dinsdag 25 juni 2019

KRONIEKEN
OPENEN

Alle begin is moeilijk, inzonderheid een stukje waar je nog geen onderwerp voor hebt. Je hebt jezelf de plicht opgelegd om alle dagen een kroniekje te plegen, ervan overtuigd dat je geest genoeg beladen is om er alle dagen een vruchtje van te plukken. Maar je moet de vruchtjes weten hangen en nog zien welke je plukt, want strenge meesters houden een oog in het zeil. Een woordspeling mag, maar toch voorzichtig zijn met woorden als pruim, muis en struik. Dezelfde beperkingen gelden of golden ook voor de jazz en de rhytm'and blues. Het seksgebeuren moet in bedekte termen worden weergegeven. Hier een toespeling in het Engels uit een nummer John Lee Hooker: "There was a one eyed cat peeking in the seafood store". Ik ga dat niet vertalen want zou de man met het rode potlood met zijn wapen tekeer kunnen gaan.
Ik weet het, dit is maar een dunne spoeling, maar ik moet mezelf weer op dreef helpen. Misschien moet ik mij meer op het dagelijkse leven gaan richten en niet zomaar iets uit de lucht grijpen.Beterschap beloofd.

Mechelen de stad van de toren

Mechelen is ook de stad van de beiaardkunst. Sint Rombouts is geen logge zwijger, geen plompe klinker die slechts dreigen zou. Sint Rombouts is de zanger bij uitnemendheid. Nergens ter wereld hangen klokken in een toren die zo zuiver zijn van klank, zo gewillig bij de zang, zo gehoorzaam aan de bevelende wil van bard en beiaardier. Wat de beiaardkunst betreft geeft Mechelen de toon aan. Uit haar school komen alle beiaardiers die de kunst verstaan.
Verwant aan beiaardkunst is de zoete kunst van zang en orgelspel. En ook hieraan is Mechelen rijk. Och, Mechelen is één kunststad. Zelfs de hoofdbezigheid zijner inwoners, de meubelindustrie, is te Mechelen, een ware kunstbedrijvigheid geworden.
Zo ligt dan de stad onder de toren als een oasis van schoonheid. En de wandelaar kan er honderden mooie hoekjes ontdekken waaraan hij zijn hart kan ophalen. Oude, smalle straatjes slingeren er hun bochten langs lieve, ouderwetse huizekes.

Dit is een citaat uit een stukje geschreven door ene Fr. Beekman, dat verscheen in het jeugdmagazine De Rakker van ... 15 mei 1944. Een woordje uitleg. Tot omstreeks maart 1944 heersten Ivanov's Verteluurtjes min of meer over de jeugdlectuur, naast de 'Hansjes' en de Vlaamse Filmkens. Opeens stopten Ivanov's Verteluurtjes. Later zou Sacha Ivanov na de bevrijding wat moeilijkheden hebben gekend, maar daar heb ik in die verhalen nooit wat van ervaren Sheriff Jim Sweaton, Oom Felix, Nat Pinkerton en Willy de Pits en zoveel anderen nooit wat van gemerkt. De Rakker kwam in de plaats, maar dat was geheel wat anders. Het was een magazine vol korte verhalen, vervolgverhalen, verhalen over beroemdheden als Bach en Mozart, over bezienswaardigheden allerlei. Zeer interessant voor mij, maar niet voor leeftijdgenoten die verhangen waren aan één groot verhaal. De Rakker stopte er mee kort voor de bedrijving. Ik heb ze allemaal nog in mijn bezit, een rijke bron aan inlichtingen eigenlijk en zeker geen nationalistisch gedoe.

Zelf ben ik niet van Mechelen, maar ik heb mijn middelbare studies gedaan in Mechelen, in het praachtige Renaisance- en Barokgebouw van Pitzemburg.




Brussel in 1934

Vreemd, of toch niet, dat in 1934 een Nederlands van dat niveau geschreven werd. Hier een berichtje uit die tijd:

Langs de grep staan de caracolevrouwtjes met hun handkarren, waarover de waschdoek, als op tafels in een frituur. Tusschen de berries hangt een vuurpot, daarboven dampt de kastrol met slakjes. De vrouwen dragen de officieele uniform van de vischmarkt : bruinkoperen nummerplaat aan een darm, witte scheepsklompen, vleeschkleurkousen met daarboven dikke zwartwollen sokken, een witte schort en kruisgewijs over de borst, naar den rug toe, een zwarte sjaal in den winter.
Den zondagavond vooral hebben ze veel afzet. Tusschen zes en tien komen de meeste klanten op, de pottezoeipers. Ze flikken hun lagen breedgeranden bolhoed van den Bon Marché een tikje naar achter, knoopen hun overjas los, steken hun linkerhand in den broekzak en sloeberen met de rechter de zoete slakjes naar binnen. Het vrouwtje vischt ze vingervaardig op met een vork en schotelt ze reekaan voor in een schaaltje met citroen en seldersaus.
Zoo geurt het hart van Brussel naar selder en folklore.

Is dat nu nog zo? Ik weet het niet, te lang geleden dat ik 


Ludwig Van Beethoven, Vlaming of Brabander?

Met de herdenking van de 250ste verjaardag van Ludwig van Beethoven volgend jaar, wordt al veel muziek van hem gebracht op radio Klara en wordt wat over hem geschreven. Ik heb nog even gegrasduind in L'élément Flamand dans Beethoven van Ernest Colson, gezaghebbend musicoloog. De eerste uitgave verscheen in 1928. Colson trekt de afstamming na van Beethoven te beginnen met zijn grootvader, Lodewijk Van Beethoven I. Even terzijde, de term Flamand is niet erg op zijn plaats, Mechelen is en blijft Brabant, en de voorouders van Lodewijk van Beethoven I, die ijlings uit Mechelen moesten vertrekken en nar Bonn verhuisden, kwamen uit Bertem, Kampenhout, Haacht, Boortmeerbeek, zo Brabants als wat.
In het hoofdstuk Erfelijkheid en Atavisme viel ik op een notenbalk (drie maten in 4/4), de beginregel van het Vlaamse luimige lied Jan de Mulder met zijnen leren kulder, opgenomen in het liedboekje Hoort Allegaer van onder de oorlog, waarin ook het Wilhelmus is opgenomen als historisch lied.
Colson schrijft dat Van Beethoven van ver of nabij nooit kennis heeft gehad van de Vlaamse volksliederen zoals die op kermissen werden gezongen, hij deed dat wel met Schotse en Ierse volksliederen. Daar heb ik mijn twijfels over. Beethoven heeft zijn grootvader slechts drie jaar gekend maar als wonderkind moet hij toch zijn grootvader liedjes horen zingen of neuriën hebben uit zijn Mechelse tijd. Ook de vader van Ludwig van Beethoven, Jan Van Beethoven, geboren in Mechelen, zal ook wel enige liederen van zijn vader gehoord hebben en doorgegeven aan de grote componist, een wonderkind trouwens. Ik ben zelf geen musicoloog maar soms komen er nog liedjes uit mijn prille jeugd naar boven. Als er iets van het Vlaamse lied bij Van Beethoven is blijven hangen heeft dat niet veel met erfelijkheid of atavisme te maken, veeleer met een meme.

Intussen is de muziekpartituur van Jan de Mulder zeer eenvoudig. In de maat van 4/4 alleen maar 4 kwartnoten, 3 kwartnoren en 2 achtste, 4 achtste en twee kwartnoten. Mijn eerste lessen notenleer waren veel moeilijker.



Autobiografie

Een goede kennis heeft me een flink aantal jaren geleden aangeraden mijn autobiografie te schrijven, nadat ik hem enkele voorvallen uit mijn privé-leven had verteld, in hoofdzaak mijn 12 stielen en dertien ongelukken. Dat heb ik al uiteengezet in mijn stukjes over mijn loopbanen. Eerlijk gezegd, heel gewoon was dat niet.
Wie al mijn verhalen gelezen heeft, zou al veel meer weten over mijn persoon, die er onder velerlei gedaanten veel heeft beleefd, een Multatuli dus. Welke gedaanten zouden dat zoal zijn? Hier wat namen (niet allemaal even sympathiek als de schrijver): Gilbert Servaes, Firmin Lesage, Victor Goethals, Charles Klabots, Sander Molenaers en Constant Michiels. Meer wil ik er niet over kwijt, alleen dat ik de waarheid wel eens de nek omwring.   
Dit kan er wel af: in mijn prille jeugd heb ik armoede geleden, honger, opgelapte kledij, niet genoeg kolen voor de versleten Leuvense stoof. Als ik nu berichten lees over 600.000 Vlamingen onder de armoedegrens, heb ik een vraag: waar ligt de grens? Met zeven mensen verblijven in een krot met twee vertrekken en een zolderkamer, een grootvader die niet in staat meer was tot werken, een kreupele oom, een vader die in oorlogstijd ging varen voor de Britse vloot en er zijn leven liet? Het heeft niet veel gescheeld of ik moest de straat op om te bedelen voor een snede brood.
Ik heb ervaren wat armoede is en weet zeker dat er geen 600.000 dat meemaken en dat de grootste armoede heerst onder de sukkelaars die ze hun geld hebben afgetroggeld en nu in het beloofde paradijs op straat mogen slapen.

Wat verder mijn biografie betreft? Schrijven in de eerste persoon? Dat zie je van hier, ik heb mij al genoeg bloot gegeven. In de tweede persoon is niet te doen. Voor de derde persoon heb ik niet het talent van een Charles Dickens om David Copperfield uit mijn pen te toveren. Ik ben niet zinnens die poging te wagen, dat kost jaren werk en die tijd heb ik niet meer. 

Vlaamse Canon
Heeft iemand er aan gedacht de Grote Markt van Brussel op te Nemen in de Vlaamse Canon? Het leesboekje 'Onze Miel te Brussel' uit 1934 op zich al Vlaamse Canon, brengt me op dat idee. Met zijn vader op stap krijgt Miel een beschrijving van de Grote Markt, die na 1695, na het bombardement van drie dagen door Lodewijk IVX, de Roi Soleil bevolen, is wederopgebouwd.
De Grote Markt is een van de heerlijkste pleinen van Europa, met het stadhuis, misschien het mooiste en machtigste gebouw van de Oude Nederlanden. De mooie, slanke toren staat niet in het midden en de twee vleugels verschillen van elkaar. Dat komt omdat de westelijke vleugel eerst later is bijgebouwd. De voorgevel wordt gesteund door bogen en is met stenen beelden versierd. Elke hoek van het gebouw heeft een torentje. De hoogste toren met zijn talrijke balkons verheft zich spits in de lucht. Helemaal bovenaan glinstert het standbeeld van Sint-Michiel, die de duivel onder zijn voeten vertrapt.
Recht tegenover het stadhuis het Broodhuis. Het is een der fraaiste van de hele markt.
Rondom de markt trekken de gildenhuizen de aandacht, alle hebben ze een Vlaamse naam, noteer ze dus voor de Vlaamse Canon. Te beginnen met Den Coninck van Spaignen, een veel te drukbezocht café, Den Cruywagen, Den Sack, Den Wolf, Den Horen, De Sterre, De Zwaan, nu een uitstekend restaurant, Den Gulden Boom, De Roos, In den Bergh Thabor. Achter bijna alle huizen schuilt een gilde.
In De Gulden Boot (Chaloupe d'or) huist nu een goed restaurant.

Er is nog veel meer te vertellen over het Vlaams karakter van de Grote Markt, maar dat zal voor later zijn.


dt

Af en toe stoot ik op fouten tegen de dt-spelling en lees ik opmerkingen dat de spelling zou moeten teruggebracht worden tot wat je hoort, d is d, t is t. Zoals in antwoord dan? Ik geloof niet dat veel Nederlandstaligen er maar aan denken om antwoort te schrijven, temeer daar het meervoud antwoorden is.
Ik heb heb een paar spraakkunsten geraadpleegd in verband met de dt op het einde van een woord. Rijpma en Schuringa ziet daarin geen probleem, zo min als de spraakkundige bijlade in de dikke van Dale en de Nederlandse Spraakkunst voor Iedereen van Het Spectrum. De Nieuwe Spellinggids van de Nederlandse Taal van van Dale wijdt een alinea aan de dt. De Knack Klapper over de spellingregels beschrijft de vervoeging van het werkwoord. Hier enkele citaten:
- voor het spellen van werkwoorden ga je uit van de stam, dat is de noemvorm zonder de uitgang -en (n):: werken-werk; doen-doe
- de eindmedeklinker is altijd enkel: bakken-bak (niet bakk)
- bij werkwoorden als leven en vrezen eindigt de stam op -v en -z maar je schrijft leef en vrees
- in de tegenwoordige tijd krijgen tweede en derde persoon enkelvoud de uitgang -t
- eindigt de stam op -t dan vervalt de uitgang: zetten  zet, jij zet, hij zet;
Als de stam eindigt op -d krijg je een uitgang met -dt worden  jij wordt,  hij wordt
Als jij achter het werkwoord staat komt er geen -t. Word jij vaak gestoord?

Tot in 1946, in de lagere school en het eerste middelbaar hadden de leerlingen van mijn leeftijd het veel moeilijker met de oude spelling  Een voorbeeld uit een Ivanov's Verteluurtje van Sacha Ivanov: Nat slenterde door de straten, met zijn hoofd naar den grond, hij verveelde zich. Sedert dat avontuur met "De roode auto" was er niets speciaals gebeurd. En Wim was ook gansche dagen aan 't grommen want het ging maar slapkens in de garage "Pinkerton".
Mens en vis werden mensch en visch geschreven, er was kolen en koolen, kolen voor steenkool, koolen voor de groente, hoe werd lopen geschreven? De uitgang isch bleef dan wel bestaan.


