vrijdag 21 juli 2017

03. GILBERT SERVAES EN MARIANNE LIEBAERT

GILBERT SERVAES

Vrijdag om drie uur begon het personeelsfeest van de firma Sanifont, groothandel in sanitaire installaties, en al voor half twaalf was de fut eruit op de afdeling van hoofdboekhouder Gilbert Servaes. Voor deze keer liet de chef zijn ondergeschikten de vrije teugel. Chantal en Josiane stonden bij het venster naar buiten te kijken en te wijzen naar de zomertoiletjes, dikke Mariette, over Daan gebogen, beet in een suikerwafel, Paula belde met een vriendin en Robert en Willem hadden als alibi een map tussen hun beiden liggen en bespraken heftig de grove blunders van de regering. Julie ging mee kijken met Chantal en Josiane.

Servaes leidde zijn afdeling met kunde, ervaring, redelijkheid, inschikkelijkheid en ordelijkheid, eigenschappen die volstonden om goed met zijn ondergeschikten op te schieten, zonder op tucht te moeten terugvallen, want daar had hij een hekel aan. Met zijn gestalte van een meter vijfentachtig, zijn gezonde huidskleur, bruine bles en blauwe ogen, zag hij eruit als de degelijkheid zelve en hij had veel vrouwen uit hun kleren kunnen charmeren. Dat had hij eerder moeten beseffen, toen hij nog jongeling was en met zich liet sollen tot op het pijnlijk belachelijke af. Op kantoor had hij tot dusver geen moeite gedaan om misbruik te maken van zijn positie van hoofd, maar nu deed Julie, de nieuwe aanwinst, hem kwijlen, haar zou hij willen versieren.

Het woord versieren was nieuw voor hem, het was aangebracht door Julie zelve, de wat gekke mevrouw Christiaens. Op deze warme augustusdag droeg ze geen kousen en ze geneerde zich niet in de ruimte tussen de bureau’s haar levenslust te tonen en een pirouette te draaien om haar hoog uitgesneden, hagelwit slipje en lange benen te laten bewonderen. Ze woonde te Jezus-Eik in de residentiële wijk in een villa met lustwarande. Haar man had het ver gebracht en het gerucht deed de ronde dat hij een zakenrelatie was van Fonteyne, directeur-generaal en enig aandeelhouder van Sanifont. Die had ervoor gezorgd dat Julie bij Sanifont aan de slag kon. Niemand begreep waarom zulk een vrije vogel zich een hele dag, hele weken, liet inkooien.

De vrouwen hadden hun feestjurken aan, Josiane tarwegeel, Paula karmijnroze met fijne bloemetjes, Mariette een roodbruine rok met oranje ruiten, die haar achterste nog breder maakte. Julie stak iedereen de loef af, in een paardendeken gewikkeld zou ze nog de meest bevallige zijn. Ze droeg een tweestuks van lichtviolette, zijdeachtige stof. Het jasje hing aan de kapstok en de motieven van haar kanten bustehouder tekenden zich af doorheen de witte blouse.

Vandaag was het personeel vrij van twaalf tot drie. De afdeling pikte een paar minuten en Servaes was mee. Te vijf voor twaalf stonden ze buiten het handelsgebouw ‘Le Mercure’ en voor de lichten van het Montgomeryplein, Servaes een beetje achterop. De vrouwen gingen de winkelgalerijen afdweilen en de mannen een pot pakken. Gilbert zag het al gebeuren, veel te veel bier op korte tijd, een opgeblazen pens, onophoudelijk gaan pissen; en zagen.

Hoppend over de zebrapaden en de vluchtheuvels, een gordel van wadden en vlonders die het ronde plein omsnoerde, kwamen ze in het blikveld van de bronzen veldmaarschalk Montgomery, die, dubbel zo groot als in het echt, met gemak de mallemolen van het verkeer op het plein overschouwde, daar waar de terracotta’s hadden moeten staan van de honderdduizenden Britse jongens die hij voor ons de dood had ingejaagd en die in hun kort leven niets anders hadden gekend dan bloedvergieten, rassenhaat en nationalistische koenheid, kwalen die nu weer om zich grepen alsof er geen twee wereldoorlogen en continu regionale oorlogen en revoluties hadden gewoed. Aan de eerste winkelgalerijen en cafés bleven ze staan. Willem vroeg of Gilbert mee een glas ging drinken of dat hij liever bij de vrouwtjes bleef. Hij weifelde tot Julie zei: “Ik ga in het park op een bank zitten en leg mijn benen in de zon, tot hier.”
“Drinken kan ik straks nog genoeg,” zei Gilbert, “ik blijf bij Julie.”

In het Jubelpark tegen de achtergrond van de triomfboog en de vier bronzen paarden, bleken zij de enige gekken die in het laaiende zonlicht op een witte bank een zonnesteek trotseerden. Julie liep naar de fontein en liet de waterdruppels op haar gezicht en haar armen plenzen. Terug op de bank keek ze in zichzelf gekeerd naar de waterstralen en de duiven die steentjes kwamen oppikken, haar dijen in de zon tot de rand van haar slipje. Naakt had ze de steigerende hengsten van de triomfboog op hun rug kunnen leggen.

