om kooplieden te plunderen en dat die rovers beschermd werden door
hertog Willem VI van Jülich. Zonder nadenken trok Wenceslaus er met zijn
wapenlieden op af om ze een lesje te leren. Ook de Brusselaars gingen mee, zo
zeker de zege te te behalen op die hoop bandieten, dat ze hun munitiewagens
laadden met flessen wijn, gebraden kippen en twintig soorten vlees. Heel fier
trokken ze op naar de slag en onderweg werd er veel gezwansd en gelachen (toen
al).
Op het slagveld
vochten de Brusselaars als leeuwen, maar Willem VI, door andere leenheren en
ridders geholpen, wist zich goed te verdedigen. Wenceslaus werd gevangen
genomen en het leger van de Brabanders uiteen geslagen. 's Avonds na de slag
maakten de dansende en zingende vijanden zich meester van de lekkere kippen,
het andere vlees en de oude wijn en ze aten en dronken tot laat in de nacht. De
arme, gevangen Brusselaars moesten dat met lede ogen aanzien en op de koop toe
werden ze ferm uitgelachen.
Van toen af werden ze
dan ook, om te spotten, de kiekefretters genoemd, maar zelf hadden ze
niet het kleinste boutje onder de tanden gekregen.
BEETHOVEN TOCH
BOORTMEERBEEKENAAR?
Mijn kroniek
Beethoven Boortmeerbeekenaar besloot ik zo:
Was Beethoven nog
gedeeltelijk Vlaming? In de onmetelijke literatuur over Beethoven werden tot in
het oneindige de minste kleinigheden uit het leven van Beethoven, van zijn
afkomst, zijn briefwisseling, zijn conversatieboekjes, de minste details uit
zijn werken uitgediept, maar zijn erfenis werd over het algemeen verwaarloosd.
Men gaf stilzwijgend toe dat door de directe Duitse afstamming van Beethoven de
onmiddellijke invloed van de Vlaamse erfenis uitgedoofd was. En Inderdaad, zijn
grootvader heeft hij maar drie jaar gekend, maar die was al kapelmeester in
Bonn. Zijn vader was in Bonn geboren en zijn moeder was een Duitse. Zijn hele
opleiding kreeg hij in Bonn en Oostenrijk. Wat blijft er over van Vlaamse of
Boortmeerbeekse invloeden? Zit het in zijn DNA? Dan zitten we dicht bij de
rassenleer.
Maar!
De Knack van deze
week brengt een artikel van Dirk Draulans die het boek How DNA Makes Us Who
We Are van de Amerikaanse psycholoog en geneticus Robert Plomin. Ik ga het
hele artikel niet overnemen, wel een aantal kopregels.
- De sturende kracht
van ouderschap is relatief.
- Opvoeding is vaak
niet meer dan vermomde genetica.
- Als je kinderen
bij andere ouders zouden opgroeien, is de
kans groot dat ze min of meer dezelfde mensen
worden. (als
de ouders)
- Het maakt niet
veel uit nar welke school je je kinderen
stuurt. Ze zullen uitkomen waar ze genetisch
voor gemaakt
zijn.
Bij andere ouders
staat de toelichting dat het kind waarschijnlijk een ander beroep zou
uitoefenen, maar desondanks zou je mind of meer dezelfde persoon zijn. Zo werkt
het.
Kan kloppen voor Van
Beethoven. Als zijn voorouders wijnhandelaars in Mechelen gebleven waren, was
hij wijnhandelaar kunnen worden. Maar onder zijn voorouders heerste muzikale
aanleg, zie zijn grootvader, en dat heeft het gehaald. Gelukkig voor de muziek
en voor de mensen die van zijn muziek genieten, zijn negen symfonieën, zijn
vijf pianoconcerten, zijn kwartetten, zijn vele pianosonates, vioolsonates,
cello sonates en zo veel meer.
Tenslotte, kunnen
we, uitgaande van voldoende beschreven karaktertrekken van Beethoven teruggaan
naar de karaktertrekken van bijvoorbeeld de Boortmeerbeekenaars? Ik begin er in
elk geval niet aan.
LAATSTE BRIEF VAN VADER
Op 3 april 2018 heb
ik al eens een inleiding geschreven tot verhaal 16, Kerstmis te Cromer aan de
Theems. Dit verhaal, dat mij nauw aan het hart ligt, kreeg totnogtoe slechts 24
pageviews, ik ga die inleiding nu wat herschrijven.
Op de oorkonde van
het Zee-Eereteken (kopie onderaan) toegekend op 4 mei 1944 staat vermeld:
'Heeft het leven verloren door vijandelijke actie in zee, slachtoffer zijner
beroepsplichten en vaderlandsliefde.'
Op het monument van
de twee wereldoorlogen in een hoek van de kerk van Boortmeerbeek, staat vader
vermeld als 'burgerlijk oorlogsslachtoffer.' En ooit heb ik de vernederende
opmerking moeten slikken 'met zijn potten en pannen zeker' toen ik zei dat een
scheepskok onder in de kombuis evenzeer aan het front staat als een Britse
kanonnier is. Iedereen weet, of zou moeten weten, dat een schip niet afmeert
als er geen scheepskok aan boord is. Vader was veel meer dan een ongeval, hij
voer onder de vlag van de Merchant Navy, en daarom heeft moeder altijd geweigerd
naar een herdenkingsplechtigheid te gaan, dat hebben haar zonen Eduard
(overleden) en Jules ook nooit gedaan.
Ik heb de hand weten
te leggen op het boek 'DE BELGISCHE KOOPVAARDIJ IN DE TWEEDE WERELDOORLOG',
geschreven door Roger Machielsen. Daarin heb ik een hoofdstuk gevonden over de
S/S Thijsville, een Congoboot. Vader is op 13 april 1940 ingescheept op de S/S
Thijsville. Het boek volgt de wederwaardigheden van de Thijsville sinds zijn
laatste vertrek uit Antwerpen. Op 11 juni meerde hij aan te Tenerife en van
daar heeft vader zijn laatste brief geschreven. Van Tenerife gaat het via
andere havens naar Lissabon. De stoomketels moeten gereinigd en opgeknapt
worden en op 3 oktober is het schip weer zeewaardig. De bemanning werd bewerkt
door Duitse agenten, die hen aanmoedigden om het schip te verlaten en naar huis
terug te keren. De agenten kennen de naam en het adres in België van de
manschappen, het is dus eenvoudig ze onder druk te zetten, maar vader bleef de
overgebleven zeelieden trouw.
Op 14 oktober
besluit kapitein Powell het zeegat te kiezen en stoomt naar Gibraltar. OP 30
oktober vertrekt de Thijsville uit Gibraltar en op 15 november wordt Kingston
(Jamaica) aangelopen en vervolgens stevent het naar Halifax (Nova-Scotia). Op
11 Januari arriveert de boot in Liverpool.
De Thijsville is het
laatste Belgische schip dat Engeland bereikt. Daar wordt het onmiddellijk
verbouwd tot troepentransportschip (het is een pakketboot) en is gereed begin
februari 1941.