Dit hele stuk om aan te tonen dat dt geen probleem is of kan zijn. Ik kan andere problemen opnoemen: aaneenschrijven, accenten, afbreken, koppeltekens, bastaardwoorden, beide of beiden, tussenklank, c is k-klank, c of sc, trema, diakritische tekens, dubbele punten, eau-klank, ei of ij, en zo oneindig veel meer. Het Nederlands is voor anderstaligen zeker zo moeilijk te leren als Engels, Duits, Frans, Italiaans en Spaans (beide met fonetische spelling), hoewel een andere taal leren nooit te onderschatten is.

DODE LENTE

In de krant van 5 November stnd een artikel over de vernietiging van de natuur door intensieve landbouw. Vogels, zoogdieren, reptielen, amfibieën en insecten lijden onder de schadelijke landbouwpraktijken. Meer dan 2500 Europese wetenschappers schrijven dat in een brief aan de Europese Unie. De populatie van vogels nam in Europa tussen 1980 en 2015 met 55 percent af. Op plaatsen nam de insectenpopulatieaf met 76 procent.
Ik heb het zelf kunnen vaststellen in mijn tuintje. In 1966 kreeg ik nog het bezoek van een vlucht spreeuwen, koren mussen, vinken, koppeltjes koolmezen, eksters, kauwen, roodborstjes, heggenmussen, koninkjes en Turkse tortels. Van de zomer heb ik weinig of geen last gehad van muggen of vliegen, de jaarlijkse wespennest heb ik niet moeten uitroeien,in mijn grasperk weinig mierenkolonies aangetroffen. Mier die naargelang de streek, niet de soort mierzijk, muurzijker of pizzemier heet.
Spinnen komen in de herfst niet meer binnen, eris niets meer te bikken.
De mieren deden me denken aan Silent Spring, verschenen in 1962, dat ik gelezen had. Het is een wetenschappelijk boek over het milieu geschreven door Rachel Carson dat de schadelijke gevolgen van willekeurig gebruikte pesticiden aan het licht brengt, toen al. Carson beschuldigt de chemische industrie er van desinformatie te verspreiden en dat de ambtenaars de beweringen van de industrie klakkeloos aannemen. Bekend was haar strijd tegen de manier waarop de vuurmier moest worden uitgeroeid. De vuurmier is een insect dat uit Zuid-Amerika was ingevoerd en een pijnlijke beet kon veroorzaken, zoals iemand in zijn gat pitsen. Met massale besproeiingen zijn ze het diertje te lijf gegaan en de gevolgen voor de natuur bleven niet uit. Carson vestigde haar aandacht op de problemen van het milieu, die, naar ze aannam, veroorzaakt werden door synthetische pesticiden. Haar boek Silent Spring vestigde de aandacht van het Amerikaanse publiek op de milieuproblemen. Het boek kreeg veel tegenkanting van de chemische bedrijven, maar onder druk van de publieke opinie, werden talrijke wijzigingen doorgevoerd. DDT werd in het hele land verboden en droeg bij tot een milieubeweging die leidde tot de stichting van de U.S. Environmental Protection Agency.
Silent Spring werd opgenomen in vele lijsten van de best non-fictie boeken van de 20ste eeuw.
Wat een vrouw kon teweeg brengen, de Amerikaanse chemische industrie doen buigen onder druk van de massa. Zouden de spijbelaars van vandaag dat ook zullen kunnen?
Natuurkundige Sir David Attenborough heeft gezegd dat Silent Spring waarschijnlijk het boek is dat de wetenschappelijke wereld het meest heeft veranderd na The Origing of Species van Charles Darwin.



Euthanasie

Er zijn nogal wat reacties gekomen op het verhaal van  Gwendolyn Rutten vertelt over de verklaring van Lutgart Simoens dat ze levensmoe-voldaan is. Kan zijn, maar wat is precies een voltooid leven? Eer ik twintig jaar was heb ik meer dan een keer mijn leven voltooid gevoeld. Ik kon namelijk brandend verliefd worden, was te bedeesd om zelfs maar goede dag te knikken naar de geliefde, had dan dood willen zijn, maar ik kon mij onder meer vastklampen aan een versregel van Goethe: glücklich allein ist die Sehle die liebt. Die soms zwaar wegende droefenis ging over en begon opnieuw. Na mijn twintigste verjaardag en bijna twee jaar legerdienst was ik iemand anders geworden. Toen waren er meisjes die op mij vielen. Ik was er niet op uit om hen te laten voelen wat een afgewezen liefde kan betekenen - in een aantal gevallen zelfmoord - maar heb er wel het mijne van genomen. Gelukkig zonder spoor van lijken achter te laten.
Ik wil maar zeggen, dat die uren, dagen, soms weken van groot lijden en levensmoeheid bij de meeste mensen vanzelf wel voorbijgaan, al kan ik niet zeggen al ooit naar de dood te hebben getracht, vergeten ben ik het in alle geval.
Bij sommige mensen kan dat dramatisch zijn, voor, in onze ogen een, bagatel. Sporting Anderlecht bijvoorbeeld, dat in een degradatiewedstrijd tegen Cercle Brugge de loodjes legt, of Eddy Mercx die in Parijs-Roubaix door Rik Van Looy wordt geklopt.
Genoeg over euthanasie en de dood, niet mijn geliefde onderwerpen. De laatste alinea is misschien wat ver gezocht, maar er zijn zelfmoorden gepleegd door mensen die hun favoriet niet zagen winnen.

Julius De Cort

Madder van den Dille        

Even op google gezocht naar honderdjarigen in Boortmeerbeek. Dat waren er vier: Bertha Van Baelen overleden 26.2.2012, Josse De Pauw, overleden 1.12.2012 en Maria Oortman, overleden 7.11.2017.
Die moest ik niet hebben, ik zocht naar Maria Antonia Verlinden, toen beter bekend als Madder van den Dille, geboren op 1.12.1842. Op 1.12.1942 vierde ze haar honderdste verjaardag in moeilijke omstandigheden. Het was oorlog en alles was op de bon.
Op de dag van haar verjaardag werd ze feestelijk opgehaald aan haar huis, waar zich de stoet vormde met praalwagens en alle schoolkinderen. Wij, de kinderen van de jongensschool hebben weken en weken gerepeteerd op een cantate geschreven door o.a. Emiel Hullebroeck, bekend Vlaams componist, en Leo Fannes,  hoofdonderwijzer van de jongensschool. De tekst van die cantate is een tijd geleden opgenomen in het tijdschrift van de Heemkundige Kring Ravensteyn. Ik was tien jaar toen ik mee opstapte in de stoet en op de kiosk mee heb staan zingen. Ik heb nog enkele verzen uit die cantate uit mijn geheugen geput, dus nergens gelezen. Bijvoorbeeld:
Hier staat Boortmeerbeeks jeugd in dichte rangen, bijeengeschaard in bonte  feestkledij
Fier laat zij nu haar lied weergalmen ...

Strooit bloemen, strooit bloeme,; strooit bloemen uit met milde hand, strooit bloemen uit te allen kant. siert straten en pleinen en laat uw refreinen, weergalmen bij 't klingen der klokken die zingen, de huldegroet, aan moederken zoet.

Maar heden nog, gezond en sterk, komt weder uit diezelfde kerk, dat zelfde plein plein betreden ...

Diezelfde kerk is natuurlijk wat met spek geschoten, de oude kerk werd in 1914 door de lieverdjes uit Duitlans platgelegd.


OP het einde van de cantate zongen we: Heil onze honderdjarige Houzee. Dan moesten we onze arm schuin omhoog steken, de Hitlergroet dus, want Fannes de hoofdonderwijzer, was nogal Flamingant. Maar Constant Steens, een bekend figuur in Boortmeerbeek, had zijn zonen Reginald en Ivo verboden hun arm in de groet te brengen, hij was duidelijk geen Hitler-gezinde.

De toren van het stadhuis

Nog een voorlaatste stukje over Brussel, het is tenslotte de hoofdstad van België en van Vlaanderen. Het is meer dan honderd jaar geleden geschreven door Herman Teirlinck in Vlaanderen door de Eeuwen Heen.
De toren van het Brusselse stadhuis is een meesterwerk of een goddelijk toeval. Het rijst met ongelooflijke lichtheid, sluit, even boven de driedubbele verdiepingen en het honderdoogige dak, in vierkante stapeling zijn rapstijgende lijnen, werpt kleinere torentjes op en schiet dan ineens omhoog met achthoekige bogen, waardoor het blauw van de hemel klaart. Boven de spits, die al de wendingen en cadansen van deze wondere architectuur op een naaldpunt samenbrengt, blinkt het gulden beeld van Sint-Michiel, die met de heilige Goedle het patronaat der gemeente deelt.

De toren wekt tegelijk een beeld van soepele kracht en een gebaar van uiterste elegantie. Het groeit, uit de met steenwerk beladen lenden van het gebouw, gelijk een stralende bloem uit het loof. Hij heerst in schoonheid over het marktplein, over de gehele Lage Stad, over het omliggend leven.

Hoe komt een verhaal tot stand?

Nu zou ik eigenlijk tot bekentenissen moeten overgaan. Ik heb namelijk een goed deel van mijn verhalen aan de werkelijke gebeurtenissen - of althans zoals ik ze mij voorstel - ontstolen. Erg is dat niet de meeste schrijvers doen het.
Neem nu verhaal Nr 10 van mijn paginalijst: Marcel en Valerie Casteels-Kerkstoel. Marcel en Valerie zijn de namen van een oom en een tante die, zoals alle mensen, iets hebben beleefd. Die belevenissen maken het geraamte uit van mijn verhaal. Ze maken kennis op een dorpskermis waar het, voor de oorlog, nog lustig aan toeging. Ze trouwen, zoeken enige levenszekerheid en wijken uit naar Brussel, waar ze huisbedienden worden. Valerie in de keuken en als meid, Marcel als klusjesman en hulp in het huis. Ze zijn gelukkig samen, maar de gebeurtenissen in Duitsland dwingen hun werkgevers naar Amerika te verhuizen, het zijn joden. Ze vinden een andere betrekking, blijven gelukkig tot de mobilisatie komt. Hij moet onder de wapens, wordt krijgsgevangen gemaakt en keert heelhuids terug. Bij hun nieuwe werkgever is Maarcel chauffeur van een bestelauto die de afgewerkte producten van de kleine werkplaats van hun nieuwe baas produceert. Maar de voornaamste klant zorgt voor eigen vervoer en Marcel wordt overbodig. Ten einde raad, om verplichte tewerkstelling te ontlopen, treedt hij in dienst van de Organisation Todt, maar hij duikt onder. Het slot met de zelfmoordpoging is verzonnen.
Dat is de verhaallijn. De rest heb ik ingevuld, met de bedoeling het dorpsleven en het leven in het algemeen te schilderen. Dus geen heemkunde of folklore, wel literatuur.
Het verhaal Nr 2 vertrekt van een anekdote. Ik was eens blijven doorzakken met collega's. In een nogal duister café hadden ze zogeheten serveuses. In gesprek geraakt met een ervan. Ze vertelde dat kort geleden iemand haar beloofd had haar te zullen weghalen, maar hij heeft haar in de steek gelaten. Ze vertelde ook van haar mislukte huwelijk en tegenslagen. De volgende ochtend, nuchter, heb ik rondgelopen met de gedachte: heb ik haar beloofd haar daar weg te halen en mijn gezin in de steek te laten? Na een paar dagen was ik van die gedachte verlost.
Verhaal Nr 26 is volledig uit de lucht gegrepen, evenals verhaal Nr37. Verhaal Nr 38 steunt op historische feiten.


Mijn verhalen zijn ongeveer 10 pagina's A4 lang. Binnen leesbereik van een uur. Iemand heeft mij gezegd dat ik van verhaal Nr 2 een roman zou kunnen schrijven. Dat doe ik niet, ik volg daarin liever Ambrose Biers, schrijver o.m. van The Damned Thing, die zegt dat een roman een roman een verhaal is met heel veel vulsel. Terzijde, mijn verhalen zijn deels geschreven met de bedooeling er sripts van te maken. Dat heb ik dan ook gedaan. Die scripts staan al een eeuwigheid onaangeroerd op mijn blog juulscriptschrijver. 



De Naam Hellebeek

Sommigen hebben zich misschien al afgevraagd waar de naam van mijn fictieve gemeente vandaan komt. Ik heb die naam gevonden in het boek Boortmeerbeek van Heerlijkheid tot Gemeente, een tijd geleden samengesteld door Boortmeerbeekenaars Marc Fierens, Marc Keuppens, Vera Thys en Danny Gijbels. Op paga 14 staat een plattegrond van Boortmeerbeek met de verschillende plaatsnamen. Helemaal bovenaan ligt de plaats Hellebroeck, die grenst aan de gemeentes Hever en Rijmenam. Aangezien ik die twee gemeentes opneem in mijn fictief dorp, was de naam gauw gekozen, temeer daar Broeck ook de betekenis beek heeft en tevens een deel is van de naam Boortmeerbeek.

Op pagina 26 wordt wat uitleg gegeven bij de betekenis van de plaatsnamen van Boortmeerbeek. Voor Hellebroeck luidt dat o.a. dat Hellebroeck komt van Hellebroec, Helroybroeck, 1719. Een broek is een moeras, poel, laagland of weiland. Het woord broek komt van brouc in de betekenis van beek, zoals in het Engels brook. Een broek vormde dan ook meestal een open plaats in de bossen. Het woord helle is hier waarschijnlijk afkomstig van Helroy, wat verwijst naar het woord Helrode, de naam van de ridders van Helrode, die op deze plaats zouden gewoond hebben.