Muziek van een koperensemble waaide aan. De blazers liepen aan de kop van een kleine optocht jongens en meisjes met witgeschilderde gezichten, grote pruiken van henneptouw en papieren jassen in bonte kleuren. Ze riepen op tot de massabetoging tegen het pikken van hulp en bijstand aan misdeelden en kansarmen, tegen het opstekend nazisme en globalisme, tegen de wapens, tegen kernenergie, voor vrije meningsuiting, vrije liefde in een gezonde natuur en voor de vrede. Ze zagen het breed.

“Rustverstoorders,” zei Gilbert, “bende verrukkelijke rustverstoorders, ik wilde dat ik muzikant was in plaats van cijferaar.” Hij liet zich gaan: “Zij komen tenminste op tegen de misleiding door schijnfilosofen, tegen het bestelen van de gemeenschap, tegen uitbuiting door de geldmacht.” Servaes werkte voor conservatieven en hij wist dat Julie via haar echtgenoot te maken had met baas Fonteyne. Hij mocht niet te ver gaan met zijn opruiende taal in het bijzijn van ondergeschikten.

“Dat zouden de bazen niet graag horen, ze zouden nog liever willen dat je met hun vrouw naar bed ging,” zei Julie. Daar had je het al.
“Jij bent de vrouw van de baas niet,” zei Gilbert.
“Ben je bang dat ik je bij Fonteyne ga aanklagen als ondergraver van de vrije markt? Met je tong ben je een collectivist en je werkt je op kantoor uit de naad voor een kapitalist. Wees gerust, mijn hart en ziel zijn bij die rustverstoorders, wat opstandigheid kan geen kwaad. Kom, we verzaken alles en sluiten aan bij de Beweging.”

Gilbert keek ervan op, als zij de Beweging kende was Julie zeker niet het leeghoofdige luxepaard waar iedereen haar voor hield. Er was geen tijd meer om daar dieper op in te gaan, ze liepen terug naar kantoor zonder nog veel woorden te wisselen. In het kantoorgebouw liepen ze de mannen van zijn afdeling op het lijf. Zoals voorspeld had het bier in goed twee uur van bezadigde employés vrolijke, overmoedige scharrelaars gemaakt, die geen afstand wisten te houden en de hand legden op Julie, een arm om haar middel sloegen en in haar achterste knepen, vrijpostigheden die Servaes niet goed kon verdragen, maar hem tot het besef brachten dat hij nog leefde, dat nog sappen door zijn lijf stroomden.

Het was tijd voor het feestmaal in de refter en de daarop aansluitende dansavond. Gilbert ging naast Julie zitten, zijn rang stond hem dat toe en wie weet welke kansen een avondje samen aan tafel met een vrijgevochten vrouw zich konden aandienen. Aan de eretafel op het verhoog zat Fonteyne tussen de hoge genodigden. Het viel Servaes op dat Fonteyne onheus veel keek in de richting van Julie.

“Wat wil die vent van jou,” vroeg hij.
“Met mij naar bed,” zei ze, “dat weet toch iedereen.”
“De bazen krijgen altijd de beste brokken,” zei hij teleurgesteld. “Loopse teef,” dacht hij.

Het was een keurige maaltijd, de firma had een goed jaar achter de rug en er was op geen geld gezien. Gerookte edele vissoorten met geroosterde boterhammetjes als voorgerecht, kervelsoep met aspergepunten uit Bulgaars blik, vier soorten geroosterd vlees met kleine porties peulen, boontjes, worteltjes, confituur van rode sjalotjes en aardappelknikkers, als toetje een flinke hap taart. Het afzakkertje in de vorm van een miniatuurflesje sterke drank stond van in het begin op de gedekte tafels. Bols kon onderhands worden geruild tegen Elixir d’Anvers of Grand Marnier. De broeksriemen stonden gespannen tot in het laatste gat, de gezichten blonken, tijd om de tafels aan de kant te schuiven, de discobar aan te zwengelen en de benen uit te slaan. De eregenodigden verlieten na het eten de feestzitting en Fonteyne was mee. Die gingen apart op stap, belager minder voor Julie. Waar Gilbert zich allemaal mee ophield.

De diskjockey had een brede kijk op het dansgebeuren en speelde bezadigd of swingerig, naar het hem leek. Bij gedempt licht danste Gilbert een trage met Julie. Hij hield haar vast op haar heupen, zij vormden een blok, zetten nauwelijks een voet buiten hun plavuis. De avond ontpopte zich tot een lichte orgie, een milde storing die hier en daar wat schade zou aanrichten, wat verspreide, niet eens meetbare verliefdheid. Gilbert voelde de verstevigers van haar beha door zijn hemd heen.

“Dat is mijn beha niet, dat zijn mijn joekels,” fluisterde ze. Weer zo’n woord om in te lijsten.

Het regende hormonen op het hart van Gilbert, het arme werktuig had in geen 18 jaar nog met liefdesgeluk te maken gehad, dat hoge hartritme was geleden van toen Marianne hem voor het eerst te grazen nam, nog zo’n uitdrukking. Tromgeroffel maakte een einde aan het intiem dansmoment, het was tijd voor de kusjesdans, in een cirkel lopen, een halsdoek om de hals van iemand uit de rei leggen en de gestrikte evenmens geknield zoenen. Als chef de bureau hield Gilbert zich liever op zijn stuk en ging aan tafel zitten. Hij dacht dat Julie met hem mee was en dan zag hij haar staan bij de deur, bij Fonteyne die was weergekeerd. Ze kwam terug naar de tafel bij Gilbert en zei: “Fonteyne wil  me naar huis doen.”
“Is het van dat,” vroeg Gilbert.
Julie nam haar handtas en haar jasje dat over de rug van een stoel hing.
“Bedankt voor je achterdocht,” zei ze, “ik pak gewoon mijn boeltje en rij naar huis. Ik heb opgezegd. Bij de Beweging kan ik beter werk doen, ook een babe kan een roeping hebben. Misschien ook iets voor jou met je antikapitalistische stuiptrekkingen. Bel mij en je krijgt een adres.”
Ze was weg, de refter uit, zijn leven uit maar nog niet uit zijn onderbewustzijn.