De Thijsville is
blijven varen onder Britse vlag, maar ik weet niet of vader scheepskok is
gebleven.
Hij was het niet
toen de S/S Leopold II op 23 januari 1941 in de Theems op een vijandelijke lijn
liep. Van de 41 bemanningsleden zijn er 38 omgekomen, 25 daarvan waren Belgen.
855 Belgische
zeelieden zijn omgekomen in de tweede wereldoorlog.
LUDWIG VAN BEETHOEN,
BOORTMEERBEEKENAAR?
Ja, maar in de zesde
of zevende generatie, volgens de gegevens die ik hier en daar heb weten op te
pikken. Twee generaties Beethovens woonden in Boortmeerbeek, dan met een
tussensprong naar Bertem trok Cornelius naar Mechelen gingen ze in Mechelen
wonen. Daar werd Michael, de overgrootvader geboren, en vestigde. Zijn zoon
Lodewijk, de grootvader, geboren in Mechelen werd hofmusicus in Bonn. Ludwig
Van Beethoven heeft zijn grootvader amper drie jaar gekend, hij was zeer op hem
gesteld en die heeft hem waarschijnlijk de muziek bijgebracht. De vader van de
componist, zoon van Lodewijk van Beethoven, was een zuipschuit, mogelijk
erfelijk belast va zijn moeder Maria Magdalena Keverich. We zijn intussen al
een eind van Boortmeerbeek verwijderd, maar we komen terug.
Wat is er bij Beethoven
vastgesteld? Hij was bezeten van een vrijheidszin tot het uiterste. Zijn
ongedisciplineerdheid is aangeboren, niemand zou op het idee komen in hem een
Duitser te zien. Er werd geschreven: 'Niets ter wereld, geen aardse macht, de
rijkdom, het bloed en de sociale standing konden hem raken'. Toen vroeg niemand
zich af vanwaar Beethoven deze kenmerken had gekregen en de moderne Duitse
kritiek vermijdt het daarover te hebben. De Fransen zagen klaarder en hebben
niet geaarzeld hier te wijzen op een voorvaderlijke erfenis. Romain Roland
schreef: 'Men mag de Vlaamse oorsprong van Beethoven niet vergeten als men de
onstuimige onafhankelijkheid van zijn natuur wil begrijpen en zoveel
karaktertrekken die niet Duits zijn'. De Belg Ernest Closson schreef in 1946
een boek van 263 pagina's over 'L'élémnt flamnd dans Beethoven. Een uiting
hiervan vinden wij terug in het zogenoemde incident van Teplitz,
De sociale houding van Goethe, 21 jaar ouder dan Beethoven,
evenals zijn muzikale smaak, werden gevormd in een meer formeel tijdperk. Voor
Beethoven, 21 jaar jonger, waren de enige echte aristocraten de kunstenaars.
Dat kwam tot uiting toen Bettina von Amin 20 jaar later melding maakte van een
ontmoeting met de keizerin van Oostenrijk en haar gevolg. Beethoven zei tegen
Goethe: blijf wandelen zoals je totnogtoe gedaan hebt, houd mijn arm vast, zij
moeten voor ons opzij gaan, niet andersom. Goethe dacht er anders over, trok
zijn hand terug en ging opzij staan. Beethoven, met zijn handen in zijn zakken,
liep recht door het gezelschap edelen. Zij gingen opzij staan om hem door te
laten en groetten hem op minzame wijze. Beethoven wachtte Goethe op en zei:
"Ik heb op u gewacht omdat ik u respecteer en uw werk bewonder, maar u
hebt te veel eerbied getoond aan deze lui."
Geleerden zijn het eens dat dit voorval zich haast zeker nooit
heeft voorgedaan. Bettina was zeer berucht om haar overdrijvingen en er is geen
overtuigend bewijs.
Het beroemde schilderij van Carl Rohling 'Het Incident te
Teplitz' herdenkt deze gebeurtenis.
Besluit: Was
Beethoven nog gedeeltelijk Vlaming?
In de onmetelijke
literatuur over Beethoven werden tot in het oneindige de minste kleinigheden
uit het leven van Beethoven, van zijn briefwisseling, zijn conversatieboekjes,
de minste details uit zijn werken uitgediept, maar zijn erfenis werd over het
algemeen verwaarloosd. Men gaf stilzwijgend toe dat door de directe Duitse
afstamming van Beethoven de onmiddellijke invloed van de Vlaamse erfenis uitgedoofd
was. En Inderdaad, zijn grootvader heeft hij maar drie jaar gekend, maar die
was al kapelmeester in Bonn. Zijn vader was in Bonn geboren en zijn moeder was
een Duitse. Zijn hele opleiding kreeg hij in Bonn en Oostenrijk Wat blijft er
over van Vlaamse of Boortmeerbeekse invloeden? Zit het in zijn DNA? Dan zitten
we dicht bij de rassenleer.
LUITENANT LESOT
Adjudant van de
reserve Leopold Lesot, de t werd in zijn bijzijn niet uitgesproken, was zot
geworden toen hij zijn gouden ster van onderluitenant kreeg. Verplegers hadden
hem in het militair hospitaal van Keulen moeten weghalen uit de zaal van de
zwangere vrouwen waar hij, in pyjama, langs het venster was binnen gedrongen en
eiste dat ze in houding naast hun bed zouden gaan staan. Achteraf was hij
kalmer geworden door een jong konijntje dat hij op zijn schoot koesterde en af
en toe een kusje af. Maar aan deze toestand gingen dramatischer gebeurtenissen
vooraf.
In de tijd dat de
militaire dienstplicht nog bestond kon een dienstplichtige het met wat geluk tot
onderofficier brengen en met wat meer geluk en middelbare studies tot officier.
Dienstplichtige Bob
Wagemans had het tot wachtmeester gebracht, bij de artillerie waar een sergeant
wachtmeester is, zij hadden het daar wat hoger zitten dan de piotten. Na zijn
opleiding was hij in Duitsland terecht gekomen, bij een kleine steuneenheid van
de luchtafweer. Een andere dienstplichtige, Leopold Lesot, die het tot officier
van de reserve had gebracht was, in afwachting van zijn gouden ster, als
adjudant bij de eenheid van Wagemans ingedeeld.
Als adjudant was
Lesot een stille officier in spé, die gemoedelijk kon omgaan met de
wachtmeesters van de reserve. De beroepsonderofficieren hadden een andere kijk
op dat gedoe met de resrve-officieren, snotneuzen die niet wisten waar de zon
opkwam en die boven hen stonden, zonder enige ervaring met de militaire
bedoening.
Adjudant Lesot kreeg
zijn gouden ster en dat sloeg hem naar zijn hoofd. Hij werd doodsimpel
schizofreen en zag overal vijanden. Die dag was wachtmeester Wagemans van de
week. Hij had zijn dienst gedaan, nagekeken of de gestraften op hun kamer waren
en wat onbenulligheden meer, en had zich in het wachtlokaal op de brits te
slapen geleden toen om twee uur in de nacht luitenant Lesot kwam
binnengestormd. Hij eiste onmiddellijk een patrouille om spionnen die hij bij
de omheining van het park had gezien in te rekenen. Het zijn allemaal vrouwen,
riep hij, we gaan hun broek uitdoen en geven ze aan de voetballers.