Ik ben geen heemkundige of folklorist, al heb ik alle respect voor hun werk. Ik ben begonnen met verhalen te schrijven met de bedoeling er een TV-script van te maken. Die scripts liggen al jaren in mijn lade, maar aangezien er weinig of geen gewelddadigheid in voorkomt, maken ze weinig kans ooit te worden verfilmd. Om verder te gaan, voor mijn verhalen vertrek ik van een anekdote, of van personen die iets hebben meegemaakt wat het vermelden waard is. Mijn geschrijf heb ik willen richten op het Nederlandse taalgebied, maar ik heb geen uitgever gevonden. Wel de bewondering van kenners als Herman De Coninck, Willy Courteoux, Francis Verdoodt en andere mensen tot oordelen bevoegd.


In een volgend kroniekje zal ik trachten uit te leggen hoe een verhaal tot stand komt.


Driehoek Hever-Boortmeerbeek-Rijmenam

Ik ben geboren te Boortmeerbeek op de Donk. Mijn geboorte zelf herinner ik mij niet, maar ik heb wel flarden van herinneringen uit de tijd toen ik nog niet kon lopen en op een been over de vloer schoof. Mijn geboortehuis bestaat niet meer, de vier huizekens waar het deel van uitmaakte werden tegen de vlakte gelegd om plaats te ruimen voor de verkeersweg naar Rijmenam. Hier komt Rijmenam in beeld. Boortmeerbeek Donk was op zich bijna een gehucht van Rijmenam, er woonden meer 'inwijkelingen' uit Rijmenam dan eigenlijke Meerbekenaars. Erg is dat natuurlijk niet. Rijmenam-dorp ligt op nog geen kilometer afstand van de kerk van Meerbeek, veel dichter bij dus dan de kerk van Bonheiden.
Na de Donk zijn we in het dorp gaan wonen tussen andere mensen, want de Donk was het dorp niet.
Meerbeek en Rijmenam hebben altijd sterke banden gehad. Ook op gebied van dorpspolitiek. NR1 In Rijmenam sloot aan bij Pin (later Movri) en dus ook in Hever bij 'De Mette'. Ook de drie fanfares hadden een verstandhouding en wisselden muzikanten uit.
Die van Rijmenam kwamen in de goede, oude tijd in groep naar Meerbeek, naar cinema Flora, en ook naar de talrijke cafés. Ook de joongeren - en ouderen - zochten het vermaak op in Meerbeek. Hever-dorp ligt ook op een boogscheut van Meerbeek-dorp.
Ik weet nog hoe we met groep van meer dan tien man te voet naar Rijmenam kermis liepen, luidkeels liedjes zingend met meer dan erotische inslag.
Er zijn tussen de drie dorpen nogal wat uitwisselingen van partners geweest. Schrijver dezes vond wat hij zocht in Rijmenam en kwam zich hier vestigen. Toen waren de tijden al aan het veranderen. De grote dancings, de auto, de TV, vliegreizen haalden de cafés leeg. Rock'n Roll had de zeemzoete liedjes en meezingers verjaagd, helaas ook de swing. Zelf had de schrijver geen deel meer aan het sociale leven, hij moest werken op zondagen, in avond- en nachtploegen. In Boortmeerbeek sloot brouwerij Het Sas, opgekocht door grootmogol Piedboef, zijn deuren, wat invloed had op de werkgelegenheid ook in Rijmenam en Hever. Dan de grote fusie van de gemeenten in 1977. Hever werd bijna ongemerkt deel van Boortmeerbeek, maar Rijmenam was andere koek. De bewoners van het dorp wilden van Bonheiden niet weten. Er werd zelfs met zwarte vlaggen in stoet door de straten gereden. Van Provincie veranderen en een gemeente in stukken snijden waren niet aan de orde, maar Muizen, provincie Brabant, ging naar Mechelen en Peulis ging naar Putte.
Zo zitten wij opgescheept met Bonheiden, of omgekeerd.
Maar Rijmenam blijft de parel aan de Dijle, dat er veel of weinig winkels en omzeggens geen cafés meer zijn, nemen we er bij. De nieuwe dorpskern heeft bloed en tranen gekost, maar mag er wezen, wacht maar tot de bomen groot zijn. Als er maar geen nieuw onheil komt.

Dit stukje staat ook op mijn blog. Eenvoudig te bereiken op mijn blogadres door Ctr-toets in te drukken en tweemaal te klikken op:
Dan kom je op mijn misdaadverhaal Het blauwe Figuurtje. In de zijkolom kun je mijn kronieken aanklikken en onder 2017  mijn 38 verhalen.

Delen graag





Herhaling

De grote markt te Brussel en Busken Huet
(Uit Onze Miel te Brusel uit 1934)

Eenig is de krans van middeleeuwsche woonhuizen, uit welke de toren van het stadhuis zich verheft. Die gildenhuizen zijn onnavolgbaar. De meeste werden hersteld na de beschieting in 1695; en zoo dit niet is kunnen geschieden zonder een anachronisme of wat, het oog heeft daarbij geen schade geleden. Nergens in België komt het nationale zoo aangenaam uit. Elders grijnst de herinnering; hier glimlacht zij. Men denkt aan eene vriendelijke oude dame uit de rijken middenstand, die, ter ere van haar gouden bruiloft, zich in jeugdig feestgewaad is komen steken. De droefgeestige reiziger die Brussel bezoekt, moet handelbaar worden, wanneer zijn schreden hem naar de Grote Markt voeren. Het is grootsche behaagzucht, breed kantwerk, goudsmederij met een gedachte tot achtergrond. Kortome, een zonnestraal op den levensweg der bouwkunst.
                                    Coenraad Busken Huet.

Coenraad Busken Huet (1826+1886). Huet speelde een voorname rol in de Nederlandse letteren van de 19e eeuw.
Hij wordt beschouwd als een voorloper van de vernieuwing in de Nederlandse letterkunde. Van 1862 tot 1865 mocht hij ongenadig in De Gids de middelmatige talenten van zijn tijd te lijf gaan.
Bovenstaand stukje komt uit Het land van Rubens, reisindrukken en kultuurhistorische beschouwingen.

Jules De Cort
Dit stukje staat ook op mijn blog. Eenvoudig te bereiken op mijn blogadres door Ctr-toets in te drukken en tweemaal te klikken op:
Dan kom je op mijn misdaadverhaal Het blauwe Figuurtje. In de zijkolom kun je mijn kronieken aanklikken en onder 2017  mijn 38 verhalen.


Delen graag



Goethe en de Koran (2)

Voor de liefhebbers: hier volgt integraal het gedicht van Goethe: Mahomets Gesang  (in het Duits)

Seht den Felsenquell,
Freudehell,Wie eind Sternenblick!
Über Wolken
Nährten seine Jugend
Gute Geister
Zwischen Klippen im Gebüsch.

Jünglingfrisch
Tanzter aus der Wolke
Aufdie Marmorfelsen nieder,
Jauchzet wieder
Nach dem Himmel.

Durch die Gipfelgänge
Jagt er bunten Kieseln nach,
Ubd mit frühem Führertritt
Reiszt er seine Bruderquellen
Mit sich fort.

Drunten werden in dem Tal
Unter seinem Fusztritt Blumen,
Und die Wiese
Lebt von seinem Hauch.

Doch ihn hält kein Schattental,
Keine Blumen,
Die ihm seine Knie umschlingen,
Him mit Liebes-Augen schmeicheln.

Nach der Elme dringt sein Lauf
Schlangenwandelnd.

Räche smiegen
Sich gesellig an. Nun tritt er
In die Ebne silberprangend,
Und die Ebne prangt mit ihm,
Und die Flüsse von der Ebne
Und die Bäche von den Bergen
Jauchzen ihm und rufen: Bruder!
Bruder, nimm die Brüder mit,
Mit zudeinem alten Vater,
Zu den ewgen Ozean,
Der mit ausgespannten Armen
Unser wartet,
Die sich, ach! vergebens öffnen,
Seine Schnenden zu fassen;
Denn uns frisz in öder Wüste
Gierger Sand; die Sonne droben
Saugt an unserm Blut; ein hügel
Hemmet uns zum Teiche! Bruder
Nimm die Bruder von der Ebne,
Nimm die Brüder von den Bergen
Mit, zu deinem Vater mt.

Kommt ihr alle!-
Und nun qchwillt er
Herrlicher; ein ganz Geschlechte
Trägt denFürsten hoch empor!
Und mi rillenden Triumphe
Gibt er Ländern Namen, Städte
Werden unter seinel Fusz.

Unaufaltsam rauscht er weiter,
Läsz der türme Flammengipfel,
Mamorhäuser, einde schöpfung
Seiner Fülle, hinter sich.


Ik weet of er een Nederlandse vertaling bestaat van dit gedicht, mocht iemand er naar vragen zou ik het wel willen proberen, maar gemakkelijk ziet het er niet uit.


Goethe en de Koran

Johann Wolfgang Goethe (26.8.1749 - 22.3.1832) was een Duits wetenschapper, toneelschrijver, romanschrijver, filosoof, dichter, natuuronderzoeker en staatsman. Goethe was de schrijver van onder meer Faust, Die Leiden des jungen Werthers en Zur Farbenlehre. In 1782 werd hij in de adelstand verheven

Na mijn pensionering in 1996 heb ik enkele colleges gevolgd aan de VUB, waaronder 'Warum es sich noch lohnt Goethe zu lesen'. Het is een cursus van 126 pagina's DINA4, die ik eens doorbladerd heb. Daar viel ik op een hoofdstuk Mahomets Gesang. Tussen 1771 en 1773 ging Goethe, op aandringen van Herder, voor het eerst dieper in op de cultuur van de Islam.          

(Herder gold als dichter als de belangrijkste voorloper van de Sturm und Drang-beweging (ca. 1770) en had invloed op Duitse dichters als Goethe en Schiller. In Straatsburg leerde hij Goethe kennen. Gezamenlijk schreven zij in 1773 het manifest Von deutscher Art und Kunst. Herder was, in 1773, de eerste die het begrip Volkslied gebruikte.In 1802 werd hij in de adelstand verheven ('von Herder') wat een noodzakelijke voorwaarde was voor de toegang tot het hof. Zie ook Goethe.)

Naast de Koran, die hij voornamelijk las in de in 1771 verschenen vertaling van David Friedrich Megerlin, las hij historische uitbeeldingen zoals La vie de Mahomet van Jean Gagniers (1732) Op basis van zijn Islam-studies schreef de dichter en enige scènes voor een groter dramatisch gedicht. Drie teksten zijn behouden gebleven. De hier besproken tekst werd voor het eerste in de GÖttinger Musenalmanach in het jaar 1774 gedrukt onder de titel Gesang. Ik heb ook een kopie van Mahomets Gesang (in die tijd werd Mahomet en niet Mohamed geschreven). Het heeft de vorm gekregen van een in strofen gelede monoloog. De inhoud van de hymne heeft geen betrekking op de historische gestalte van Mohamed of op zijn leer, maar eenvoudig een omgeving oproept waar de motieven woestijn, zand en zon van het morgenland deel van uitmaken. Het gedicht gaat over een rivier. In de 18e eeuw was de rivier een geliefde metafoor voor het genie. De delen an het gedicht stemmen overeen met de indeling van het leven. Het begint met de bron in de rotsen,dan de wolken en zo verder tot de vereniging met de schepper, de oceaan.


Ik schrijf dit stukje om aan te tonen dat het er niet altijd zo erg aan toe ging tissen twee culturen als nu.



LOUIS PAUL BOON EN DE KWAKZALVERS

Die drei Feldscherer van de gbroedrs Grimm, eigenlijk De drie Heelmeester, is het bekende verhaal van de drie heelmeesters die in een herberg overnachting zoeken en hun kunsten tonen, de een door een hand af te snijden, de tweede steekt zijn ogen uit en de derde zijn hart. Morgen vroeg zullen ze die lichaamsdelen weer aanbrengen, ze hebben daar een zalf voor. Maar in de nacht weet een kant het bord met de onderdelen te vinden en ze eet alles op. De dienster weet niet wat aanvangen maar haar vrijer gaat een hand afsnijden van een gehangen dief, steekt een kat haar ogen uit en haalt een varkenshart uit de kelder waar de geslachte varkens liggen. Als de drie de volgende dag op stap gaan stelt de eerste vast dat hij de neiging geld te stelen waar hij kan, de tweede kan alleen 's nachts zien, de derde gaat overal snuffelen in het mest. Ze stellen vast dat ze bedrogen werden, lopen terug naar de herberg. Het meisje is gaan lopen en ze eisen van de baas veel geld, anders steken ze zijn huis in brand. Ze krijgen genoeg om verder mee te leven, maar zouden liever hun eigen lichaamsdelen terug hebben gekregen.
Het verhaal van Grimm is grimmig genoeg, zodat Louis Paul Boon het niet moet aandikken, hij brengt wel enkele wijzigingen aan.
Hij vertaalt Feldscherer door Kwakzalvers en het uitgesneden hart vervangt hij door de toverfluit. Als die onderdelen door de kat worden opgegeten, vervangt de vriend van het meisje de hand door de hand van zijn pas gestorven oude vader, uit de schapraai haalde ze een varkensworst om de toverfluit te vervangen en ze staken de kat een oog uit en legden alles op eenbord. Als drie hun onderdelen weer hadden aangezet, kreeg de ssrste de neiging om met zijn hand alles uit te delen wat hij had, de tweede moest zich bedwingen om geen stuk van zijn varkensworst te snijden, en de derde kroop voortdurend over de vloer, snuffelend naar een muis onder de kast of onder de rok van de dienster. De drie zagen dat ze bedrogen waren en sloegen de waard en de dienster de kop in

Besluit: Boon heeft dit verhaal veel grimmiger gemaakt dan het al was. Geen van beide zijn eigenlijk geschikt om aan kinderen te worden voorgelezen. Dat Boon het hart verving door de toverfluit, was voor niets ongewoons. En het sprookje van Grimm is beter verteld dan dat wat Boon er mee doet.