Gilbert keek naar zijn jeneverflesje, ontnuchterd. Heel even had hij zich, met haar dansend op die ene plavuis, een avontuurtje ingebeeld. Een instortende illusie, ze leek te hebben gekozen voor een ideaal dat hem aanstond maar hij was te laf om het te dienen. Toch was hij blij dat Fonteyne bot had gevangen, die kerels vonden vreemdgaan zo vanzelfsprekend als Nederlanders schaatsen in de winter. Zijn oog viel op dikke Mariette, het kind zat eenzaam aan een tafel zwaarlijvig te zijn. Ze was uit de kusjesdans gestapt, niemand was haar met een halsdoek of een broeksriem komen ophalen. Servaes ging bij haar zitten, een poosje praten.

“Julie heeft het druk met Fonteyne,” zei Mariette, het eenvoudige dikkerdje.
“De hardnekkige geruchten dat het tussen die twee klikt zijn vals,” zei Gilbert, “ze is naar huis, zonder Fonteyne.”
“Ze maakt de mensen in je dienst afgunstig, ze heeft iets over haar,” zei Mariette.
“Ze heeft opgezegd,” zei Gilbert en dacht terecht: “Als de vrouwen afgunstig zijn op Julie geven ze om mij.”

Die uitspraak van Mariette was een balsem op zijn hart. “Dansen we,” vroeg hij. De kusjesdans was eindelijk zijn einde nabij. Gilbert ging met Mariette in een slow en liet zijn handen rusten op haar kont als een uitklapstoel. “Hoe kom je thuis?”
“Met een taxi, mijn broer en mijn vader hebben geen tijd en Willem jaagt op Chantal.”
“Voor mij is het een kleine omweg, een taxi van hier naar Rumst kost je een half maandloon.”
“Merci chef,” zei ze en neigde haar hoofd op zijn schouder. Dikke mensen mogen zoveel aanspraak maken op genegenheid als slanke, gebronsde, blonde schoonheden die nooit trouw blijven, vooral als ze als Mariette overigens een aantrekkelijke snoet hebben. Ze wiebelde met haar dikke heupen, in een opwelling kreeg Gilbert er een  erectie van. Mariette voelde het, ze had toch enige ervaring op dat gebied, en blikte hem dankbaar in zijn ogen.

Tegen middernacht was het feest op sterven na dood. Koppels die neiging hadden tot zondigen hadden zich gevormd. Ze vroegen Mariette en Gilbert mee naar de bar ‘Le Cocu’ maar Mariette had geen zin. Gilbert eigenlijk ook niet en hij had Mariette beloofd haar thuis te brengen. Op de autoweg reed Gilbert rustig tegen 100 per uur. Totaal onverwacht ging Mariette met een voorzichtige hand in zijn gulp en masseerde zijn pook. Gilbert liet het versnellingsorgaan los en wrikte zijn rechterhand tussen haar dijen, waar verrassend meer speling tussen zat als tussen hij wist niet wat.

“Je hebt nogal een paal,” zei ze, “een deegrol is daar niets tegen.”.
“Je krijgt hem toch niet mee naar huis,” zei hij. “Naar huis,” dacht hij, “ik zou nog liever inschepen voor de Zuidpool, en daar is het nu winter.”

Hij stopte op een parking. Mariette had haar jurk losgeknoopt, haar beha losgemaakt en haar borsten de vrije loop gelaten. Ze zoog zacht bijtend aan zijn pik terwijl hij eerst met zijn middenvinger en daarna met drie vingeren over haar kittelaar en grote omgeving bleef gaan. Ze kronkelde met haar onderlijf en bleef zuigen tot zijn beslag van haar erkentelijk gelaat leekte. Het was meer dan 150 jaar geleden dat zijn vrouw Marianne hem nog had gepijpt.

Thuis maakte hij zo weinig mogelijk herrie. De zoon sliep. Op vrijdag ging hij niet naar het jeugdhuis, of drughuis, voor zijn part het tuchthuis, het schijthuis, waar de jeugd van het dorp zich zo erg misdroeg als de jeugd van een grote stad. Hij draaide er zijn hand niet meer voor om dat ze daar lagen te neuken, desnoods in rijen van tien drie lagen dik. Hij wist niet of zijn zoon nog te redden was, met een andere moeder misschien. Marianne lag wakker en deed dat ze sliep. Veel verschil maakte dat niet uit.