Wachtmeester Wagemans voelde dat er iets haperde en probeerde hem te kalmeren,
maar de luitenant bleef maar aandringen. Ten einde raad liep Wagemans buiten
maar kreeg de luitenant achter zich. Hij liep de blok om, maar geraakte Lesot
niet kwijt. Hij liep naar het wachtlokaal van het artilleriebataljon in de
zelde kazerne gelegerd, en vroeg de wachtmeester van wacht om hulp. Maar
luitenant Lesot was hem gevolgd en eiste de opsluiting van Wagemans. Die
verweerde zich met de vraag of ze niet zagen dat Lesot gek geworden was. Maar
een officier blijft een officier en zijn bevelen moesten worden opgevolgd. Wagemans
vloog het cachot in niet voordat luitenant Lesot zich eerst meester had gemaakt
van een geladen automatisch geweer en daar Wagemans mee bedreigde. Pas tegen de
morgen kwamen de beroepsofficieren in het kamp aan, die konden er niet naast
zien dat Lesot helemaal van slag was en ze lieten hem opnemen. Dan werd
wachtmeester Wagemans bevrijd, met de waardering van een hogere officier omdat
hij het geval op een goede manier had weten op te lossen.
Zo gebeurde er in
vredestijd op het nippertje kon vermeden
worden dat er een dode viel uit de loop van een geweer.
FRANSKE
Franske was bijna
normaal, maar niet helemaal. Niemand is helemaal normaal. Wij hebben in onze
jeugd Franske goed gekend, tot de jaren dat wij uit elkaar zijn gegaan,
legerdienst, een lief, trouwen, verhuizen. Nu is hij dood naar wij hebben gehoord,
maar een paar van zijn stoten zijn ons bijgebleven.
In een les over
hygiëne in leerjaar drie of vier, had de onderwijzer gesproken over microben,
hele kleine onzichtbare wezentjes die ons ziek konden maken en daarom was
handen wassen voor het eten nodig. In een opstel had Franske geschreven:
"als wij onze handen niet wassen kruipt die microbe van onze hand op de
vork en van de vork komt ze in onze mond en worden we ziek". Hij kreeg
felicitaties van de onderwijzer voor zijn uitstekend zicht, met het blote oog een
onzichtbaar beestje zien kruipen!
Op een andere keer
moesten de leerlingen, voor prijskamp, een verhaaltje komen vertellen. Franske
kwam aan de beurt en begon met: "Wees gegroet Maria vol van ..." tot
de onderwijzer hem onderbrak: "dat is een gebed Frans, ik vraag een
verhaal, iets dat gebeurd is". Dan vertelde Franske van die keer dat zijn
moeder hem naar de winkel stuurde om mosterd te halen. "Omdat ik het woord
niet kon onthouden had moeder met een speld een briefje met het woord mosterd
op mijn rug vastgemaakt. Onderweg gleed ik uit en viel in een hondenstront. In
de winkel vroeg ik om een pot van wat mijn moeder op mijn rug had gespeld en
draaide ik mij om. Iik weet nog altijd niet waarom ze zo gelachen hebben."
Dat soort verhalen stond
toen in de lagere school bijna gelijk met porno nu, alsof een leerling kwam vertellen
hoe vader en moeder het deden.
En nog een: Franske
heeft ooit een lief gekend en het was zo ver dat hij bij haar thuis mocht
komen. Het was winter en ze zaten zich rond de Leuvense stoof te warmen toen Franske
opstond en zei 'jullie kunnen niet stoken', de kolenkit opnam en die in een
keer in het vuur goot. Hij is geen tweede keer bij zijn lief aan huis moeten
komen.
Maar het beste wat
we van hem zijn onthouden was uit het eerste leerjaar. De juf vroeg aan Franske
of hij 's morgens de wekker hoorde aflopen.
"Neen,
juffrouw."
"En waarom
niet, Frans?"
"Omdat ik slaap
juffrouw."
Hoe jong we ook
waren, amper zes jaar, de hele klas schoot in een daverende lach. Misschien was
dat onze eerste kennismaking met humor. Dat mag Franske dan op zijn hoed
steken.
Dit stukje gaat ook
naar KRONIEKEN op mijn blog http://juuldestilleheld.blogspot.be
Delen graag
DINER AAN BOORD VAN DE BAUDOUINVILLE - Menu als illustratie
De Baudouinville was
voor de oorlog het vlaggenschip van de Belgische koopvaardij, een Congoboot die
450 passagiers kon meenemen. Mijn vader heeft vele reizen meegemaakt als
scheepskok aan boord van de Baudouinville, niet als een chef van de
fijnproevers keuken van de passagiers. De koks zullen elkaar waarschijnlijk wel
gekend hebben en zo is vader in het bezit gekomen van onderhavige spijskaart
voor de passagiers van tweede klas. Dat was op 23 juli 1939, waarschijnlijk de
maidentrip. De Baudouinville was in mei 1939 gedoopt.
Paquebot à
moteur BAUDOUINVILLE
MENU -
SPIJSKAART
____
Dîner
Potages
Soep
Consommé 6 la Polonaise
Crème
Fegantini
Poisson
Vischgerecht
Filet de
Maquereau Meunière
Pommes
nature
Entrée
Inleiding
Céléri
au Gratin
Plat du Jour Dagelijkschgerecht
Cochon de
lait St. Fortuna
Buffet Froid
Koud
Buffet
Rouleau de Veau
Roastbeef Petit salé, pommes à I'huile
Saucisson dAnvers
Salades
Salaad
Choux-blancs
Frisée Parmentier
Dessert
Nagerecht
Gäteau
Méringué
Glace à la Vanille
Pommes
Café Thé
Dimanche 23 Juillet 1939
Seconde Classe
Wie dat allemaal
binnen kreeg zal voor de rest van de avond geen honger hebben geleden. Ik heb
de spijskaart niet vertaald, ik neem aan dat de meeste lezers zo wel weten wat
er op het bord kwam. De reis per boot naar Congo duurde wel iets langer dan een
vlucht met het vliegtuig, de passagiers hadden tenslotte meer dan genoeg tijd
om van deze uitstekend lijkende menu te eten. Andere tijden, andere zeden, da's
zeker, en veel minder gejaagd.
GILJOM, DE LAMZAK VAN DE STREEK.
In 1914 zijn
tienduizenden mensen van hier naar Engeland en Frankrijk gevlucht, beducht voor
de Duitse troepen die op ons grondgebied onverwacht stevige weerstand
ondervonden en daarvoor hun woede koelden op machteloze burgers. Het was dus
hoog tijd om zich uit de voeten te maken waar dat nog kon.
Het gezin De Pauw
was terecht gekomen in het Zuiden van Frankrijk. Het bestond uit de moeder
Germaine (Meen) en vijf kinderen waarvan Guillaume (Giljom) de hoofdfiguur van
dit verhaal is. De vader Flor zat achter de IJzer aan het front.