LOUIS PAUL BOON EN ROODKAPJE
Voor een paar Euro onlangs de hand weten te leggen op Grimms Märchen Gesamtausgabe. Het Duits is zeer gemakkelijk te verstaan. Het boek bevat alle bij de 220 door de broeders Jacob en Wilhelm Grimm verzamelde kinder- en huissprookjes. Al 200 jaar zijn ze een niet meer weg te denken bestanddeel van de Duitstalige literatuur.
Ik heb ook het boekje Zes grimmige sprookjes voor verdorven kinderen, van Louis Paul Boon, verschenen in 1957.
Ik citeer uit de achterflap van het in 1962 verschenen Blauwbaardje in Wonderland, een aanvulling met Blauwbaardje van de zes grimmige sprookjes:
De laconieke verteltrant, sommige thema's, de stoutmoedige fantasie, zoals we die vinden bij de gebroeders Grimm, treffen we ook aan bij Boon. Behalve grimmige zijn het dus ook Grimm-ige sprookjes. De erotische strekking van deze producten der volksfantasie, ontdekt door de psychoanalytici, heeft Boontje echter vrijmoedig ontdaan van haar al te verhullende symboliek. Preutse lezers kunnen de sprookjes van de befaamde Vlaamse schrijver dan ook beter laten liggen. Maar ja, dat geldt, als wij Freud mogen geloven, dus eigenlijk voor de zogenaamde kindersprookjes niet minder.

De 'grimmige sprookjes' zijn uiteraard een allusie op de sprookjes van Grimm. Iedereen kent het alom bekende verhaal van Roodkapje  Ze brengt gebak en een fles wijn naar haar oude grootmoeder. Onderweg ontmoet ze de wolf en vertelt dat ze naar haar grootmoeder gaat. de wolf is haar te vlug af, verslindt grootmoeder en ligt in bed als Roodkapje er aan komt. Het spel met de grote oren, ogen en mond, de wolf wil roodkapje verslinden maar de jager is net op tijd om de wolf zijn buik open te snijden. Grootmoeder komt er levend uit, de jager en Roodkapje vullen de opengesneden buik van de wolf met  stenen en de wolf sterft.
Bij Grimm is de eerste helft van het verhaal bijna idyllisch als Roodkapje in het bos dartelt, bloemen plukt voor grootmoeder en terloops de wolf te woord staat. Het verhaaltje is warmhartig, genoeglijk, weinig grimmigs te bemerken. Tot het omslaat en de wolf de grootmoeder verslindt.

Boon is minder huiselijk. Het begint al met twee oudbakken pannekoeken en een fles bier. In het bos loopt ze met haar jonge borstjes bloot en ze schrikt van Adriaan Dewolf, een dier in mensengedaante, waar bij Grimm de wolf in het bos een vriendelijk dier lijkt. In het huis van de grootmoeder heeft grootje in haar bed een vreemde stem. Roodkapje kleedt zich uit en kruipt bij Dewolf in bed.  Zij voelt het lichaam van haar gootmoeder en stelt de bekende vraag: Maar grootmoeder wat heb jij grote handen. Roodkapje vindt het aangenaam om andere handen over haar lijf te voelen wandelen. De grootmoeder is eveneens naakt en Roodkapje vroeg: Maar grootmoeder wat heb jij daar? Dewolf zegt dat een goede fee hem dat heeft gegeven, maar het was eigenlijk voor Roodkapje bestemd. Hij biedt Roodkapje zijn toverding aan, maar Roodkapje ontdekt dat grootmoeder Adriaan Dewolf is. Zij begint om hulp te roepen en de jager springt binnen. Adriaan kon met dik gezwollen buik niet vluchten. De jager neemt zijn groot mes en snijdt de buik van Dewolf open. Grootmoeder komt er levend uit en dan vullen ze de buik van de wolf met stenen en die valt dood. De jager zegt nog dat als de wolf haar zijn toverding wou geven zij altijd de zijne kan krijgen. Maar Roodkapje heeft er nog geen zin in.

Ik lees ergens dat Boon als postmodernist avant la lettre die sprookjes transformeert door freudiaanse, erotiserende elementen, en door toevoeging van triviale kitsch.


Ik zie dat helemaal niet. Het volksverhaal Roodkapje, door de Grimms opgetekend, is een waarschuwing aan jonge, aantrekkelijke meisjes om zich niet te laten verleiden door de eerste de beste en dat de wijze grootmoeder best eerst wordt uitgeschakeld. Ik heb Freud noch Boon nodig om dat te begrijpen. En het sprookje heeft mij, toen ik het als kind de eerste keer hoorde, niet afgeschrokken. Zoals het in de Gesammtausgabe staat is het best een aangename vertelling.





DE WANHOOP ZIT OP EEN BANK IN HET PARK

Buiten het continu slechte nieuws over blaaskaken Donald Trump en Boris Johnson, is er ook het goede nieuws van de welgeslaagde fund raisings voor zieke babies. Baby Pia zou kunnen gered worden want het geld ligt er, als de medicijn maar werkt.
Anderzijds verschijnen nogal wat boeken van bekende en minder bekende schrijvers die de laatste levensjaren van hun geliefde moeder die lijdt aan Alzheimer in het lang en het breed uitbenen.
Het verhaal 18 van mijn paginalijst, Rikkepik Janssens, kent maar weinige page views. Ten onrechte en misschien begrijpelijk. Het is het verhaal van door de oom van de schrijver getroffen Engelse ziekte of rachitis, een stoornis van de botvorming bij kinderen, meestal als gevolg van een vitamine D-tekort.
Oom Rik was tot zijn 3 jaar een normaal kind, dan sloeg de ziekte toe. Zijn moeder, mijn oma, is hem blijven verzorgen tot hij 45 jaar oud was. Zelf is ze drie maanden later overleden. Voor mij blijft ze het voorbeeld van moederliefde. Ik hoop van ganser harte dat het met de kleine Pia goed komt, dat zal wel, de geneeskunde staat nu veel verder.
Opgelet als je mijn verhaal leest. Het doet mij denken aan een het gedicht van Jacques Prévert Dans un square sur un banc.
Het is het verhaal van een man die op een bank zit. Hij kijkt je aan glimlacht en jij lijdt gruwelijk, de man blijft glimlachen en jij glimlacht met dezelfde glimlach. Precies. Hoe meer je glimlacht, hoe meer je lijdt. Gruwelijk.

Dat kan je overkomen als je mijn verhaal nr 18 leest.


HET MANNEKEN

Het boek Onze Miel te Brussel uit 1934 nog een keer ter hand genomen. Het verhaal over de oudste burger van Brussel is, meen ik, vrij algemeen bekend. In grote lijnen komt het hier op neer dat een echtpaar met hun zoontje van vier willen meemaken wat Brussel in feest. De kleine gaat zo in al die drukte, muziek en optochten op, dat hij zijn ouders kwijt speelt. De ouders zien pas als het laat is dat hun zoontje niet meer bij hen is. Zij gaan op zoek, radeloos bijna en doen geen oog meer toe. En zie, de vijfde dag vindt de vader hem eindelijk op de hoek van de Stoofstraat en de Eikstraat, in de houding van het tegenwoordig manneken, met andere woorden, hij stond daar te pissen. Blij jubelend strong de vader omhoog en hij was zo tevreden dat hij op de plaats zelve een stenen beeld liet oprichten, dat zijn zoon voorstelde op het ogenblik van het terugvinden.
Dat is het verhaal van het Brabantsh  Sagenboek door A. De Cort en Is. Teirlinck.
Volgens de heemkunde stond er in 1388 op de hoek van de stoofstraat al het beeld van een mannetje dat staat te plassen. Het beeldje werd verschillende keren beschadigd en geroofd.
 Het is uitgegroeid tot een van de beroemdste Belgische en Brusselse monumenten en een symbool/mascotte van de stad Brussel. Behalve het Manneken Pis van Brussel zijn er ook in GeraardsbergenWestmeerbeekBroksele en Koksijde, maar dat van Brussel is het bekendste. Het is een bronzen creatie van Hiëronymus Duquesnoy uit 1619.

Voor wie het nog niet wist, er is ook een Jeanneke Pis in Brussel, het beeld van een meisje dat, gehurkt natuurlijk, zit te plassen. Het beeldje is geplaatst in 1987 op initiatief van de lokale handelaren met de bedoeling meer bezoekers te lokken naar hun straat. Het werk is gerealiseerd onder impuls van Denis-Adrien Debouvrie, zakenman en eigenaar van meerdere restaurants in de wijk. In Brussel bestaat ook nog een standbeeld van een plassende hond, Het Zinneke.

DE RAKKER

Hier ben ik terug. Ik hang wel nog met haken en ogen aan elkaar, maar ik zal proberen een stukje te schrijven over mijn jonge tijd, toen pulp romannetjes op hun laatste beentjes liepen
Bij het leeghalen van mijn kasten ben ik op een ingenaaide verzameling van het weekblad De Rakker gestoten. Innaaien heb ik zelf gedaan, zodat de volledige collectie bewaard is gebleven. De eerste Rakker kwam uit op 3 februari 1944, merkwaardig genoeg omdat juist dan de toen in brede kring gelezen Ivanov's Verteluurtjes, ophield met verschijnen. De Rakker hield op met verschijnen op 28 augustus 1944, toen de Duitse troepen in volle aftocht waren. Verteluurtjes verschenen opnieuw op 24 oktober 1945, maar dat waren herdrukken van de Verteluurtjes die tot dan onder andere cover uitkwamen. De Rakker was trouwens totaal anders opgevat. Pulpbladen waren hier en zeker in Amerika, uitgaven op goedkoop papier van verhalen, in Amerika meer dan eens geschreven door beroemdheden als Ernest Hemingway, William Faulkner, Raymond Chandler, Elmore Leonard en F. Scott Fitzgerland.
In De Rakker geen sprake van een lang verhaal maar rubrieken allerlei. Het begint op de linkerkant met een bericht aan de Rakkers, wat min of meer gelijk loopt met de Rakkers van Ivanov. Dan een sneeuwlandschap en een gedicht van Guido Gezelle: Winterstilte. Dan de eerste aflevering van De Vier Heemskinderen, er zouden er nog twaalf volgen. Dan allerlei rubrieken over uitvinders, een sprookje, wapenschilden, een rakkerslied, iets over muziek, brief van de Opperrakker en op het achterblad een mop en een strip: Bert de lustige trekker, mogelijk de eerste strip van Willy Vandersteen.
Geen lang verhaal dus zoals bij de Verteluurtjes, waar wij als jonge pubers over discussieerden zoals de mensen nu over Huis en De Familie.
Om veel meer te weten te komen over pulp fictie ga naar Google en schrijf: Verteluurtjes, Vlaamse Filmpjes, Hansjes. Op Wikipedia aanklikken: Pulp Fiction: ontspanningsliteratuur als ontsnappingsliteratuur



De Kiekefretters.

Even tijd gemaakt om in mijn vier boekenkasten te rommelen en twee merkwaar merkwaardige werkjes opgediept. Een beetje Voyage autour de ma chambre dus van de Franse schrijver Xavier de Maistre.
Het leesboek Onze Miel te Brussel werd in 1934 uitgegeven, Volgens het titelblad een zevende leesboek van K. De Pauw, leraar aan de stedelijke normaalschool te Brussel. Tweede druk. Door de regering toegelaten als schoolboek voor het lager en middelbaar onderwijs Uitgeversfirma A. De Boeck. De Boeck is (of was) ook uitgever van Pages Classiques en English Anthology, bestemd voor het middelbaar onderwijs.
Het boek is in de vorm van een doorlopend verhaal gesteld, dit om een vertrouwelijke, gemoedelijke atmosfeer te scheppen, doch insgelijks om wat meer de gewone omgangstaal te kunnen aanwenden. De Pauw schreef ook Nederlandsch spreken en schrijven, Nederlands dus en geen Vlaams.

En nu het verhaal.
In het midden van de XIVe eeuw waren in Brabant Johanna en Wenceslaus de meesters. Wenceslaus was een zonderlinge prins die zijn plezier vond in het vechten en ruzie maken. Hij was daarbij zeer lichtzinnig en om een niemendal verklaarde hij de oorlog. Op zekere dag vernam de prins da er in de streek tussen Rijn en Maas benden rovers rondliepen om kooplieden te plunderen en dat die rovers beschermd werden door hertog Willem VI van Jülich. Zonder nadenken trok Wenceslaus er met zijn wapenlieden op af om ze een lesje te leren. Ook de Brusselaars gingen mee, zo zeker de zege te te behalen op die hoop bandieten, dat ze hun munitiewagens laadden met flessen wijn, gebraden kippen en twintig soorten vlees. Heel fier trokken ze op naar de slag en onderweg werd er veel gezwansd en gelachen (toen al).
Op het slagveld vochten de Brusselaars als leeuwen, maar Willem VI, door andere leenheren en ridders geholpen, wist zich goed te verdedigen. Wenceslaus werd gevangen genomen en het leger van de Brabanders uiteen geslagen. 's Avonds na de slag maakten de dansende en zingende vijanden zich meester van de lekkere kippen, het andere vlees en de oude wijn en ze aten en dronken tot laat in de nacht. De arme, gevangen Brusselaars moesten dat met lede ogen aanzien en op de koop toe werden ze ferm uitgelachen.
Van toen af werden ze dan ook, om te spotten, de kiekefretters genoemd, maar zelf hadden ze niet het kleinste boutje onder de tanden gekregen.