Het zondagse middagmaal in het gezin Servaes was nog meer droefgeestig dan anders, na het feestmaal van gisteren. Op deze warme dag in augustus had Marianne aardappelsoep gekookt, dik als bortsj, daarna bloemkool, tot aan de knieën in een papachtige witte saus, gekookte slecht afgegoten aardappelen en vette worsten van slachtafval van de supermarkt. Gilbert was er niet van af te brengen dat een hardwerkende huisvader die zijn salaris afstond aan zijn vrouw, recht had op een redelijke verzorging en voeding, om niet te spreken van toewijding of liefde, maar niets lag zo ver buiten zijn bereik. Had hij op twintigjarige leeftijd niet het gedrag van een idioot vertoond als gevolg van een ernstige kwaal, die doorgaans liefde heet, dan was hem dat nooit overkomen. Gilbert had de besmetting opgedaan bij Marianne Liebaert, die het virus droeg, maar zelf de ziekte niet kon krijgen.

Hij had een moeilijke jeugd gehad. Zijn vader Corneel had vrouw en kind na de oorlog aan hun lot overgelaten, hij zag meer toekomst in de boerderij van een Duitse weduwe zonder kinderen die hij als arbeidsvrijwilliger in Duitsland had leren kennen, dan in die van kolenlosser in de cokesfabriek van Vilvoorde. Hij stuurde nooit geld op en zijn moeder, die tot haar vijftig jaar bij Kamiel Liebaert in dienst was geweest, had nooit veel verdiend, amper genoeg om hem de humaniora te laten afmaken, meer dan waar een jongen van zijn stand aanspraak op mocht maken. Gilbert had thuis geen weelde gekend, als halve wees het niet onder de markt gehad, maar bij Liebaert had hij zich altijd beschermd gevoeld, hij was met de kinderen van Liebaert, die zijn vrouw verloor kort na de geboorte van Marianne, in zekere mate mee opgegroeid, onder de hoede van zijn moeder. Liebaert wist dat Gilbert een begaafde jongen was, hij had samen met zijn zoon Filip humaniora gelopen. Filip was een jaar ouder dan hij, maar half zo slim en had een jaar moeten overdoen. Liebaert zag er voordeel in de schrandere Gilbert aan huis te laten komen om met Filip samen hun huiswerk te maken en hun lessen te leren. Zo hielp Gilbert zijn vriend door de middelbare school en aan de universiteit. Voor Gilbert was er geen geld voor hoger onderwijs en de erkentelijkheid en het geheugen van Liebaert reikten niet zo ver dat hij Gilbert zijn studies ging betalen, of zelfs maar voorschieten.

De zus van Filip, Marianne, was enige jaren jonger dan Gilbert. Hij kende haar van toen ze leerde lopen, zo ver hij kon terugdenken was hij bij Liebaert aan huis geweest en zo groeide de grote, dramatische, onuitgesproken liefde van Gilbert voor Marianne. Hij had het meisje zich zien ontpoppen, haar pijpenkrullen zien verknippen tot een dameskapsel, haar borsten zien zwellen, haar kontje zien aankomen, ze vrouw zien worden en hoe meer vrouw ze was, hoe krankzinniger verliefd hij was. Tot veertien, vijftien jaar was ze hem toegedaan, hij kon grappig zijn, ze hield hem voor een broer. Hij stond Marianne enkele jaren bij in haar handelsstudies aan de middelbare school in Mechelen, maar ver kwam ze niet, ze had volstrekt geen zin in algemene ontwikkeling of welke geestelijke ontwikkeling dan ook en ging bij haar vader werken. Maar het duurde niet lang of hij liep in haar weg, ze vond hem ondermaats, een vervelende schooier. Tegen de tijd dat ze met haar broer Filip mee naar de dorpsbals mocht, had ze een redeloze hekel aan Gilbert. Ze nam zelfs aanstoot aan zijn naam, dat was geen naam voor iemand uit de arbeidersstand, die moeten Fokke, Swa of Jakke heten en zijn vader die hem in de steek had gelaten voor een Duitse, in de Lage Landen kon je toen niet veel lager zakken. De ongelukkige probeerde haar zijn liefde te verklaren, maar hij was in zijn postpuberjaren zo hulpeloos bedeesd, zo’n opgeschoten slungel die lang op zijn mannengestalte moest wachten, kon de beste opstellen schrijven van de klas, schreef onderhands ook die van Filip, maar zich mondeling uitdrukken, o neen, stotteren en niemand in de ogen durven kijken, rood worden tot achter zijn oren; zijn schroomvalligheid was een vloek. In haar bijzijn was de verliefdheid van zijn gezicht af te lezen, hij speelde een smartrol in een melodramatische film van Sirk. Dat maakte het nog erger, een kommervolle toestand, zij was onontvankelijk en gevoelloos voor zijn liefde, zij was erdoor gegeneerd en hij maakte zich de risee van het dorp.

De bals die Marianne met haar broer bezocht waren dezelfde bals waar Gilbert zich liet zien, hij was toen 18, 19 jaar. In die tijd van voor de megadancings, stond bijna elke zondag een dorpsbal op het programma in de zaal achter de kerk, ingericht door de duivenbond, de middenstand, de voetbalclub en rammel maar af, twintig per jaar, zonder de kermisbals. Er was geen behoefte om ver van huis vertier, dansgelegenheid en meisjes te zoeken. Marianne ging naar de bals in gezelschap van haar broer Filip. De oudere broer Karel was getrouwd en de oudste, Willem, was er niet meer. Ze kwam altijd samen met Filip de danszaal binnen, maar even onvermijdelijk bracht een ander cavalier haar naar huis. Nooit mocht Gilbert haar begeleiden, hij durfde niet eens in haar nabijheid te komen of met haar te dansen. Haar volgen met zijn ogen van achter een pilaar die hij hielp het plafond van de zaal te ondersteunen, dat was zijn tactiek, zielig op het tragikomische af, maar een filmkomiek kreeg zijn meisje altijd in hartverwarmende omstandigheden, vlak voor The End, hij niet.