Omdat het er uit zag
dat de vluchtelingen niet van vandaag op morgen zouden kunnen terugkeren,
liepen de kinderen school ter plaatse en ze leerden Perfect Frans van door
Parijs uitgezonden onderwijzers, de bekende 'hussards noirs'..
Giljom was een
aantrekkelijk ventje en een welgesteld echtpaar zonder kinderen, wijnbouwers, haalde
het ventje aan en leerden hem goede manieren.
Zijn naam Giljom
klonk heel zangerig in het Frans: Guillaume, met de licht gutturale g,
tegenover de zachte Vlaamse g en de Hollandse ch. Zelf had het rijke gezin geen
kinderen en bij de wapenstilstand van 1918 toen de vluchtelingen zich klaar
maakten om terug te keren naar hun land, vroegen de beschermers van Guillaume
dat ze de lieve jongen mochten houden. Giljom zou niets liever gewild hebben
want hij was verwend tot en met, tot zijn moeder hem het voorstel deed: 'als je
meekomt zul je nooit moeten werken'. Hij was veertien jaar geworden, klaar voor
de mijnen, de staalfabrieken of loodzware boerenarbeid. Giljom koos voor nooit
werken en kwam mee terug naar zijn dorp.
Daar heeft hij zijn
leven lang geen slag gewerkt. Van thuis kreeg hij zijn wekelijkse pree om die
in de dorpscafés op te doen, een beetje zuinig want rijk waren ze niet. Het
leven van een lamzak beschrijven is niet eenvoudig, want er is niets om te
beschrijven. Hij had wel zijn voorkeuren, liefst cafés waar de man werken was
en de vrouw de zaak open hield. Af en toe, als de vrouw even weg moest, hield
hij het café open als 'conterbaas'. Hij was eerlijk, mocht zichzelf een pintje
tappen, meer had hij niet van doen. Als iemand hem een pint aanbood heeft hij
die nooit afgeslagen. 's Avonds reed hij naar huis, elke dag zijn botten half
vol, maar gewerkt had hij niet, tenzij dat het binnenhalen van de brik ijs die
de ijsfabriek aan de cafédeur had gelegd, werken was als hij die brik in de
ijsbak onder de toog legde. Heel oud is hij niet geworden, hij was te doorzopen
en at te weinig om lang stand te houden.
Nooit werken, het
klinkt mooi. Maar ik, die in zijn leven dagen zo hard heeft gewerkt dat hij
geen dag meer zag, zou met hem niet willen ruilen, Misschien ben ik daar
verkeerd in,
vooral omdat hij
zo'n dikke bierbuik had gekregen.
EZEL, DE EZEL VAN DE
MIRRE
De ezel zoals wij
hem nu kennen is een vriendelijk, trouwhartig, aaibaar, kindvriendelijk en
sterk, niet te groot huisdier geworden, dat er plezier aan beleefd met een
vracht kinderen op zijn rug de omgeving te verkennen. Een bezwaar was dat de
ezel, als hij heel tevreden was, aan het balken kon slaan dat het niet te
aanhoren was. Over dag ging dat nog, maar in de ochtenduren zal menig mens wel
naar zijn tweeloop willen grijpen hebben
Dat was vroeger
anders. Heel lang geleden ondernamen Maria en Jozef de vlucht naar Egypte om Jezus
van de kindermoord te redden, op de rug van een ezel, dat is door vele beroemde
schilderijen bewezen. Jezus deed zijn intrede in Jeruzalem op de rug van een
ezel. Dat zou volstaan om een mens zalig te verklaren. Dichter bij ons is de
ezel de oprichter van de groep stadmuzikanten de hond, de kat en de kraai die
met hun gebalk, geblaf, miauwen en kraaien de rovers uit hun hol verjoegen.
Niet zo lang geleden was de ezel een werkdier, een onvermoeibaar lastdier, die
de kar en de ploeg kon trekken en zijn baas droeg naar het einde van de wereld
als hij dat zou willen.
Mirre de boer, een
kleine boer want hij moest het doen met een ezel in plaats van met een paard,
had een ezel die hij Ezel noemde. Hij was goed voor het dier, dat hem vele
diensten bewees en heel tussendoor een snoepje kreeg, dan balkte hij van
blijdschap. Het probleem was dat hij ook begon te balken als hij geen snoepje
kreeg. Dan stak hij zijn hoofd over de halve staldeur uit en lachte, maar helaas
klonk dat als balken
Boer Mirre lichtte
zijn pet wat op, krabde in zijn haar en riep: "Ezel, als ik je nog een
keer hoor balken sla ik je dood." De ezel die niet alles verstond wat ze
hem toeschreeuwden, stak zijn hoofd buiten en begon te balken, zoals altijd
volledig uit de toon, een beetje zoals Felix Timmermans het in zijn Pallieter
schreef: in de verte balkte een ezel als een verroeste pomp. Als de Mirre een
belofte deed, was hij gewoon die te houden. Hij liep de schuur in, nam de
dorsvlegel van de haak, ging voor de ezel staan en sloeg hem de kop in
Een troost voor Ezel.
Ook vandaag nog worden ezels gedumpt of komen ze terecht in een slagerij waar
hun vlees in worsten wordt gedraaid of in blokjes versneden tot stoofvlees voor
de frietkramen. Zijn ezels dan de negers van de dieren?
ZJEINE VAN DE PLATTE KAAS
Ik was nog heel jong
toen mijn grootmoeder het vertelde wat mijn grootvader de Klak die kermisavod
was overkomen. Het zal wel waar gebeurd zijn want mijn groot moeder loog nooit.
Het was Meerbeek kermis en in die dagen begon de kermis op zondag na de hoogmis
en duurde tot woensdag laat in avond. Die woensdagavond waren de laatste
kermisgasten op stap, in groepjes van drie of meer. De Klak zat in een groepje
met Nekke, Fokke en Zjeine, alle vier voorzien met een d benoemd, de Fokke, de
Nekke enz. Ze zaten er alle vier een beetje door, te veel halve liters sterk-op
gedronken en ze wisten niet goed meer wat aan te vangen tot Zjeine een voostel
deed: "Mannen, ik heb thuis nog een hele hesp liggen en een vers wit brood
en koffie is gauw gemaakt. Kom mee naar huis."
Iets beters hadden
ze niet te doen en half zat vielen ze binnen bij Zjeine die een beetje
afgelegen aan de andere kant van het spoor woonde. Ze gingen aan tafel zitten
en Zjeine legde vier lepels op tafel. Zelf hield hij een broodmes in zijn
handen. Uit de schapraai nam hij een roggebrood en een kom platte kaas die hij
op tafel zette. Dan verliet hij even het vertrek en kwam terug met een riek in
zijn handen en gebood: "En nu zeggen dat het goede hesp is en heel goed
brood of ge krijgt de riek door jullie pens."
Hij meende het, het
stond op zijn vergramd gezicht te lezen terwijl hij het brood in sneden sneed.