BEETHOVEN TOCH BOORTMEERBEEKENAAR?

Mijn kroniek Beethoven Boortmeerbeekenaar besloot ik zo:
Was Beethoven nog gedeeltelijk Vlaming? In de onmetelijke literatuur over Beethoven werden tot in het oneindige de minste kleinigheden uit het leven van Beethoven, van zijn afkomst, zijn briefwisseling, zijn conversatieboekjes, de minste details uit zijn werken uitgediept, maar zijn erfenis werd over het algemeen verwaarloosd. Men gaf stilzwijgend toe dat door de directe Duitse afstamming van Beethoven de onmiddellijke invloed van de Vlaamse erfenis uitgedoofd was. En Inderdaad, zijn grootvader heeft hij maar drie jaar gekend, maar die was al kapelmeester in Bonn. Zijn vader was in Bonn geboren en zijn moeder was een Duitse. Zijn hele opleiding kreeg hij in Bonn en Oostenrijk. Wat blijft er over van Vlaamse of Boortmeerbeekse invloeden? Zit het in zijn DNA? Dan zitten we dicht bij de rassenleer.

Maar!
De Knack van deze week brengt een artikel van Dirk Draulans die het boek How DNA Makes Us Who We Are van de Amerikaanse psycholoog en geneticus Robert Plomin. Ik ga het hele artikel niet overnemen, wel een aantal kopregels.
- De sturende kracht van ouderschap is relatief.
- Opvoeding is vaak niet meer dan vermomde genetica.
- Als je kinderen bij andere ouders zouden opgroeien, is de
  kans groot dat ze min of meer dezelfde mensen worden. (als
  de ouders)
- Het maakt niet veel uit nar welke school je je kinderen
  stuurt. Ze zullen uitkomen waar ze genetisch voor gemaakt
  zijn.

Bij andere ouders staat de toelichting dat het kind waarschijnlijk een ander beroep zou uitoefenen, maar desondanks zou je mind of meer dezelfde persoon zijn. Zo werkt het.

Kan kloppen voor Van Beethoven. Als zijn voorouders wijnhandelaars in Mechelen gebleven waren, was hij wijnhandelaar kunnen worden. Maar onder zijn voorouders heerste muzikale aanleg, zie zijn grootvader, en dat heeft het gehaald. Gelukkig voor de muziek en voor de mensen die van zijn muziek genieten, zijn negen symfonieën, zijn vijf pianoconcerten, zijn kwartetten, zijn vele pianosonates, vioolsonates, cello sonates en zo veel meer.  

Tenslotte, kunnen we, uitgaande van voldoende beschreven karaktertrekken van Beethoven teruggaan naar de karaktertrekken van bijvoorbeeld de Boortmeerbeekenaars? Ik begin er in elk geval niet aan.





LAATSTE BRIEF VAN VADER
Op 3 april 2018 heb ik al eens een inleiding geschreven tot verhaal 16, Kerstmis te Cromer aan de Theems. Dit verhaal, dat mij nauw aan het hart ligt, kreeg totnogtoe slechts 24 pageviews, ik ga die inleiding nu wat herschrijven.
Op de oorkonde van het Zee-Eereteken (kopie onderaan) toegekend op 4 mei 1944 staat vermeld: 'Heeft het leven verloren door vijandelijke actie in zee, slachtoffer zijner beroepsplichten en vaderlandsliefde.'

Op het monument van de twee wereldoorlogen in een hoek van de kerk van Boortmeerbeek, staat vader vermeld als 'burgerlijk oorlogsslachtoffer.' En ooit heb ik de vernederende opmerking moeten slikken 'met zijn potten en pannen zeker' toen ik zei dat een scheepskok onder in de kombuis evenzeer aan het front staat als een Britse kanonnier is. Iedereen weet, of zou moeten weten, dat een schip niet afmeert als er geen scheepskok aan boord is. Vader was veel meer dan een ongeval, hij voer onder de vlag van de Merchant Navy, en daarom heeft moeder altijd geweigerd naar een herdenkingsplechtigheid te gaan, dat hebben haar zonen Eduard (overleden) en Jules ook nooit gedaan.

Ik heb de hand weten te leggen op het boek 'DE BELGISCHE KOOPVAARDIJ IN DE TWEEDE WERELDOORLOG', geschreven door Roger Machielsen. Daarin heb ik een hoofdstuk gevonden over de S/S Thijsville, een Congoboot. Vader is op 13 april 1940 ingescheept op de S/S Thijsville. Het boek volgt de wederwaardigheden van de Thijsville sinds zijn laatste vertrek uit Antwerpen. Op 11 juni meerde hij aan te Tenerife en van daar heeft vader zijn laatste brief geschreven. Van Tenerife gaat het via andere havens naar Lissabon. De stoomketels moeten gereinigd en opgeknapt worden en op 3 oktober is het schip weer zeewaardig. De bemanning werd bewerkt door Duitse agenten, die hen aanmoedigden om het schip te verlaten en naar huis terug te keren. De agenten kennen de naam en het adres in België van de manschappen, het is dus eenvoudig ze onder druk te zetten, maar vader bleef de overgebleven zeelieden trouw.

Op 14 oktober besluit kapitein Powell het zeegat te kiezen en stoomt naar Gibraltar. OP 30 oktober vertrekt de Thijsville uit Gibraltar en op 15 november wordt Kingston (Jamaica) aangelopen en vervolgens stevent het naar Halifax (Nova-Scotia). Op 11 Januari arriveert de boot in Liverpool.
De Thijsville is het laatste Belgische schip dat Engeland bereikt. Daar wordt het onmiddellijk verbouwd tot troepentransportschip (het is een pakketboot) en is gereed begin februari 1941.
De Thijsville is blijven varen onder Britse vlag, maar ik weet niet of vader scheepskok is gebleven.



Hij was het niet toen de S/S Leopold II op 23 januari 1941 in de Theems op een vijandelijke lijn liep. Van de 41 bemanningsleden zijn er 38 omgekomen, 25 daarvan waren Belgen.

855 Belgische zeelieden zijn omgekomen in de tweede wereldoorlog. 


LUDWIG VAN BEETHOEN, BOORTMEERBEEKENAAR?
Ja, maar in de zesde of zevende generatie, volgens de gegevens die ik hier en daar heb weten op te pikken. Twee generaties Beethovens woonden in Boortmeerbeek, dan met een tussensprong naar Bertem trok Cornelius naar Mechelen gingen ze in Mechelen wonen. Daar werd Michael, de overgrootvader geboren, en vestigde. Zijn zoon Lodewijk, de grootvader, geboren in Mechelen werd hofmusicus in Bonn. Ludwig Van Beethoven heeft zijn grootvader amper drie jaar gekend, hij was zeer op hem gesteld en die heeft hem waarschijnlijk de muziek bijgebracht. De vader van de componist, zoon van Lodewijk van Beethoven, was een zuipschuit, mogelijk erfelijk belast va zijn moeder Maria Magdalena Keverich. We zijn intussen al een eind van Boortmeerbeek verwijderd, maar we komen terug.

Wat is er bij Beethoven vastgesteld? Hij was bezeten van een vrijheidszin tot het uiterste. Zijn ongedisciplineerdheid is aangeboren, niemand zou op het idee komen in hem een Duitser te zien. Er werd geschreven: 'Niets ter wereld, geen aardse macht, de rijkdom, het bloed en de sociale standing konden hem raken'. Toen vroeg niemand zich af vanwaar Beethoven deze kenmerken had gekregen en de moderne Duitse kritiek vermijdt het daarover te hebben. De Fransen zagen klaarder en hebben niet geaarzeld hier te wijzen op een voorvaderlijke erfenis. Romain Roland schreef: 'Men mag de Vlaamse oorsprong van Beethoven niet vergeten als men de onstuimige onafhankelijkheid van zijn natuur wil begrijpen en zoveel karaktertrekken die niet Duits zijn'. De Belg Ernest Closson schreef in 1946 een boek van 263 pagina's over 'L'élémnt flamnd dans Beethoven. Een uiting hiervan vinden wij terug in het zogenoemde incident van Teplitz, 

De sociale houding van Goethe, 21 jaar ouder dan Beethoven, evenals zijn muzikale smaak, werden gevormd in een meer formeel tijdperk. Voor Beethoven, 21 jaar jonger, waren de enige echte aristocraten de kunstenaars. Dat kwam tot uiting toen Bettina von Amin 20 jaar later melding maakte van een ontmoeting met de keizerin van Oostenrijk en haar gevolg. Beethoven zei tegen Goethe: blijf wandelen zoals je totnogtoe gedaan hebt, houd mijn arm vast, zij moeten voor ons opzij gaan, niet andersom. Goethe dacht er anders over, trok zijn hand terug en ging opzij staan. Beethoven, met zijn handen in zijn zakken, liep recht door het gezelschap edelen. Zij gingen opzij staan om hem door te laten en groetten hem op minzame wijze. Beethoven wachtte Goethe op en zei: "Ik heb op u gewacht omdat ik u respecteer en uw werk bewonder, maar u hebt te veel eerbied getoond aan deze lui."
Geleerden zijn het eens dat dit voorval zich haast zeker nooit heeft voorgedaan. Bettina was zeer berucht om haar overdrijvingen en er is geen overtuigend bewijs.
Het beroemde schilderij van Carl Rohling 'Het Incident te Teplitz' herdenkt deze gebeurtenis.  
Besluit: Was Beethoven nog gedeeltelijk Vlaming?

In de onmetelijke literatuur over Beethoven werden tot in het oneindige de minste kleinigheden uit het leven van Beethoven, van zijn briefwisseling, zijn conversatieboekjes, de minste details uit zijn werken uitgediept, maar zijn erfenis werd over het algemeen verwaarloosd. Men gaf stilzwijgend toe dat door de directe Duitse afstamming van Beethoven de onmiddellijke invloed van de Vlaamse erfenis uitgedoofd was. En Inderdaad, zijn grootvader heeft hij maar drie jaar gekend, maar die was al kapelmeester in Bonn. Zijn vader was in Bonn geboren en zijn moeder was een Duitse. Zijn hele opleiding kreeg hij in Bonn en Oostenrijk Wat blijft er over van Vlaamse of Boortmeerbeekse invloeden? Zit het in zijn DNA? Dan zitten we dicht bij de rassenleer.

LUITENANT LESOT
Adjudant van de reserve Leopold Lesot, de t werd in zijn bijzijn niet uitgesproken, was zot geworden toen hij zijn gouden ster van onderluitenant kreeg. Verplegers hadden hem in het militair hospitaal van Keulen moeten weghalen uit de zaal van de zwangere vrouwen waar hij, in pyjama, langs het venster was binnen gedrongen en eiste dat ze in houding naast hun bed zouden gaan staan. Achteraf was hij kalmer geworden door een jong konijntje dat hij op zijn schoot koesterde en af en toe een kusje af. Maar aan deze toestand gingen dramatischer gebeurtenissen vooraf.

In de tijd dat de militaire dienstplicht nog bestond kon een dienstplichtige het met wat geluk tot onderofficier brengen en met wat meer geluk en middelbare studies tot officier.

Dienstplichtige Bob Wagemans had het tot wachtmeester gebracht, bij de artillerie waar een sergeant wachtmeester is, zij hadden het daar wat hoger zitten dan de piotten. Na zijn opleiding was hij in Duitsland terecht gekomen, bij een kleine steuneenheid van de luchtafweer. Een andere dienstplichtige, Leopold Lesot, die het tot officier van de reserve had gebracht was, in afwachting van zijn gouden ster, als adjudant bij de eenheid van Wagemans ingedeeld.
Als adjudant was Lesot een stille officier in spé, die gemoedelijk kon omgaan met de wachtmeesters van de reserve. De beroepsonderofficieren hadden een andere kijk op dat gedoe met de resrve-officieren, snotneuzen die niet wisten waar de zon opkwam en die boven hen stonden, zonder enige ervaring met de militaire bedoening.
Adjudant Lesot kreeg zijn gouden ster en dat sloeg hem naar zijn hoofd. Hij werd doodsimpel schizofreen en zag overal vijanden. Die dag was wachtmeester Wagemans van de week. Hij had zijn dienst gedaan, nagekeken of de gestraften op hun kamer waren en wat onbenulligheden meer, en had zich in het wachtlokaal op de brits te slapen geleden toen om twee uur in de nacht luitenant Lesot kwam binnengestormd. Hij eiste onmiddellijk een patrouille om spionnen die hij bij de omheining van het park had gezien in te rekenen. Het zijn allemaal vrouwen, riep hij, we gaan hun broek uitdoen en geven ze aan de voetballers. Wachtmeester Wagemans voelde dat er iets haperde en probeerde hem te kalmeren, maar de luitenant bleef maar aandringen. Ten einde raad liep Wagemans buiten maar kreeg de luitenant achter zich. Hij liep de blok om, maar geraakte Lesot niet kwijt. Hij liep naar het wachtlokaal van het artilleriebataljon in de zelde kazerne gelegerd, en vroeg de wachtmeester van wacht om hulp. Maar luitenant Lesot was hem gevolgd en eiste de opsluiting van Wagemans. Die verweerde zich met de vraag of ze niet zagen dat Lesot gek geworden was. Maar een officier blijft een officier en zijn bevelen moesten worden opgevolgd. Wagemans vloog het cachot in niet voordat luitenant Lesot zich eerst meester had gemaakt van een geladen automatisch geweer en daar Wagemans mee bedreigde. Pas tegen de morgen kwamen de beroepsofficieren in het kamp aan, die konden er niet naast zien dat Lesot helemaal van slag was en ze lieten hem opnemen. Dan werd wachtmeester Wagemans bevrijd, met de waardering van een hogere officier omdat hij het geval op een goede manier had weten op te lossen.