Marianne had een voorkeur voor studenten, die kwamen in groten getale uit Leuven afgezakt om op de bals het mooi weer te maken. Soms vochten ze voor een meisje tegen de autochtonen, maar Gilbert vocht niet voor Marianne, dat zou geen zin hebben, ze gaf zich in de handen van de studenten die haar als een wassen pop mochten kneden op plaatsen waar hij niets eens aan durfde te denken. Ze konden dansen als salonleeuwen, praten als Brugman, hadden geld, een goed voorkomen en een mooie toekomst, perfecte chevaliers, allemaal op een rij, zonder uitzondering, zonder enige twijfel. Op de bals gedroeg Gilbert zich als een brakhond, Marianne nakijken als ze er weer eens onderuit trok met een student die haar ging bewerken met zijn elf vingeren, en hij zocht troost in bier, een goedaardige drug, ook in grote hoeveelheden.

In die periode leek een student tenslotte aan haar te zijn vastgeklonken. Ze liep al drie maanden met dezelfde aanstaande professor, niemand die het beter kon weten dan Gilbert. Opschrijven deed hij het niet, maar het zat in zijn hoofd, blaadje na blaadje. De student had haar broer Filip vervangen als vaste begeleider. Gilbert schaduwde het paar, hij zou een goeie rus geweest zijn. Vanuit een duistere hoek zag hij de student mee bij Marianne binnen gaan, dikwijls duurde het tot drie uur in de nacht voordat er licht aanging en de student buiten kwam, door Marianne in kamerjas uitgeleide gedaan. Gilbert stond dan nog in zijn hoek op de uitkijk, te huilen, authentiek, en kou te lijden. Soms reden ze eerst weg in zijn auto, dan bleef hij op wacht tot hij ze zag terugkeren, blij dat ze nog leefde.

Op een avond was er weer zo’n bal, van de vogelaars of de liggende wip, weinig belang. Marianne was daar met de student, nu de verloofde. Gilbert had zijn steunpilaar opgegeven, had er zich bij neergelegd dat Marianne verkocht was, dat ze na de studententijd van haar verloofde ging trouwen. Hij stond aan de tapkast een glas te drinken en zowaar uit te kijken naar een mooi, eenzaam meisje, hij was op het goede pad. Jeugdvrienden walsten voorbij, hun meisje knus in hun armen gedrukt. Ze kenden zijn probleem, keken hem meewarig of spottend aan en fluisterden iets in het oor van hun meisje, vervolgens lachten ze om iets. Een vroeg wanneer hij tot de jaren van verstand zou komen. Terloops zag hij Marianne met haar vaste begeleider de dansvloer betreden. Ze draaiden gezwind in driekwart maat tot Marianne plots remde. Ze gaf de student een duw, keek hem met woede en ongeloof aan, liep uit de dansvloer, greep haar jasje van de kapstok en holde naar buiten. Hij zag hoe tranen haar rimmel deden glinsteren. De accordeonspeler hernam de dartele koekoekswals, koekoek, koekoek, tariti-titi-tata.

De volgende week was het voor de zoveelste keer bal. Gilbert had zich kunnen losmaken van zijn dwangliefde, het werd zo onderhand tijd, en was in gesprek met een meisje dat hij een glas limonade had aangeboden, meisjes dronken nog geen bier. Hij had een baan van niets, was pas afgezwaaid van het leger, had gediend bij de luchtmacht te Melsbroek, was daardoor bijna elke zondag thuis en had de gelegenheid gehad om het leven van Marianne te volgen. Bij het leger had hij van zijn wapenbroeders een en ander over het leven opgestoken, hij was mentaal sterker geworden, dacht hij, en had zich zo goed als losgemaakt van Marianne. Hij zag haar binnenkomen in het gezelschap van haar vader, de student waar ze van was weggelopen bestond niet meer. Vader Liebaert keek zoekend om zich heen tot hij Gilbert bij zijn pilaar zag staan en deed teken om mee aan hun tafel te komen zitten. Waarom niet, uit waardering voor de vader, niet voor de dochter. Bij de gezellige kaars op de tafel legde Liebaert veel belangstelling aan de dag voor de toekomst van Gilbert, niet vergeten dat hij hem mee had grootgebracht. Gilbert zou zo opstandig niet mogen zijn, op 1 mei niet mee mogen gaan demonstreren met dat crapuul, niet met gebalde vuist de Internationale zingen, zijn verstand gebruiken en met wat ruggensteun kon hij opklimmen, kaderlid worden en toegang krijgen tot de betere kringen. Hij sprak over het oude vertrouwde nestje dat iedereen, de een wat vroeger de ander wat later, moet bouwen. Marianne bijvoorbeeld was het beu om rond te fladderen en door Don Juans te worden geplaagd. Geplaagd zei hij. Het was tijd dat ze op een ernstige jonge man viel. Waarom nam Gilbert niet eens de koe bij de horens, op een volgend bal misschien, dat van de brasemvissers of de kanariefokkers. Bij Gilbert wist hij zijn dochter veilig, geen schuiver die van de eerste avond al onder de rokken grabbelde, dat leek tegenwoordig fel in de mode. Nu moest hij weg, een bal was meer iets voor jonge mensen en maak het niet te laat.