Geen van de drie durfde zich te verzetten en ze pochten tegen elkaar op. Klak:
"Heb jij al betere hesp gegeten, Nekke? Neen jong, en gij Fokke? Hoe vind ge
het brood? Ik heb in mijn leven geen beter brood gegeten, dat is wat anders dan
die zwarte roggendoef met vet spek van alle dagen." En zo bleven ze tegen
elkaar opbieden tot de platte kaas en de het roggebrood op waren.
"Ga nu maar
naar huis en vertel tegen iedereen hoe goed jullie hier gegeten hebben,"
zei Zjeine, nog dreigend met zijn riek.
Buiten het gehoor
van Zjeine zei de Klak: "Die heeft zijn naam vast. Zjeine van de Platte
Kaas." Die naam hebben ze nooit in zijn bijzijn uitgesproken, zelfs als
hij zijn riek niet bij zich had.
ANTI METOO
Al een hele tijd
leur ik met mijn verhalen op mijn blog. Enkele jaren geleden was dat het
verhaal Lustige Melanie Vloeberghs. Ik heb mij nooit willen mengen in
die hetze om meisjes en vrouwen die door hun bazen, vaders of ooms werden
lastig gevallen, in het ergste geval verkracht, zelfs
z vermoord. Er was
in Amerika veel te doen om het kort verhaal Cat People van Kristen
Rouperian, een gedoe waar ik niet veel van begrepen heb. Maar in dezelfde
sfeer, naar bed gaan met een vrouw, heb ik voormeld verhaal geschreven, zo
ongeveer het tegengestelde van de verhalen over lastig gevallen vrouwen. Ook
niet het omgekeerde, want Melanie zelf val niemand lastig, of toch?
Hier krijg je de
openingsalinea van mijn verhaal. Naar mijn gevoel is het niet slecht geschreven
en neutraal, de opmerkingen van een manspersoon niet te na gesproken.
Dagen van hevige
stormwind en regenvlagen hadden een zeehond de rivier opgedreven tot aan de
brug over de Deel te Hellebeek. Het duurde niet lang voordat de kijklustige
dorpelingen die regen en wind trotseerden van de brug af de zeehond hadden
omgedoopt tot deelhond. Melanie Vloeberghs, die op de dijk in het laag huis met
groengeverfde deuren en ramen woonde, trok iets aan en kwam ook zien. Het dier
keek haar met zijn weemoedige amandelogen aan en diep geraakt liep ze in huis
om een pekelharing uit de verse bokaal. Met de vis bij zijn staart daalde ze de
dijk af om dichter bij het dier te komen. Verborgen onder het lange gras lagen
grote brokken arduin, door een grijpkraan daar met losse hand uitgestrooid om
de dijk te verstevigen. Melanie had er geen erg in, een steen kantelde, ze
slipte en gleed over het lange, natte gras wanhopig spartelend de rivier in,
haar ochtendjas opgeschort tot boven haar heupen en ze droeg geen onderbroek.
Volgens het dogma van de volkswijsheid kwam ze drie keer boven om naar lucht te
happen en verdween dan voorgoed in de golven en draaikolken van de rivier. De
deelhond bleef onverschillig rondzwemmen, deed geen poging haar te helpen en er
stonden toevallig geen dappere curieuze neuzen op de brug om haar achterna te
springen of een hand te reiken. Eenzaam en alleen verliet ze ons, 72 jaar, veel
te jong om zo te sterven. Althans, zo stelden wij ons voor dat zij aan haar
einde gekomen was, niemand had het gezien
WOULD BE COLUMNIST
In april van dit
jaar schreef ik al een kroniek onder de titel Carmiggelt, waarin ik uiting gaf
aan mijn voornemen om uit te pakken met een kroniek, zoals mijn grote
voorbeelden Simon Carmiggelt en Art Buchwald. Carmiggelt schreef bijna
dagelijks een stukje voor de krant Het Parool, Buchwald schreef er twee of drie
per week voor The Washington Post.
Een paar dagen
geleden ben ik in mijn boekenkas gekropen en onder het stof vond ik de twee
boekjes terug waarvan ik het bestaan vermoedde. Het ene is Kroeglopen
van Simon Carmiggelt, het andere Son of the great society van Art
Buchwald, alle twee verzamelbundels van hun columns. Het verschil tussen die
twee kan niet groter zijn.
Op de achterflap van
Kroeglopen staat o.m.: Carmiggelts weemoedige liefde voor het leven
zoals het zonder, gehelahola, in de schemerlokalen voorbijglijdt, kennen wij
immers uit zijn onnavolgbare kroegverhalen. Bij is Buchwald is dat: Het oog
vanBuchwald voor de zwakheden en grilligheden van de mensheid is scherper dan
ooit in dit geestige en verrukkelijke en oneerbiedige nieuw boek. Buchwald is
meer de satiricus die op geestige wijze bekende figuren uit de politiek
(president Johnson) en het open bare leven in het vizier neemt.
Kroegenlopen
verscheen in 1962, Great Society in 1966. Dat waren andere tijden, de TV had
nog niet algemeen toegeslagen, er waren geen sociale media, de kranten waren
nog in volle bloei en tienduizenden lazen nog stukjes van 700 à 800 woorden (1
pagina DIN A4), ik bereik geen lezers.
Tco ga ik mij binnen
enkele dagen aan een column of columns wagen en die twee tot voorbeeld nemen,
zonder plagiaat te plegen. Het gaat moilijk worden.
TAALVERSCHILLEN
In de dagen die ik
boekhouder was bij een firma die in zagen, slijpstenen en straalkorrels deed, mijn
tiende baan, was mijn directe baas een Nederlander, een Hollander uit
Rotterdam. Een geschikte kerel zoals de meeste Nederlanders waar ik mee heb
gewerkt. De voertaal met de zustermaatschappijen in Amerika, Engeland,
Duitsland, Noorwegen en nog meer was het Engels, maar tussen Nederland en
België was dat het Nederlands, lokaal in België ook het Frans.
Ik deed mijn best om
zo keurig mogelijk Nederlands te praten en mij niet bekende woordje Nederlands
mee te pikken. Soms loopt het anders af dan je zou willen. Zo stond ik op een
keer met mijn chef bij mijn auto. Ik zei: de portier is los. Daar keek hij van
op. "Los," vroeg hij, "rammelt die deur dan." Ik zei:
"Ik bedoel dat de deur niet op slot is." "O," zei hij,
"wij zeggen de deur is open."
Op een andere keer
kwam de chef mijn kantoortje binnen, bijna wit onder zijn neus. "jules,"
zei hij ontsteld, "Agnes (mijn assistente) zegt dat ze ongesteld is, dat
zegt een dame toch niet van zichzelf." Ik kon een lachje niet laten.
"Wim," zei ik, "ze bedoelt onwel." Hij knikte. "Goed
om weten," zei hij".
Op nog een andere
keer was ik in Rotterdam. Onder de middag gingen mijn chef en nog een collega
is een tuinbuurt van Rotterdam een frisse neus halen. Ik deed toen nog aan
hardlopen en had mijn kuit bezeerd en hinkte. "Wat scheelt er Jules,"
vroeg Wim, mijn chef. Ik zei: "Ik heb een spierscheur." De twee
Hollanders schieten in een lach. "Wat is dat," vroeg Wim, "een
spierscheur? Een gespierde scheur?. Ik begreep het eerst niet, tot het tot mij
doordrong wat hij met scheur bedoelde. Hij verbeterde mij meteen. "Bedoel
je een zweepslag," vroeg hij.