Zo gebeurde er in vredestijd op het nippertje  kon vermeden worden dat er een dode viel uit de loop van een geweer.     



FRANSKE
Franske was bijna normaal, maar niet helemaal. Niemand is helemaal normaal. Wij hebben in onze jeugd Franske goed gekend, tot de jaren dat wij uit elkaar zijn gegaan, legerdienst, een lief, trouwen, verhuizen. Nu is hij dood naar wij hebben gehoord, maar een paar van zijn stoten zijn ons bijgebleven.
In een les over hygiëne in leerjaar drie of vier, had de onderwijzer gesproken over microben, hele kleine onzichtbare wezentjes die ons ziek konden maken en daarom was handen wassen voor het eten nodig. In een opstel had Franske geschreven: "als wij onze handen niet wassen kruipt die microbe van onze hand op de vork en van de vork komt ze in onze mond en worden we ziek". Hij kreeg felicitaties van de onderwijzer voor zijn uitstekend zicht, met het blote oog een onzichtbaar beestje zien kruipen!
Op een andere keer moesten de leerlingen, voor prijskamp, een verhaaltje komen vertellen. Franske kwam aan de beurt en begon met: "Wees gegroet Maria vol van ..." tot de onderwijzer hem onderbrak: "dat is een gebed Frans, ik vraag een verhaal, iets dat gebeurd is". Dan vertelde Franske van die keer dat zijn moeder hem naar de winkel stuurde om mosterd te halen. "Omdat ik het woord niet kon onthouden had moeder met een speld een briefje met het woord mosterd op mijn rug vastgemaakt. Onderweg gleed ik uit en viel in een hondenstront. In de winkel vroeg ik om een pot van wat mijn moeder op mijn rug had gespeld en draaide ik mij om. Iik weet nog altijd niet waarom ze zo gelachen hebben."
Dat soort verhalen stond toen in de lagere school bijna gelijk met porno nu, alsof een leerling kwam vertellen hoe vader en moeder het deden.
En nog een: Franske heeft ooit een lief gekend en het was zo ver dat hij bij haar thuis mocht komen. Het was winter en ze zaten zich rond de Leuvense stoof te warmen toen Franske opstond en zei 'jullie kunnen niet stoken', de kolenkit opnam en die in een keer in het vuur goot. Hij is geen tweede keer bij zijn lief aan huis moeten komen.
Maar het beste wat we van hem zijn onthouden was uit het eerste leerjaar. De juf vroeg aan Franske of hij 's morgens de wekker hoorde aflopen.
"Neen, juffrouw."
"En waarom niet, Frans?"
"Omdat ik slaap juffrouw."
Hoe jong we ook waren, amper zes jaar, de hele klas schoot in een daverende lach. Misschien was dat onze eerste kennismaking met humor. Dat mag Franske dan op zijn hoed steken.

Dit stukje gaat ook naar KRONIEKEN op mijn blog http://juuldestilleheld.blogspot.be


Delen graag

DINER AAN BOORD VAN DE BAUDOUINVILLE  - Menu als illustratie
De Baudouinville was voor de oorlog het vlaggenschip van de Belgische koopvaardij, een Congoboot die 450 passagiers kon meenemen. Mijn vader heeft vele reizen meegemaakt als scheepskok aan boord van de Baudouinville, niet als een chef van de fijnproevers keuken van de passagiers. De koks zullen elkaar waarschijnlijk wel gekend hebben en zo is vader in het bezit gekomen van onderhavige spijskaart voor de passagiers van tweede klas. Dat was op 23 juli 1939, waarschijnlijk de maidentrip. De Baudouinville was in mei 1939 gedoopt.


                                      Paquebot à moteur BAUDOUINVILLE
                                     
                                                MENU - SPIJSKAART
                                               ____
                                            
                                              Dîner

      Potages                                                                                 Soep
                                     Consommé 6 la Polonaise
                                         Crème Fegantini
      Poisson                                                                                Vischgerecht
                                     Filet de Maquereau Meunière
                                            Pommes nature
     Entrée                                                                                   Inleiding
                                          Céléri au Gratin

     Plat du Jour                                                          Dagelijkschgerecht
                                    Cochon de lait St. Fortuna

    Buffet Froid                                                            Koud Buffet
                                      Rouleau de Veau
               Roastbeef                Petit salé,             pommes à I'huile
                                    Saucisson dAnvers
    Salades                                                                                 Salaad
                Choux-blancs              Frisée            Parmentier
 
  Dessert                                                                                 Nagerecht
                                              Gäteau Méringué
                                             Glace à la Vanille
                                                  Pommes

                           Café                                             Thé


                                                                                 Dimanche 23 Juillet 1939
                                                                                       Seconde Classe


Wie dat allemaal binnen kreeg zal voor de rest van de avond geen honger hebben geleden. Ik heb de spijskaart niet vertaald, ik neem aan dat de meeste lezers zo wel weten wat er op het bord kwam. De reis per boot naar Congo duurde wel iets langer dan een vlucht met het vliegtuig, de passagiers hadden tenslotte meer dan genoeg tijd om van deze uitstekend lijkende menu te eten. Andere tijden, andere zeden, da's zeker, en veel minder gejaagd.

GILJOM, DE LAMZAK VAN DE STREEK.
In 1914 zijn tienduizenden mensen van hier naar Engeland en Frankrijk gevlucht, beducht voor de Duitse troepen die op ons grondgebied onverwacht stevige weerstand ondervonden en daarvoor hun woede koelden op machteloze burgers. Het was dus hoog tijd om zich uit de voeten te maken waar dat nog kon.
Het gezin De Pauw was terecht gekomen in het Zuiden van Frankrijk. Het bestond uit de moeder Germaine (Meen) en vijf kinderen waarvan Guillaume (Giljom) de hoofdfiguur van dit verhaal is. De vader Flor zat achter de IJzer aan het front. 
Omdat het er uit zag dat de vluchtelingen niet van vandaag op morgen zouden kunnen terugkeren, liepen de kinderen school ter plaatse en ze leerden Perfect Frans van door Parijs uitgezonden onderwijzers, de bekende 'hussards noirs'..
Giljom was een aantrekkelijk ventje en een welgesteld echtpaar zonder kinderen, wijnbouwers, haalde het ventje aan en leerden hem goede manieren.
Zijn naam Giljom klonk heel zangerig in het Frans: Guillaume, met de licht gutturale g, tegenover de zachte Vlaamse g en de Hollandse ch. Zelf had het rijke gezin geen kinderen en bij de wapenstilstand van 1918 toen de vluchtelingen zich klaar maakten om terug te keren naar hun land, vroegen de beschermers van Guillaume dat ze de lieve jongen mochten houden. Giljom zou niets liever gewild hebben want hij was verwend tot en met, tot zijn moeder hem het voorstel deed: 'als je meekomt zul je nooit moeten werken'. Hij was veertien jaar geworden, klaar voor de mijnen, de staalfabrieken of loodzware boerenarbeid. Giljom koos voor nooit werken en kwam mee terug naar zijn dorp.
Daar heeft hij zijn leven lang geen slag gewerkt. Van thuis kreeg hij zijn wekelijkse pree om die in de dorpscafés op te doen, een beetje zuinig want rijk waren ze niet. Het leven van een lamzak beschrijven is niet eenvoudig, want er is niets om te beschrijven. Hij had wel zijn voorkeuren, liefst cafés waar de man werken was en de vrouw de zaak open hield. Af en toe, als de vrouw even weg moest, hield hij het café open als 'conterbaas'. Hij was eerlijk, mocht zichzelf een pintje tappen, meer had hij niet van doen. Als iemand hem een pint aanbood heeft hij die nooit afgeslagen. 's Avonds reed hij naar huis, elke dag zijn botten half vol, maar gewerkt had hij niet, tenzij dat het binnenhalen van de brik ijs die de ijsfabriek aan de cafédeur had gelegd, werken was als hij die brik in de ijsbak onder de toog legde. Heel oud is hij niet geworden, hij was te doorzopen en at te weinig om lang stand te houden.
Nooit werken, het klinkt mooi. Maar ik, die in zijn leven dagen zo hard heeft gewerkt dat hij geen dag meer zag, zou met hem niet willen ruilen, Misschien ben ik daar verkeerd in,

vooral omdat hij zo'n dikke bierbuik had gekregen.
EZEL, DE EZEL VAN DE MIRRE
De ezel zoals wij hem nu kennen is een vriendelijk, trouwhartig, aaibaar, kindvriendelijk en sterk, niet te groot huisdier geworden, dat er plezier aan beleefd met een vracht kinderen op zijn rug de omgeving te verkennen. Een bezwaar was dat de ezel, als hij heel tevreden was, aan het balken kon slaan dat het niet te aanhoren was. Over dag ging dat nog, maar in de ochtenduren zal menig mens wel naar zijn tweeloop willen grijpen hebben
Dat was vroeger anders. Heel lang geleden ondernamen Maria en Jozef de vlucht naar Egypte om Jezus van de kindermoord te redden, op de rug van een ezel, dat is door vele beroemde schilderijen bewezen. Jezus deed zijn intrede in Jeruzalem op de rug van een ezel. Dat zou volstaan om een mens zalig te verklaren. Dichter bij ons is de ezel de oprichter van de groep stadmuzikanten de hond, de kat en de kraai die met hun gebalk, geblaf, miauwen en kraaien de rovers uit hun hol verjoegen. Niet zo lang geleden was de ezel een werkdier, een onvermoeibaar lastdier, die de kar en de ploeg kon trekken en zijn baas droeg naar het einde van de wereld als hij dat zou willen.
Mirre de boer, een kleine boer want hij moest het doen met een ezel in plaats van met een paard, had een ezel die hij Ezel noemde. Hij was goed voor het dier, dat hem vele diensten bewees en heel tussendoor een snoepje kreeg, dan balkte hij van blijdschap. Het probleem was dat hij ook begon te balken als hij geen snoepje kreeg. Dan stak hij zijn hoofd over de halve staldeur uit en lachte, maar helaas klonk dat als balken
Boer Mirre lichtte zijn pet wat op, krabde in zijn haar en riep: "Ezel, als ik je nog een keer hoor balken sla ik je dood." De ezel die niet alles verstond wat ze hem toeschreeuwden, stak zijn hoofd buiten en begon te balken, zoals altijd volledig uit de toon, een beetje zoals Felix Timmermans het in zijn Pallieter schreef: in de verte balkte een ezel als een verroeste pomp. Als de Mirre een belofte deed, was hij gewoon die te houden. Hij liep de schuur in, nam de dorsvlegel van de haak, ging voor de ezel staan en sloeg hem de kop in

Een troost voor Ezel. Ook vandaag nog worden ezels gedumpt of komen ze terecht in een slagerij waar hun vlees in worsten wordt gedraaid of in blokjes versneden tot stoofvlees voor de frietkramen. Zijn ezels dan de negers van de dieren? 

ZJEINE VAN DE PLATTE KAAS
Ik was nog heel jong toen mijn grootmoeder het vertelde wat mijn grootvader de Klak die kermisavod was overkomen. Het zal wel waar gebeurd zijn want mijn groot moeder loog nooit. Het was Meerbeek kermis en in die dagen begon de kermis op zondag na de hoogmis en duurde tot woensdag laat in avond. Die woensdagavond waren de laatste kermisgasten op stap, in groepjes van drie of meer. De Klak zat in een groepje met Nekke, Fokke en Zjeine, alle vier voorzien met een d benoemd, de Fokke, de Nekke enz. Ze zaten er alle vier een beetje door, te veel halve liters sterk-op gedronken en ze wisten niet goed meer wat aan te vangen tot Zjeine een voostel deed: "Mannen, ik heb thuis nog een hele hesp liggen en een vers wit brood en koffie is gauw gemaakt. Kom mee naar huis."

Iets beters hadden ze niet te doen en half zat vielen ze binnen bij Zjeine die een beetje afgelegen aan de andere kant van het spoor woonde. Ze gingen aan tafel zitten en Zjeine legde vier lepels op tafel. Zelf hield hij een broodmes in zijn handen. Uit de schapraai nam hij een roggebrood en een kom platte kaas die hij op tafel zette. Dan verliet hij even het vertrek en kwam terug met een riek in zijn handen en gebood: "En nu zeggen dat het goede hesp is en heel goed brood of ge krijgt de riek door jullie pens."

Hij meende het, het stond op zijn vergramd gezicht te lezen terwijl hij het brood in sneden sneed. Geen van de drie durfde zich te verzetten en ze pochten tegen elkaar op. Klak: "Heb jij al betere hesp gegeten, Nekke? Neen jong, en gij Fokke? Hoe vind ge het brood? Ik heb in mijn leven geen beter brood gegeten, dat is wat anders dan die zwarte roggendoef met vet spek van alle dagen." En zo bleven ze tegen elkaar opbieden tot de platte kaas en de het roggebrood op waren.