Het bal was een groot succes voor Gilbert. Hij dronk met mate zijn bedeesdheid van zich af. Marianne was lief en haalde herinneringen op uit hun jeugd, het musje dat uit de dakgoot was gevallen, en het jonge muisgrijze poesje, wat was daar mee gebeurd. Alle twee vroeg gestorven. Hij herinnerde zich dat zij, franke tik en stuk vergif, hem het meest had bespot om zijn grote voeten, spichtige benen, sjofele regenjas en gebogen rug. Dat liet hij liggen. Filip kwam even aan hun tafeltje, om te zeggen dat hij met een student meereed naar Leuven, naar zijn kot. Hij stak geveinsd ernstig een vinger op naar Gilbert en zei: “Zij is mijn zus, dat ik achteraf geen klachten hoor.”

Kort na middernacht sloot het orkest het bal met een plechtige Brabançonne, wat swingerig gespeeld op accordeon en saxofoon, niets om in de houding te gaan staan. Het ogenblik was aangebroken om haar veilig naar huis te brengen en een zedige kus te geven buiten aan de voordeur, als hij dat zou durven. Maar zij, dat was niet meer kussen, dat was tongwurgen. Het was november, te vochtig en te kil om buiten te staan liefkozen en ze haalde hem mee binnen. Vader Liebaert lag al in bed, misschien nog wakker, met een luisterhoorn tegen de vloer om te horen wat zich beneden afspeelde. De zorgzame vader had, ten behoeve van enig comfort de Surdiac, een vulkachel van het betere merk, opgepookt, het was gezellig warm in de woonkamer. Marianne ging op de divan zitten en gaf een uitnodigend klopje naast zich op het kussen. Hij deed zijn overjas uit en hing die op een stoel. Marianne had haar mantel bij het binnenkomen al uitgedaan en hij genoot volop van haar Chanel numéro cinq of iets van die klasse, van parfums wist hij niet veel af.

Zonder zijn overjas voelde hij zich losser. Hij ging naast Marianne zitten en gaf haar nog een kus, dat had hij nu al onder de knie, dat was aangeboren, zoals dat wat zou volgen. Ze liet zich achterover gaan, duwde hem weg, stond dan op, deed haar blouse uit en liet haar rok vallen, niet onder de rok scharrelen had Liebaert gewaarschuwd. Hij ontdeed zich van zijn bovenkleding en hielp haar met het haakje van haar beha terwijl ze uit haar slipje stapte, alsof ze daar jaren samen op hadden geoefend. Ze ging nu liggen op de divan, haar benen uiteen. Gilbert had een adembenemend zicht op haar moestuin, dat warm en vochtig meesterwerk van de scheppende evolutie, alles wat je erin stopt groeit bliksemsnel en tropisch welig, als een bamboe van genot. Hij deed zijn ondergoed uit en ze hield zijn vogel met twee handen omkneld, bang dat hij zou gaan vliegen, met flappende kloten. Hij ging in haar, ze sloeg haar kuiten om zijn lendenen, hij zat in de fuik, kon niet vooruit of achteruit en ze slikte gretig de volle lepel traan die hij diep in haar al spuitend produceerde. Hij had een licht vermoeden dat hij in de maling werd genomen.

Zijn glorietijd op de bals en daarna op de divan bij de kolenhaard duurde vier zondagavonden en kostte hem zeshonderd frank in munt van toen. Dan sprong Kamiel Liebaert de duivel uit zijn doosje en presenteerde de rekening: vader gezocht, schuldige voorgeleid.

Liebaert nam geen halve maatregelen. Marianne mocht met geen buikje voor het altaar verschijnen. Van vrijer was Gilbert opeens aanstaande vader of voedstervader, ach die onzekerheid. Schoonvader kocht een huis in de Beringstraat, een paar honderd meter buiten de dorpskom, schonk meubelen, droeg de kosten van het feest, inclusief het zwart kostuum van Gilbert, stak zijn moeder Lena in het nieuw en als afnemer met een omzet van enige betekenis kon hij Gilbert weghalen van een snertbaan bij het spoor die hem via de vakbond was toegeschoven en hem in Brussel lanceren in het hoofdkantoor van Sanifont. Dankbaarheid was het enige dat van de jongen werd verlangd, werd zonde niet beloond?

Plots had hij een eigen woonst, alle comfort en een vrouw met leven in haar buik, hij had er geen vinger moeten voor uitsteken. Maar hij kreeg geen liefde van Marianne, niet in de vorm waarin de een alles van de andere verdraagt. Na enkele weken huwelijksleven was Marianne al even nukkig als een filmdiva. Ze kon niet meer verkeren in de vrolijke studentenkringen, salontijgers met gevatte opmerkingen als: met jou zou ik de wereldzeeën willen bevaren. Ze zat opgescheept met een man die van als hij haar zag begon te zagen over de schoolopvoeding van het kind en hoe gelukkig het kind was, niet in een hongerland terecht te zullen komen.