"Ja," zei
ik, "coup de fouet in het Frans, whiplash in het Engels, alsof die drie
talen hadden afgesproken."
Ik heb nooit gerookt,
anders had hij mij misschien een sigaartje 'gebietst'.
TWAALF STIELEN 8
Mijn meest
internationale betrekking, baan 11, was bij EAST oftewel Europe Asia Sea
Trailer, een joint venture van vier rederijen die een verbinding met
trekschuiten (barges) van Fos (Marseille) op touw hadden gezet om opleggers en
containers uit heel Europa over de Middellandse Zee naar Yanbu (Saoudi Arabië) aan
de Rode Zee te brengen. De trekschuiten waren enorme vaartuigen van drie
verdiepingen die 261 opleggers konden laden.
In het hoofdkwartier
van de groep in Brussel waren medewerkers uit alle hoeken van de wereld aan de
slag. Ik noem op: een Libanees, de directeur, een Schot Allen, chef van de
boekhouding, Amerikanen, Canadezen, een Egyptenaar, een Portugees, een
Zwitserse, Fransen, Nederlanders, Belgen en wie vergeet ik?
Met Allen en een
viertal assistentes maakten wij elke maand een Financial Statement (financieel
verslag). Daar was ik aan het einde van mijn bobijn. Ik heb geen universitaire
studies gedaan maar ik heb heel veel opgestoken van de Schot. Zo veel zelfs dat
de Schot er voor een paar weken tussenuit kon en ik de verantwoordelijkheid
kreeg voor de verslaggeving, een rapport, in het Engels, van een twintigtal
pagina's, een taak die mijn petje net niet te boven ging. Maar ik kon mij
richten op de rapporten van de voorbije maanden. Mijn verslag was correct,
maar! Vorig jaar was een verlies geboekt van 4.367.000 dollars het lopende jaar
was een verlies van 5.797.000 voorspeld, samen bij de 10.000.000 dollars of
400.000.000 BF verlies. In het budget was niet voorzien dat de prijs van de
diesel zou verdubbelen - een zeesleepboot is eigenlijk een grote brandstoftank
en een zware motor - en de verkeerde inschatting van het Suezkanaal: een barge
heeft geen eigen besturing en dat kostte een boete, op de heenreis was de
schuit geladen, dat kostte een boete, op de terugreis nog een boete omdat de
trekschuit niet geladen was. Dat was
zelfs voor de grote deelnemende maatschappijen te veel en ik kon uitzien naar
een volgende baan. De Schot Allen is naar Amerika vertrokken waar hij in dienst
trad van Crowley, een rederij met de grootste aantal zeesleepboten van Amerika.
Wij hebben nog regelmatig contact.
In mijn carrière heb
ik ooit meegekund naar Amsterdam, Frankfurt of Californië. Ik heb dat maar afgewezen.
TWAALF STIELEN 7
Baan 10 was een van
mijn meer rustige banen waar ik tegen mijn zin een einde aan maakte. Het was
een Amerikaans bedrijf, producent van slijpschijven en schuurpapier, met
fabrieken in Amerika en Engeland, behorende tot de groep van de Melon family Gulf
Oil) maar daar voelden wij niets van. De Belgische tak was gevestigd in
Overijse, de boekhouding was in mijn handen, boven mij stond een Nederlander,
Wim, uit Rotterdam, die het geheel in goede banen moest leiden, maar dat was
geen probleem. Een assistente deed de boekingen op een elektronische
boekhoudmachine die draaide op ponskaarten. Het was een machine van Philips
maar die hebben de productie van boekhoudmachines laten vallen.
Ik was regelmatig in
Rotterdam, als de boekhouding werd afgesloten en voor andere gelegenheden en
voelde mij goed tussen de Nederlanders, goede collega's die een keurig
Nederlands praatten, zeker geen plat. De grootste drukte ontstond in het
najaar, als het budget voor volgend jaar en de volgende vijf jaar moest worden
klaargestoomd. Dat gebeurde in Rotterdam, ik verbleef daar een hele week.
Maar zelfs in een
kleine gemeenschap, in België waren wij met een kleine twintig, doen zich
ongelukken voor. Een medewerker was verliefd geworden op zijn secretaresse en
had vrouw en dochtertje verlaten. Zijn dochtertje mocht hij niet meer zien en
uit verdriet heeft hij zich verhangen. Dat kwam hard aan. Op een avond liep
mijn chef Wim met mij door het centrum van Rotterdam. Hij wees de plaatsen aan
die door het Duitse bombardement van mei 1940 werd weggeveegd en ook de plaats
waar de zaak van zijn vader, een handel in behangpapier, had gestaan. Bij de
wederopbouw van het centrum werd een ander stratenplan aangelegd en verrees ook
het Groothandelsgebouw, waar Carborundum zijn kantoren had.
Dus, zonder heel
veel van huis weg te zijn, heb ik een internationale carrière gekend. En het is
nog niet gedaan.
Ik ben er weggegaan
omdat er sprake was van het kantoor te verhuizen naar ergens bij de Nederlandse
grens.
STIELEN 6
Mijn negende baan is
misschien wel de meest vreemdsoortige die ik heb gekend.
Het was de tijd van
de vrije val van de dollar en het besluit van president Nixon van de U.S.A. om
de resultaatrekeningen in locale munt van de buitenlandse afdelingen om te
zetten in historische dollars. Voor wie een beetje weet heeft van boekhouden, met
het gevolg dat er enorme verschillen waren tussen de verslagen in dollars en
die in de locale munt, soms zo groot dat wat een winst was in BF een verlies
was in dollars. zcht waar. Onzin dus, die na korte tijd werd teruggedraaid.
Maar dan onze
kantoorgemeenschap, een globalisering op kleine schaal Een Belgische manager
die in het park ging wandelen en zwemmen dan te werken. en ander verzet.
Verder een Griek, Eduard,
die uit Istanboel was moeten vertrekken. Hij was daar misdienaar geweest van
kardinaal Roncali, de latere paus Johannes XXIII. Eduard kon geen Duitsers
verdragen, maar hij kende een paar Duitse begrippen: Drang nach Osten en
Lebensraum. Dan een Afghaan uit Oeganda, aan de deur gezet door president en
slachter Idi Amin.
Twee Amerikaanse
verkopers, een nog een halve Ier, de andere een halve Luxemburger, die der prat
op ging dat hij met het machinegeweer op zijn jeep bij de gevechten in
Frankrijk geen enkel schot had gelost. En dan werd de Vlaamse manager vervangen
door een Duitser, Karl, die naar Amerika was geëmigreerd. Van in het begin
zocht hij mij. Eerst door te zeggen dat hij er niet aan dacht Vlaams te leren.