"Ga nu maar naar huis en vertel tegen iedereen hoe goed jullie hier gegeten hebben," zei Zjeine, nog dreigend met zijn riek.


Buiten het gehoor van Zjeine zei de Klak: "Die heeft zijn naam vast. Zjeine van de Platte Kaas." Die naam hebben ze nooit in zijn bijzijn uitgesproken, zelfs als hij zijn riek niet bij zich had. 


ANTI METOO
Al een hele tijd leur ik met mijn verhalen op mijn blog. Enkele jaren geleden was dat het verhaal Lustige Melanie Vloeberghs. Ik heb mij nooit willen mengen in die hetze om meisjes en vrouwen die door hun bazen, vaders of ooms werden lastig gevallen, in het ergste geval verkracht, zelfs
z vermoord. Er was in Amerika veel te doen om het kort verhaal Cat People van Kristen Rouperian, een gedoe waar ik niet veel van begrepen heb. Maar in dezelfde sfeer, naar bed gaan met een vrouw, heb ik voormeld verhaal geschreven, zo ongeveer het tegengestelde van de verhalen over lastig gevallen vrouwen. Ook niet het omgekeerde, want Melanie zelf val niemand lastig, of toch?

Hier krijg je de openingsalinea van mijn verhaal. Naar mijn gevoel is het niet slecht geschreven en neutraal, de opmerkingen van een manspersoon niet te na gesproken.


Dagen van hevige stormwind en regenvlagen hadden een zeehond de rivier opgedreven tot aan de brug over de Deel te Hellebeek. Het duurde niet lang voordat de kijklustige dorpelingen die regen en wind trotseerden van de brug af de zeehond hadden omgedoopt tot deelhond. Melanie Vloeberghs, die op de dijk in het laag huis met groengeverfde deuren en ramen woonde, trok iets aan en kwam ook zien. Het dier keek haar met zijn weemoedige amandelogen aan en diep geraakt liep ze in huis om een pekelharing uit de verse bokaal. Met de vis bij zijn staart daalde ze de dijk af om dichter bij het dier te komen. Verborgen onder het lange gras lagen grote brokken arduin, door een grijpkraan daar met losse hand uitgestrooid om de dijk te verstevigen. Melanie had er geen erg in, een steen kantelde, ze slipte en gleed over het lange, natte gras wanhopig spartelend de rivier in, haar ochtendjas opgeschort tot boven haar heupen en ze droeg geen onderbroek. Volgens het dogma van de volkswijsheid kwam ze drie keer boven om naar lucht te happen en verdween dan voorgoed in de golven en draaikolken van de rivier. De deelhond bleef onverschillig rondzwemmen, deed geen poging haar te helpen en er stonden toevallig geen dappere curieuze neuzen op de brug om haar achterna te springen of een hand te reiken. Eenzaam en alleen verliet ze ons, 72 jaar, veel te jong om zo te sterven. Althans, zo stelden wij ons voor dat zij aan haar einde gekomen was, niemand had het gezien


WOULD BE COLUMNIST
In april van dit jaar schreef ik al een kroniek onder de titel Carmiggelt, waarin ik uiting gaf aan mijn voornemen om uit te pakken met een kroniek, zoals mijn grote voorbeelden Simon Carmiggelt en Art Buchwald. Carmiggelt schreef bijna dagelijks een stukje voor de krant Het Parool, Buchwald schreef er twee of drie per week voor The Washington Post.
Een paar dagen geleden ben ik in mijn boekenkas gekropen en onder het stof vond ik de twee boekjes terug waarvan ik het bestaan vermoedde. Het ene is Kroeglopen van Simon Carmiggelt, het andere Son of the great society van Art Buchwald, alle twee verzamelbundels van hun columns. Het verschil tussen die twee kan niet groter zijn.
Op de achterflap van Kroeglopen staat o.m.: Carmiggelts weemoedige liefde voor het leven zoals het zonder, gehelahola, in de schemerlokalen voorbijglijdt, kennen wij immers uit zijn onnavolgbare kroegverhalen. Bij is Buchwald is dat: Het oog vanBuchwald voor de zwakheden en grilligheden van de mensheid is scherper dan ooit in dit geestige en verrukkelijke en oneerbiedige nieuw boek. Buchwald is meer de satiricus die op geestige wijze bekende figuren uit de politiek (president Johnson) en het open bare leven in het vizier neemt.
Kroegenlopen verscheen in 1962, Great Society in 1966. Dat waren andere tijden, de TV had nog niet algemeen toegeslagen, er waren geen sociale media, de kranten waren nog in volle bloei en tienduizenden lazen nog stukjes van 700 à 800 woorden (1 pagina DIN A4), ik bereik geen lezers.

Tco ga ik mij binnen enkele dagen aan een column of columns wagen en die twee tot voorbeeld nemen, zonder plagiaat te plegen. Het gaat moilijk worden.


TAALVERSCHILLEN

In de dagen die ik boekhouder was bij een firma die in zagen, slijpstenen en straalkorrels deed, mijn tiende baan, was mijn directe baas een Nederlander, een Hollander uit Rotterdam. Een geschikte kerel zoals de meeste Nederlanders waar ik mee heb gewerkt. De voertaal met de zustermaatschappijen in Amerika, Engeland, Duitsland, Noorwegen en nog meer was het Engels, maar tussen Nederland en België was dat het Nederlands, lokaal in België ook het Frans.
Ik deed mijn best om zo keurig mogelijk Nederlands te praten en mij niet bekende woordje Nederlands mee te pikken. Soms loopt het anders af dan je zou willen. Zo stond ik op een keer met mijn chef bij mijn auto. Ik zei: de portier is los. Daar keek hij van op. "Los," vroeg hij, "rammelt die deur dan." Ik zei: "Ik bedoel dat de deur niet op slot is." "O," zei hij, "wij zeggen de deur is open."
Op een andere keer kwam de chef mijn kantoortje binnen, bijna wit onder zijn neus. "jules," zei hij ontsteld, "Agnes (mijn assistente) zegt dat ze ongesteld is, dat zegt een dame toch niet van zichzelf." Ik kon een lachje niet laten. "Wim," zei ik, "ze bedoelt onwel." Hij knikte. "Goed om weten," zei hij".
Op nog een andere keer was ik in Rotterdam. Onder de middag gingen mijn chef en nog een collega is een tuinbuurt van Rotterdam een frisse neus halen. Ik deed toen nog aan hardlopen en had mijn kuit bezeerd en hinkte. "Wat scheelt er Jules," vroeg Wim, mijn chef. Ik zei: "Ik heb een spierscheur." De twee Hollanders schieten in een lach. "Wat is dat," vroeg Wim, "een spierscheur? Een gespierde scheur?. Ik begreep het eerst niet, tot het tot mij doordrong wat hij met scheur bedoelde. Hij verbeterde mij meteen. "Bedoel je een zweepslag," vroeg hij.
"Ja," zei ik, "coup de fouet in het Frans, whiplash in het Engels, alsof die drie talen hadden afgesproken."

Ik heb nooit gerookt, anders had hij mij misschien een sigaartje 'gebietst'.

TWAALF STIELEN  8
Mijn meest internationale betrekking, baan 11, was bij EAST oftewel Europe Asia Sea Trailer, een joint venture van vier rederijen die een verbinding met trekschuiten (barges) van Fos (Marseille) op touw hadden gezet om opleggers en containers uit heel Europa over de Middellandse Zee naar Yanbu (Saoudi Arabië) aan de Rode Zee te brengen. De trekschuiten waren enorme vaartuigen van drie verdiepingen die 261 opleggers konden laden.
In het hoofdkwartier van de groep in Brussel waren medewerkers uit alle hoeken van de wereld aan de slag. Ik noem op: een Libanees, de directeur, een Schot Allen, chef van de boekhouding, Amerikanen, Canadezen, een Egyptenaar, een Portugees, een Zwitserse, Fransen, Nederlanders, Belgen en wie vergeet ik?
Met Allen en een viertal assistentes maakten wij elke maand een Financial Statement (financieel verslag). Daar was ik aan het einde van mijn bobijn. Ik heb geen universitaire studies gedaan maar ik heb heel veel opgestoken van de Schot. Zo veel zelfs dat de Schot er voor een paar weken tussenuit kon en ik de verantwoordelijkheid kreeg voor de verslaggeving, een rapport, in het Engels, van een twintigtal pagina's, een taak die mijn petje net niet te boven ging. Maar ik kon mij richten op de rapporten van de voorbije maanden. Mijn verslag was correct, maar! Vorig jaar was een verlies geboekt van 4.367.000 dollars het lopende jaar was een verlies van 5.797.000 voorspeld, samen bij de 10.000.000 dollars of 400.000.000 BF verlies. In het budget was niet voorzien dat de prijs van de diesel zou verdubbelen - een zeesleepboot is eigenlijk een grote brandstoftank en een zware motor - en de verkeerde inschatting van het Suezkanaal: een barge heeft geen eigen besturing en dat kostte een boete, op de heenreis was de schuit geladen, dat kostte een boete, op de terugreis nog een boete omdat de trekschuit niet geladen was.  Dat was zelfs voor de grote deelnemende maatschappijen te veel en ik kon uitzien naar een volgende baan. De Schot Allen is naar Amerika vertrokken waar hij in dienst trad van Crowley, een rederij met de grootste aantal zeesleepboten van Amerika. Wij hebben nog regelmatig contact.


In mijn carrière heb ik ooit meegekund naar Amsterdam, Frankfurt of Californië. Ik heb dat maar afgewezen.

TWAALF STIELEN  7
Baan 10 was een van mijn meer rustige banen waar ik tegen mijn zin een einde aan maakte. Het was een Amerikaans bedrijf, producent van slijpschijven en schuurpapier, met fabrieken in Amerika en Engeland, behorende tot de groep van de Melon family Gulf Oil) maar daar voelden wij niets van. De Belgische tak was gevestigd in Overijse, de boekhouding was in mijn handen, boven mij stond een Nederlander, Wim, uit Rotterdam, die het geheel in goede banen moest leiden, maar dat was geen probleem. Een assistente deed de boekingen op een elektronische boekhoudmachine die draaide op ponskaarten. Het was een machine van Philips maar die hebben de productie van boekhoudmachines laten vallen.
Ik was regelmatig in Rotterdam, als de boekhouding werd afgesloten en voor andere gelegenheden en voelde mij goed tussen de Nederlanders, goede collega's die een keurig Nederlands praatten, zeker geen plat. De grootste drukte ontstond in het najaar, als het budget voor volgend jaar en de volgende vijf jaar moest worden klaargestoomd. Dat gebeurde in Rotterdam, ik verbleef daar een hele week.
Maar zelfs in een kleine gemeenschap, in België waren wij met een kleine twintig, doen zich ongelukken voor. Een medewerker was verliefd geworden op zijn secretaresse en had vrouw en dochtertje verlaten. Zijn dochtertje mocht hij niet meer zien en uit verdriet heeft hij zich verhangen. Dat kwam hard aan. Op een avond liep mijn chef Wim met mij door het centrum van Rotterdam. Hij wees de plaatsen aan die door het Duitse bombardement van mei 1940 werd weggeveegd en ook de plaats waar de zaak van zijn vader, een handel in behangpapier, had gestaan. Bij de wederopbouw van het centrum werd een ander stratenplan aangelegd en verrees ook het Groothandelsgebouw, waar Carborundum zijn kantoren had.
Dus, zonder heel veel van huis weg te zijn, heb ik een internationale carrière gekend. En het is nog niet gedaan.
Ik ben er weggegaan omdat er sprake was van het kantoor te verhuizen naar ergens bij de Nederlandse grens.


STIELEN  6
Mijn negende baan is misschien wel de meest vreemdsoortige die ik heb gekend.
Het was de tijd van de vrije val van de dollar en het besluit van president Nixon van de U.S.A. om de resultaatrekeningen in locale munt van de buitenlandse afdelingen om te zetten in historische dollars. Voor wie een beetje weet heeft van boekhouden, met het gevolg dat er enorme verschillen waren tussen de verslagen in dollars en die in de locale munt, soms zo groot dat wat een winst was in BF een verlies was in dollars. zcht waar. Onzin dus, die na korte tijd werd teruggedraaid.
Maar dan onze kantoorgemeenschap, een globalisering op kleine schaal Een Belgische manager die in het park ging wandelen en zwemmen dan te werken. en ander verzet.
Verder een Griek, Eduard, die uit Istanboel was moeten vertrekken. Hij was daar misdienaar geweest van kardinaal Roncali, de latere paus Johannes XXIII. Eduard kon geen Duitsers verdragen, maar hij kende een paar Duitse begrippen: Drang nach Osten en Lebensraum. Dan een Afghaan uit Oeganda, aan de deur gezet door president en slachter Idi Amin.
Twee Amerikaanse verkopers, een nog een halve Ier, de andere een halve Luxemburger, die der prat op ging dat hij met het machinegeweer op zijn jeep bij de gevechten in Frankrijk geen enkel schot had gelost. En dan werd de Vlaamse manager vervangen door een Duitser, Karl, die naar Amerika was geëmigreerd. Van in het begin zocht hij mij. Eerst door te zeggen dat hij er niet aan dacht Vlaams te leren. Dat was hem niet gevraagd. Hij wilde mij behandelen als een knechtje voor alle karweitjes en dat pikte ik niet. Ik zocht en vond een nieuwe baan. Op een dag tijdens de audit kwam een collega mij zeggen dat ik bij Karl moest komen. Ik zei dat ik geen orders aannam van collega's en in een wind stond hij voor mij en brulde: "Jij geeft geen gevolg aan mijn bevelen, ik zet je buiten, nu."
"Oké Karl," zei ik, "haal er een politieman bij die verslag  opmaakt, als ik zelf vertrek verlies ik mijn opzegpremie."
"Dat zullen we zien," hij, "ik bel naar de grote baas."