Op een avond in juni zat ze op de bank, dik als een ton, met opgetrokken knieën, half naar het venster gekeerd. Haar donkerblond haar golfde om haar aantrekkelijk gezicht, waarom moest ze zo zijn, nu weer boos uitgevaren op een eenvoudig bericht uit de krant dat hij had voorgelezen, dat zwangere vrouwen niet zelden karakterafwijkingen vertonen. Kon hij niet eens grappig uit de hoek komen, leuke dingen vertellen als Herman de salonridder, die nu uit haar leven was, die kon charmant zijn en dingen zeggen die bedekt iets moois betekenden, voor wie het begreep, alsof zij ooit iets begrepen had van metaforen, dubbele bodems of symboliek.

Ze bleef stug naar de straat turen, hij bestond niet, ook niet als hij zei dat hij een bezoek ging brengen aan zijn moeder Lena. De toekomst tekende zich niet af als een wonderlijk sprookje.

Zijn moeder zat bij het venster in de schemering. Hij was beter bij haar blijven wonen tot hij de ware liefde gevonden had, maar Marianne was daar voor het grijpen en wie anders was de oorzaak van haar zwangerschap, waar was zijn zaad gebleven?

Lena was van het gehucht naar het dorp verhuisd en ze maakten een avondwandeling onder de sterrenhemel, over de spoorweg naar de Langelaar, waar ze vroeger hadden gewoond, maar het huisje was er niet meer, weggeslagen om van de kasseienweg een brede laan te maken, met afgeknotte eigenlijk verminkte beukenbomen aan de twee kanten. De sompige terreinen waren opgehoogd met de grond van de vijvers achter de villa’s, op de terpen hadden de rijk geworden winkeliers en hoge ambtenaren hun kasten gebouwd, aan de vijver een treurwilg geplant en grasperken aangelegd die opwelfden van de straatgracht naar de staatsietrap, als oorkonden van hun aardse welstand.

Ze wandelden een uurtje, hij kon niet lang wegblijven. Hij hoefde zijn moeder niet te vertellen van de spanningen thuis, als moeder wist ze dat, ze had Marianne zien opgroeien en het was overal wat, ook in de villa’s van de rijken die ze kruisten.

Thuis was het licht aan. Marianne lag op de bank te kronkelen van de pijn, zo erg dat ze hem smekend aankeek. In zeven sprongen was hij weer buiten en snelde tot bij Liebaert, die had telefoon. Dan weer buiten adem terug naar Marianne om haar op te beuren tot de arts er was. Hij ondersteunde haar naar de slaapkamer en hielp haar uit haar jurk. Haar broekje zag rood. Hij legde een dubbel geplooid laken onder haar. Binnen het kwartier stond de arts aan haar bed. Hij stuurde Gilbert de kamer uit. Liebaert was er ook en zwijgend zaten ze aan tafel. De schoonvader was al een keer grootvader bij zijn zoon Karel, maar hij had wat anders verwacht van de geboorte van het eerste kind van zijn dochter. Na een uur kwam de dokter bij hen.

“Een miskraam,” zei hij, “het zou een jongetje geweest zijn. Ik heb het lijkje in de wieg gelegd. Uw vrouw moet een paar dagen volledige rust nemen.”

Gilbert ging bij zijn vrouw. Ze was bij bewustzijn. “Het is doodgeboren,” zei ze zwakjes, “had ik dat geweten was ik nooit met jou getrouwd.”

Hij brak in snikken uit, op de rand van het bed, maar zij beval hem op te staan, ze kon de schokken in haar leeggehaalde baarmoeder niet verdragen.

‘s Anderendaags vervulde hij de formaliteiten en ging een lijkkistje kopen. Hij droeg het kistje onder zijn arm naar het kerkhof, een begrafenisstoet van een man. De grafdelver nam zijn pet af, als groet en voor een fooi. Hij had meer gevoel in zijn pet dan Marianne in haar heel lijf.

Marianne was in een week op de been en begon uit te gaan. Met vriendinnen of met haar broer Filip de student, die haar meenam naar Leuven. De zaterdagen kwam ze een gat in de nacht thuis, aangeschoten, vrolijk en ingeslapen voordat hij een hand op haar kon leggen. Helemaal op droog brood werd hij niet gezet. In de week als ze zin had mocht hij af en toe overkomen, als ze haar hormonen niet meer in toom kon houden. Ze raakte weer zwanger, van een jongen die Cliff moest heten, een voldragen kind, was hij maar zeker van het vaderschap, o alweer die vervloekte twijfels. Daarna werd ze slimmer en ze liet zich geen gravida meer maken. Twaalf jaar later was het gedaan met zingen, moeilijkheden met haar eierstokken, alsmaar cysten in haar borsten en de gynecoloog gaf haar de raad alles te laten uitnemen. Ze hield er een chagrijnig humeur aan over, hield niet meer op met hem te kleineren, spande samen met haar zoon om Gilbert te beschuldigen van de minste prutsen, de braafste ziel zou er de muren van op lopen, maar de brave man bleef op post, als een paard op een dierenboerderij, tot op heden.

Vandaag aan tafel werd de conversatie als altijd overheerst door zoon Cliff. Hij was ongemeen woest uitgevaren omdat Gilbert niet had geluisterd naar zijn verslag over een film, een Italiaanse, Amerikaans gesproken prul in de vorm van een western of een policier.