Dat was hem niet gevraagd. Hij wilde mij behandelen als een knechtje voor alle
karweitjes en dat pikte ik niet. Ik zocht en vond een nieuwe baan. Op een dag
tijdens de audit kwam een collega mij zeggen dat ik bij Karl moest komen. Ik
zei dat ik geen orders aannam van collega's en in een wind stond hij voor mij
en brulde: "Jij geeft geen gevolg aan mijn bevelen, ik zet je buiten,
nu."
"Oké Karl,"
zei ik, "haal er een politieman bij die verslag opmaakt, als ik zelf vertrek verlies ik mijn
opzegpremie."
"Dat zullen we
zien," hij, "ik bel naar de grote baas."
Die grote baas Bill zat
in de fabriek in Sint-Niklaas. Karl overhandigde mij de hoorn. De baas zei in
alle kalmte: "Jules, kun je nog twee weken blijven, we zitten volop in de
audit." Ik gaf de hoorn terug aan Karl. Die luisterde even, lei de hoorn
weer neer en trok zich terug in zijn kantoor, zonder iets te zeggen.
TWAALF STIELEN 5
Vergeten te
vertellen, bij het begin van mijn vorige baan moest ik naar Lausanne, waar mijn
baas woonde, onderging ik mijn luchtdoop met een vlucht op Zürich-Kloten, dat
was misschien al een voorteken. Ik kwam in elk geval terecht bij de firma
Masser, die het nu nog altijd goed lijkt te doen, dat was het niet. Het was het
werkritme, ik kon het wel aan maar ik had twee chefs bezeten door de werkwoede,
workaholics heten ze ook. Dat was beginnen zo vroeg mogelijk in de ochtend,
onder de middag even naar adem happen en dan pezen tot zeven, acht uur, als er
geen vergadering was en die kregen we elke week Ook zaterdag werd er gevlast,
zonder dat daar een minuut van werd betaald als overuur. Ik was van het kader
en die gaven het voorbeeld.
Maar dan, op een
zaterdag had ik met mijn zoon afgesproken in Brussel-Noord om naar een
postzegeltentoonstelling op de Heizel te gaan. Op het voorziene middaguur pakte
ik mijn boeltje samen om te vertrekken, toen mijn chef mij de opmerking maakte:
vertrek je al, Jules? Dan barstte mijn klomp, zoals ze in Nederland zeggen. Er
waren grenzen aan die wedstrijd om om ter meest uren kloppen. Mijn werk was af
en ik was niet van plan om de rest van mijn leven te jagen op dat soort
superprestaties. Het dient gezegd dat toen ik mijn opzeg gaf ze wel lieten
blijken dat ik een goede werkkracht was. Daar was ik vet mee, ik verdiende er
geen centiem meer mee.
Ik had al een andere
baan op de kop weten te tikken, opnieuw bij de Amerikanen na UPI en de
Distributors. Let wel, ik begin nog maar pas aan nr. 8.
TWAALF STIELEN 4
Mijn volgende baan,
je gelooft het niet, was boekhouder en administrator bij de zelfstandige
verkoopsmanager die bij de Amerikaanse Distributors aan de deur was
gezet. Hij had mij uitgenodigd op een dineetje in de Villa Lorraine, een sterrenrestaurant.
Een duur etentje, zo was ik bij mijn vorige firma ingehaald door de grote baas
uit Zwitserland, een charmante man en ik heb lang het gevoel gehad dat ik hem
in zijn rug geschoten had.
Mijn nieuwe
werkgever was wel iemand apart, een Iraniër die in andere tijden nog de hand
van de sjah heeft mogen drukken. De Iraniër had een fortuin verdiend bij de
Amerikaanse distributors en had een Italiaanse fabriek weten te vinden die
roestvrij stalen kookstellen maakte. Hij zocht daar een collectie pannen bijeen
die min of meer op kon tegen de kookstellen van de Amerikaanse firma. Hij was
rad van tong, een echt verkoopsgenie, en wist mij te overhalen met hem in zee
te gaan.
Ik heb alles op
poten gezet. Het systeem voor de berekening van de commissielonen, de
klantenkaarten en de boekhouding. De Iraniër nam er ook Frankrijk en
Zwitserland bij als wingewest en ook die administratie was voor mij. Dat was
niet van de poes. Maar een Iraniër is een zakenman als geen ander, dat was het
niet. Het was het product. De Amerikaanse kookstellen waren vernuftig bedacht om
er een half uur lang mee te demonstreren en werden uitsluitend geproduceerd
voor de Amerikaanse distributors en zouden nooit te koop komen in de reguliere
handel. Maar de Italiaanse kookpannen stonden ook in de winkelrekken, voor een
fractie van de prijs die de leurders aanboden. Een kookstel dat bij ons 10.000
BF kostte, kon je in een winkel krijgen voor minder dan 3.000 BF. Dat was niet
pluis. Ook niet pluis was het bezoek van een deurwaarder met een klacht van
concurrentievervalsing.
Ik had een contract
gesloten voor de duur van een jaar en als dat jaar om was ben ik overgestapt
naar een volgende firma. Als ik het goed begrepen heb heeft de Iraniër, met al
zijn verkoopstalent, het niet lang kunnen bolwerken. Achteraf is de directrice voor
wie ik vertrokken was toch bedankt voor bewezen diensten. Mijn offer had dus
tot niets gediend.
Dit stukje gaat ook
naar KRONIEKEN op mijn blog http://juuldestilleheld.blogspot.be
waar je onder pagina
M01 ook mijn proef van misdaadverhaal HET BLAUWE FIGUURTJE kunt lezen. Pagina's
M02, M03, M04 en M05 zijn nog leeg.Benieuwd
Delen graag
TWAALF STIELEN 3
Gedurende mijn tijd
bij werkhuizen Leemans kwam ik tot het inzicht dat het bedrijf niet
georganiseerd was en werd bestuurd door vuistregels en meestergasten die het
van hun gebrul moesten hebben. Van kostprijsboekhouding wilden ze niet horen, Het
was hopeloos en ik ben dus maar vertrokken naar een Amerikaanse firma. Die
niets anders dan kookpannen deur aan deur te verkopen. Die waren wel
georganiseerd en daar kwam mijn
beheersing van het Engels goed van pas.
Wat de Amerikanen
deden was simpel bedacht maar het werkte. De staf bestond uit een directrice,
een stuk of vijftien typistes, een boekhouder en een magazijnier die er moest
voor zorgen dat de pannen bijtijds bij de klanten kwamen.
De rest was
eenvoudig: een zelfstandige verkoopsmanager die zelfstandige leurders aanwierf,
verbazend hoeveel mensen dat wilden doen. Het was een goudmijn, voor de
verkoopsmanager die zijn commissie kreeg op elke verkoop, voor het bedrijf zelf
en voor de leurders die voor elke verkoop 2.000 BF kregen. Maar die 2.000 BF
kregen ze pas als ze de koop hadden afgesloten en een voorschot van 2.000 BF
hadden geïnd. Het bedrijf nam zo geen enkel risico en de deur aan deur
verkopers moesten als zelfstandigen maar zelf zorgen voor hun sociale zekerheid
en belastingaangifte.
Ik zat daar als
enige volwaardige man tussen vijftien jonge vrouwen en dan moet je niet echt
een knapperd te zijn om in de smaak te vallen. Dat wil niet zeggen dat ik ze
niet van mijn lijf kon houden, maar toch waren er een paar die duidelijk lieten
verstaan wat ze wilden. Eerlijk, ik heb er geen misbruik van gemaakt, heb geen
enkele besprongen als een paard, achteraf bekeken was ik misschien wel een ezel
geweest.
Tot daar, maar dan
ontstond er grote onenigheid tussen de directrice en de verkoopsmanager. Zij
kon niet goed verdragen dat hij veel geld verdiende op de rug van de verkopers.
Het mag gezegd dat die verkoopsleider nogal raar omsprong met zijn verkopers
die hij willekeurig uitsloot. De onenigheid liep zo hoog op dat de Amerikaanse
eigenaar uit Amerika kwam afgezakt om de verkoopsleider buiten te gooien en een
Canadees in de plaats te zetten. Maar het spelletje begon opnieuw, de
directrice kon het niet vinden met de Canadees en de Canadees kwam mij polsen
of ik niet de positie van directeur wou innemen. Dat wou ik niet en ik heb aan
zelfopoffering gedaan en heb mijn opzeg gegeven. Dan begon een ander avontuur,
echt een avontuur. Dat is voor het vervolg.
TWAALF STIELEN 2
In mijn stukje
TWAALF STIELEN ben ik begonnen met mijn baan bij UPI met de Schot William
'Jock' Anderson als baas en 'staff correspondent' van UPI. Hij zou de 'tail
gunner' geweest zijn van Peter Townsend maar dat is niet erg duidelijk. Townsend
was een luchtaas met een Spitfire en die heeft maar een bemanningslid.
Tot zo ver. Mijn
eerste baan was bij de Werkhuizen Jozef Peeters te Boortmeerbeek. Na mijn
schooltijd en voor mijn legerdienst was het moeilijk een baan te vinden, zeker
in de jaren vijftig. Ik mocht aan de slag als losse werkman en verrichtte heel
zwaar werk: goederen wagons lossen en de goederen naar hun opslagplaats
brengen. 's Avonds was ik te moe om een boek te lezen. Ik wist wat hard werken was,
maar dat betekende niet dat ik geen genoeglijke uren beleefde tussen die
loonslaven. Peeters werkte voor honderd procent voor het leger. De koude oorlog
woedde volop en Werkhuizen Peeters produceerden aan de lopende band barakken
voor nieuwe legerkampen, duizenden metalen bedden en de laadbakken van 500
lichte vrachtauto's door Ford rechtstreeks uit Amerika gelegerd. Wat kosten dat
er toen gedaan zijn om 'de Rus' tegen te houden is onmogelijk te becijferen,
maar iemand met enig verstand wist dat de Sovjets nooit zouden komen, die waren
niet gek.
Dan mijn
legerdienst, ook totaal overbodig. Ik ben in die 21 maanden wel meer man
geworden, kameraadschap gekend, geholpen waar ik kon.
Na mijn afzwaaien
mij gaan melden bij werkhuizen Peeters, maar mijn baan (ik was intussen als
bediende aan de slag geraakt) was ingenomen door een jong meisje en de
ongelooflijke bedrijvigheid van bij mijn vertrek was stilgevallen.
Als tussenbaantje
werkte ik tien dagen bij een grote garage als helper magazijnier. Mijn taak
bestond in hoofdzaak uit afstoffen van onderdelen in vernikkelde pronkkasten en
ontvetten van onderdelen die uit afgevoerde auto's werden gerecupereerd. Daar
had ik geen toekomst, kon mij niet vrijmaken om naar een echte baan uit te zien
en gaf mijn opzeg. Enige tijd later zat ik bij UPI, maar die tussentijd van
bijna drie maandenwerkloosheid waren de ellendigste uit mijn jong leven. Ik heb
tientallen en tientallen brieven geschreven, mij op vele plaatsen gaan melden,
tot ik het geluk vond en geen getuige meer hoefde te zijn van wat ze een mens
aandoenals je geen werk vindt.
Delen graag
TWAALF STIELEN
Ik heb wel een
merkwaardig beroepsleven gekend. Elf banen, 21 maanden militaire dienst en bij
mijn pensionering medestichter en administrateur van een VZW.
Mijn eerste baas was
een Schot, William 'Jock' Anderson, tijdens de oorlog bij de Royal Air Force en
'tailgunner' van luchthaas Peter Townsend, de latere vriend van prinses
Margaerth. Ik ga niet al mijn banen toelichten want dan zit ik hier morgen nog,
alleen de meest merkwaardige. Mijn eerste echte baan was die van
redacteurvertaler bij het Amerikaanse persbureau United Press Internatioanl,
toen the world's biggest coverage of the world's biggest news, dat in de
jaren negentig ter ziele is gegaan. Hard werken vooral omdat we in shifts
werkten, middagen, avonden, zondagen, nachten, toch een prachtige job. Tot ze
er ver weg in Californië achter kwamen dat in Amsterdam hetzelfde werk werd
gedaan dat wij deden: Engelse teksten omzetten in het Nederlands. Een
vertaalbureau mocht ophoepelen, dat waren wij, wat dacht je?. Ik heb nog tien
dagen in Amsterdam vertaalwerk zitten doen en heb er kennis gemaakt met de
nieuwe baas, de in Nederland niet onbekende Henry Schoep. Ik kon een baan
krijgen in Amsterdam en heb dat maar zo gelaten. Zo ver van mijn geliefde
Meerbeek en later Rijmenam.
Begin 1960 ben ik
begonnen bij het later bankroet gegane bedrijf in metaalbouw L. Leemans en
zonen. Ik begon er als vertaler van het Frans naar het Nederlands en Engels
van bestekken. Toen kwam er, o wonder boven wonder, in de boekhoudafdeling een
boekhoudmachine, een mechanische, geen elektronische. De bediener van de
machine werd ernstig ziek en met mijn schoolkennis van boekhouden vroeg ik om
achter de machine te gaan zitten. De hoofdboekhouder was daar blij mee en hielp
mij om volwaardig boekhouder te worden. Vaarwel vertalingen. In de bibliotheek
haalde ik alle mogelijke boeken over bedrijfsboekhouden en balanslezen. De
boekhouder had zich er tot dan toe beperkt om maandelijks een algemene balans
op te maken, maar ik startte op de machine een kostprijsboekhouding. Op korte
tijd stelde ik vast dat het bedrijf per opdracht ernstige verliezen maakte en
dat met de algemene boekhouding werd gegoocheld om een winst te tonen. Die truc
werkte enige tijd, maar mijn kostprijsboekhouding was een koud bad. Dan ben ik
maar vertrokken en twee jaar later waren ze failliet. Met mijn suggestie om een
voorcalculatie en een nacalculatie te beginnen werd geen rekening gehouden.
Over mijn volgende
bedrijven zal ik later wel eens verslag uitbrengen. Intussen had ik nooit tijd
om aan mijn droom te beginnen: schrijven.
Jules De Cort
Delen graag