Die grote baas Bill zat in de fabriek in Sint-Niklaas. Karl overhandigde mij de hoorn. De baas zei in alle kalmte: "Jules, kun je nog twee weken blijven, we zitten volop in de audit." Ik gaf de hoorn terug aan Karl. Die luisterde even, lei de hoorn weer neer en trok zich terug in zijn kantoor, zonder iets te zeggen.

TWAALF STIELEN 5
Vergeten te vertellen, bij het begin van mijn vorige baan moest ik naar Lausanne, waar mijn baas woonde, onderging ik mijn luchtdoop met een vlucht op Zürich-Kloten, dat was misschien al een voorteken. Ik kwam in elk geval terecht bij de firma Masser, die het nu nog altijd goed lijkt te doen, dat was het niet. Het was het werkritme, ik kon het wel aan maar ik had twee chefs bezeten door de werkwoede, workaholics heten ze ook. Dat was beginnen zo vroeg mogelijk in de ochtend, onder de middag even naar adem happen en dan pezen tot zeven, acht uur, als er geen vergadering was en die kregen we elke week Ook zaterdag werd er gevlast, zonder dat daar een minuut van werd betaald als overuur. Ik was van het kader en die gaven het voorbeeld.
Maar dan, op een zaterdag had ik met mijn zoon afgesproken in Brussel-Noord om naar een postzegeltentoonstelling op de Heizel te gaan. Op het voorziene middaguur pakte ik mijn boeltje samen om te vertrekken, toen mijn chef mij de opmerking maakte: vertrek je al, Jules? Dan barstte mijn klomp, zoals ze in Nederland zeggen. Er waren grenzen aan die wedstrijd om om ter meest uren kloppen. Mijn werk was af en ik was niet van plan om de rest van mijn leven te jagen op dat soort superprestaties. Het dient gezegd dat toen ik mijn opzeg gaf ze wel lieten blijken dat ik een goede werkkracht was. Daar was ik vet mee, ik verdiende er geen centiem meer mee.

Ik had al een andere baan op de kop weten te tikken, opnieuw bij de Amerikanen na UPI en de Distributors. Let wel, ik begin nog maar pas aan nr. 8. 


TWAALF STIELEN 4
Mijn volgende baan, je gelooft het niet, was boekhouder en administrator bij de zelfstandige verkoopsmanager die bij de Amerikaanse Distributors aan de deur was gezet. Hij had mij uitgenodigd op een dineetje in de Villa Lorraine, een sterrenrestaurant. Een duur etentje, zo was ik bij mijn vorige firma ingehaald door de grote baas uit Zwitserland, een charmante man en ik heb lang het gevoel gehad dat ik hem in zijn rug geschoten had.
Mijn nieuwe werkgever was wel iemand apart, een Iraniër die in andere tijden nog de hand van de sjah heeft mogen drukken. De Iraniër had een fortuin verdiend bij de Amerikaanse distributors en had een Italiaanse fabriek weten te vinden die roestvrij stalen kookstellen maakte. Hij zocht daar een collectie pannen bijeen die min of meer op kon tegen de kookstellen van de Amerikaanse firma. Hij was rad van tong, een echt verkoopsgenie, en wist mij te overhalen met hem in zee te gaan.
Ik heb alles op poten gezet. Het systeem voor de berekening van de commissielonen, de klantenkaarten en de boekhouding. De Iraniër nam er ook Frankrijk en Zwitserland bij als wingewest en ook die administratie was voor mij. Dat was niet van de poes. Maar een Iraniër is een zakenman als geen ander, dat was het niet. Het was het product. De Amerikaanse kookstellen waren vernuftig bedacht om er een half uur lang mee te demonstreren en werden uitsluitend geproduceerd voor de Amerikaanse distributors en zouden nooit te koop komen in de reguliere handel. Maar de Italiaanse kookpannen stonden ook in de winkelrekken, voor een fractie van de prijs die de leurders aanboden. Een kookstel dat bij ons 10.000 BF kostte, kon je in een winkel krijgen voor minder dan 3.000 BF. Dat was niet pluis. Ook niet pluis was het bezoek van een deurwaarder met een klacht van concurrentievervalsing.
Ik had een contract gesloten voor de duur van een jaar en als dat jaar om was ben ik overgestapt naar een volgende firma. Als ik het goed begrepen heb heeft de Iraniër, met al zijn verkoopstalent, het niet lang kunnen bolwerken. Achteraf is de directrice voor wie ik vertrokken was toch bedankt voor bewezen diensten. Mijn offer had dus tot niets gediend.

Dit stukje gaat ook naar KRONIEKEN op mijn blog http://juuldestilleheld.blogspot.be
waar je onder pagina M01 ook mijn proef van misdaadverhaal HET BLAUWE FIGUURTJE kunt lezen. Pagina's M02, M03, M04 en M05 zijn nog leeg.Benieuwd


Delen graag

TWAALF STIELEN 3
Gedurende mijn tijd bij werkhuizen Leemans kwam ik tot het inzicht dat het bedrijf niet georganiseerd was en werd bestuurd door vuistregels en meestergasten die het van hun gebrul moesten hebben. Van kostprijsboekhouding wilden ze niet horen, Het was hopeloos en ik ben dus maar vertrokken naar een Amerikaanse firma. Die niets anders dan kookpannen deur aan deur te verkopen. Die waren wel georganiseerd en daar kwam  mijn beheersing van het Engels goed van pas.
Wat de Amerikanen deden was simpel bedacht maar het werkte. De staf bestond uit een directrice, een stuk of vijftien typistes, een boekhouder en een magazijnier die er moest voor zorgen dat de pannen bijtijds bij de klanten kwamen.
De rest was eenvoudig: een zelfstandige verkoopsmanager die zelfstandige leurders aanwierf, verbazend hoeveel mensen dat wilden doen. Het was een goudmijn, voor de verkoopsmanager die zijn commissie kreeg op elke verkoop, voor het bedrijf zelf en voor de leurders die voor elke verkoop 2.000 BF kregen. Maar die 2.000 BF kregen ze pas als ze de koop hadden afgesloten en een voorschot van 2.000 BF hadden geïnd. Het bedrijf nam zo geen enkel risico en de deur aan deur verkopers moesten als zelfstandigen maar zelf zorgen voor hun sociale zekerheid en belastingaangifte.
Ik zat daar als enige volwaardige man tussen vijftien jonge vrouwen en dan moet je niet echt een knapperd te zijn om in de smaak te vallen. Dat wil niet zeggen dat ik ze niet van mijn lijf kon houden, maar toch waren er een paar die duidelijk lieten verstaan wat ze wilden. Eerlijk, ik heb er geen misbruik van gemaakt, heb geen enkele besprongen als een paard, achteraf bekeken was ik misschien wel een ezel geweest.

Tot daar, maar dan ontstond er grote onenigheid tussen de directrice en de verkoopsmanager. Zij kon niet goed verdragen dat hij veel geld verdiende op de rug van de verkopers. Het mag gezegd dat die verkoopsleider nogal raar omsprong met zijn verkopers die hij willekeurig uitsloot. De onenigheid liep zo hoog op dat de Amerikaanse eigenaar uit Amerika kwam afgezakt om de verkoopsleider buiten te gooien en een Canadees in de plaats te zetten. Maar het spelletje begon opnieuw, de directrice kon het niet vinden met de Canadees en de Canadees kwam mij polsen of ik niet de positie van directeur wou innemen. Dat wou ik niet en ik heb aan zelfopoffering gedaan en heb mijn opzeg gegeven. Dan begon een ander avontuur, echt een avontuur. Dat is voor het vervolg.

TWAALF STIELEN 2
In mijn stukje TWAALF STIELEN ben ik begonnen met mijn baan bij UPI met de Schot William 'Jock' Anderson als baas en 'staff correspondent' van UPI. Hij zou de 'tail gunner' geweest zijn van Peter Townsend maar dat is niet erg duidelijk. Townsend was een luchtaas met een Spitfire en die heeft maar een bemanningslid.
Tot zo ver. Mijn eerste baan was bij de Werkhuizen Jozef Peeters te Boortmeerbeek. Na mijn schooltijd en voor mijn legerdienst was het moeilijk een baan te vinden, zeker in de jaren vijftig. Ik mocht aan de slag als losse werkman en verrichtte heel zwaar werk: goederen wagons lossen en de goederen naar hun opslagplaats brengen. 's Avonds was ik te moe om een boek te lezen. Ik wist wat hard werken was, maar dat betekende niet dat ik geen genoeglijke uren beleefde tussen die loonslaven. Peeters werkte voor honderd procent voor het leger. De koude oorlog woedde volop en Werkhuizen Peeters produceerden aan de lopende band barakken voor nieuwe legerkampen, duizenden metalen bedden en de laadbakken van 500 lichte vrachtauto's door Ford rechtstreeks uit Amerika gelegerd. Wat kosten dat er toen gedaan zijn om 'de Rus' tegen te houden is onmogelijk te becijferen, maar iemand met enig verstand wist dat de Sovjets nooit zouden komen, die waren niet gek.

Dan mijn legerdienst, ook totaal overbodig. Ik ben in die 21 maanden wel meer man geworden, kameraadschap gekend, geholpen waar ik kon.

Na mijn afzwaaien mij gaan melden bij werkhuizen Peeters, maar mijn baan (ik was intussen als bediende aan de slag geraakt) was ingenomen door een jong meisje en de ongelooflijke bedrijvigheid van bij mijn vertrek was stilgevallen.

Als tussenbaantje werkte ik tien dagen bij een grote garage als helper magazijnier. Mijn taak bestond in hoofdzaak uit afstoffen van onderdelen in vernikkelde pronkkasten en ontvetten van onderdelen die uit afgevoerde auto's werden gerecupereerd. Daar had ik geen toekomst, kon mij niet vrijmaken om naar een echte baan uit te zien en gaf mijn opzeg. Enige tijd later zat ik bij UPI, maar die tussentijd van bijna drie maandenwerkloosheid waren de ellendigste uit mijn jong leven. Ik heb tientallen en tientallen brieven geschreven, mij op vele plaatsen gaan melden, tot ik het geluk vond en geen getuige meer hoefde te zijn van wat ze een mens aandoenals je geen werk vindt.


Delen graag     

TWAALF STIELEN
Ik heb wel een merkwaardig beroepsleven gekend. Elf banen, 21 maanden militaire dienst en bij mijn pensionering medestichter en administrateur van een VZW.

Mijn eerste baas was een Schot, William 'Jock' Anderson, tijdens de oorlog bij de Royal Air Force en 'tailgunner' van luchthaas Peter Townsend, de latere vriend van prinses Margaerth. Ik ga niet al mijn banen toelichten want dan zit ik hier morgen nog, alleen de meest merkwaardige. Mijn eerste echte baan was die van redacteurvertaler bij het Amerikaanse persbureau United Press Internatioanl, toen the world's biggest coverage of the world's biggest news, dat in de jaren negentig ter ziele is gegaan. Hard werken vooral omdat we in shifts werkten, middagen, avonden, zondagen, nachten, toch een prachtige job. Tot ze er ver weg in Californië achter kwamen dat in Amsterdam hetzelfde werk werd gedaan dat wij deden: Engelse teksten omzetten in het Nederlands. Een vertaalbureau mocht ophoepelen, dat waren wij, wat dacht je?. Ik heb nog tien dagen in Amsterdam vertaalwerk zitten doen en heb er kennis gemaakt met de nieuwe baas, de in Nederland niet onbekende Henry Schoep. Ik kon een baan krijgen in Amsterdam en heb dat maar zo gelaten. Zo ver van mijn geliefde Meerbeek en later Rijmenam.

Begin 1960 ben ik begonnen bij het later bankroet gegane bedrijf in metaalbouw L. Leemans en zonen. Ik begon er als vertaler van het Frans naar het Nederlands en Engels van bestekken. Toen kwam er, o wonder boven wonder, in de boekhoudafdeling een boekhoudmachine, een mechanische, geen elektronische. De bediener van de machine werd ernstig ziek en met mijn schoolkennis van boekhouden vroeg ik om achter de machine te gaan zitten. De hoofdboekhouder was daar blij mee en hielp mij om volwaardig boekhouder te worden. Vaarwel vertalingen. In de bibliotheek haalde ik alle mogelijke boeken over bedrijfsboekhouden en balanslezen. De boekhouder had zich er tot dan toe beperkt om maandelijks een algemene balans op te maken, maar ik startte op de machine een kostprijsboekhouding. Op korte tijd stelde ik vast dat het bedrijf per opdracht ernstige verliezen maakte en dat met de algemene boekhouding werd gegoocheld om een winst te tonen. Die truc werkte enige tijd, maar mijn kostprijsboekhouding was een koud bad. Dan ben ik maar vertrokken en twee jaar later waren ze failliet. Met mijn suggestie om een voorcalculatie en een nacalculatie te beginnen werd geen rekening gehouden.

Over mijn volgende bedrijven zal ik later wel eens verslag uitbrengen. Intussen had ik nooit tijd om aan mijn droom te beginnen: schrijven.
Jules De Cort
Delen graag