“Mij kan Sergio Leone gestolen worden, ik was door schone en diepe gedachten overweldigd,” zei Gilbert, heel tegendraads, tegen zijn gewoonte. In werkelijkheid had hij de gelaatstrekken van zijn zoon Cliff aandachtig bekeken en er niet de minste gelijkenis met zichzelf in ontdekt. Dat was een hele opluchting.

“Dat zit daar te bologen alsof hij aan mijn coke heeft gezeten,” zei Cliff, “waarom trekt hij niet op met een sekte, dan zijn we er vanaf.”
“Zo lang ik maar de kosten van je motorfiets betaal en van je bacchanalen,” zei Gilbert.
“Naar die aanstellerij kan ik niet luisteren,” zei Cliff en stond op van tafel, hem had niemand wat te vertellen.
“Hij is gek geworden,” zei Marianne, “hij wil schrijver worden. Weet je wat het groot kind  geschreven heeft: zoals blauw nabij grijs zijn contrastkleur geel oproept, roept een uitspraak als: er stonden een gebakje en een bord stront op tafel groter afkeer op dan: er lag een stront op tafel.”

Ze wist dat ze hem tot op de bodem pijnigde door zijn kunstafscheidingen in het openbaar te kleineren, de smerige teef had het op een briefje geschreven om het niet te vergeten, straks liep ze er mee naar de buren, dan konden die ook eens lachen.

Cliff  had geen tijd om hem nog meer te beledigen, het jeugdhuis riep en hij maakte dat hij het huis uit was. Jeugdhuis, zothuis, wat kon het Gilbert verdommen wat ze daar deden, snuiven, schuiven, collectief masturberen. Marianne liet de tafel gedekt staan. Ze ging bij de buren op straat voor een debiele babbel. Gilbert wist wat hem te doen stond zonder dat hem dat telkens opnieuw moest worden gezegd. Maar vandaag werkte het niet als anders. Marianne zag niet dat Gilbert krijtwit was geworden. Hij liet Cliff en Marianne vertrekken en ging dan naar de kamer. Hij gooide een jas, een paar broeken, hemden en ondergoed op een laken, nam een reiskoffer uit het berghok en stopte er zijn toiletgerief en de mappen met zijn schrijfprobeersels in, zocht onder stapels bedlinnen en witgoed naar verborgen banknoten, stak die op zak en droeg zijn bagage naar de auto in de garage. Hij overwoog heel even de boel in de fik te steken maar bedacht dat die dwaasheid hem jaren gevang kon kosten en de rest van zijn leven voor de herstelbetalingen. Hij gooide de kantelpoort open en reed de straat op. Drie huizen verder stond Marianne in de schaduw, met drie buurvrouwen. Ze keek onthutst in zijn richting, hij bracht zijn rechterhand aan zijn neus en deed met zijn vingers alsof hij neusfluit speelde. Dan gaf hij gas. Hij keek in zijn spiegel. Ze stond in het midden van de straat een vuist te maken, dat stemde hem zo vrolijk dat hij begon te schateren, dan kreeg hij spijt, dat had hij honderd jaar vroeger moeten doen, in de tijd dat ze andere mannen zijn zoon liet maken en hem een naam gaf van een vedette uit Christus’ tijd. Hij had zijn gezin in stand gehouden uit respect voor zijn moeder en zijn schoonvader. Een slappe en onhoudbare motivatie.

Hij reed naar Brussel, dat was waar hij nog werkte. Hij was blij dat hij nog niet had opgezegd bij Sanifont om te Hellebeek Gerard Vanhorenbeek op te volgen als secretaris van het OCMW. Die baan, waar Kamiel Liebaert voor veel tussen zat, wilde hij niet meer, adieu Hellebeek en Marianne.

Hij had 25.000 frank gevonden in de bergplaatsen van het wijf, had 80.000 frank die zijn moeder voor hem had gespaard op een bankrekening waar Marianne noch Cliff van wisten, en een goudstaaf van een halve kilo in een bankkluis. Hij kon enige tijd wonen op geen te dure kamer, tot Marianne hem gevonden had en het gerecht inspande om hem een stuk van zijn salaris te laten afdokken, dan een andere woonst en baan zoeken en weer uit het zicht verdwijnen, tot hij een dakloze was. Voorgoed verdwijnen dat ging gemakkelijk in Amerika, hier in België was dat uitgesloten als je een betrekking van enige betekenis wilde aanhouden. Alleen blijven zonder bijslaap, zelfs een ijspegel, zou hard zijn, maar toen hij naar Marianne toeterde voelde hij niets in zijn kleine darmpjes, hij kreeg niet eens meer een verhoogde hartslag als ze uit de badkuip stapte als ze vergeten was de deur op slot te doen. Het  proberen met Julie? Haar man was altijd op reis en aangezien zij had opgezegd kon Fonteyne naar haar fluiten. Neen, hij had Julie niets te bieden buiten zijn persoonlijkheid, die haar niet eens was opgevallen. Tenzij misschien als hij lid werd van haar Beweging, wat die ook te betekenen had. Beter met dikke Mariette aanpappen, die was maar 15 jaar jonger en niet veel vrouwen zouden zonder aandringen doen wat zij vrijdag gedaan had. Hij had optimistische vooruitzichten, die waren hem bij Marianne nooit gegund geweest.


Afwachten en zien wat ervan kwam. Nu op het verkeer letten om niet te verongelukken op de eerste dag van een besluit dat hij al veel eerder had moeten nemen. 

Geen opmerkingen: