GILBERT SERVAES
Vrijdag
om drie uur begon het personeelsfeest van de firma Sanifont, groothandel in
sanitaire installaties, en al voor half twaalf was de fut eruit op de afdeling
van hoofdboekhouder Gilbert Servaes. Voor deze keer liet de chef zijn ondergeschikten
de vrije teugel. Chantal en Josiane stonden bij het venster naar buiten te
kijken en te wijzen naar de zomertoiletjes, dikke Mariette, over Daan gebogen,
beet in een suikerwafel, Paula belde met een vriendin en Robert en Willem
hadden als alibi een map tussen hun beiden liggen en bespraken heftig de grove
blunders van de regering. Julie ging mee kijken met Chantal en Josiane.
Servaes
leidde zijn afdeling met kunde, ervaring, redelijkheid, inschikkelijkheid en
ordelijkheid, eigenschappen die volstonden om goed met zijn ondergeschikten op
te schieten, zonder op tucht te moeten terugvallen, want daar had hij een hekel
aan. Met zijn gestalte van een meter vijfentachtig, zijn gezonde huidskleur,
bruine bles en blauwe ogen, zag hij eruit als de degelijkheid zelve en hij had
veel vrouwen uit hun kleren kunnen charmeren. Dat had hij eerder moeten
beseffen, toen hij nog jongeling was en met zich liet sollen tot op het pijnlijk
belachelijke af. Op kantoor had hij tot dusver geen moeite gedaan om misbruik
te maken van zijn positie van hoofd, maar nu deed Julie, de nieuwe aanwinst,
hem kwijlen, haar zou hij willen versieren.
Het
woord versieren was nieuw voor hem, het was aangebracht door Julie zelve, de
wat gekke mevrouw Christiaens. Op deze warme augustusdag droeg ze geen kousen
en ze geneerde zich niet in de ruimte tussen de bureau’s haar levenslust te tonen
en een pirouette te draaien om haar hoog uitgesneden, hagelwit slipje en lange
benen te laten bewonderen. Ze woonde te Jezus-Eik in de residentiële wijk in
een villa met lustwarande. Haar man had het ver gebracht en het gerucht deed de
ronde dat hij een zakenrelatie was van Fonteyne, directeur-generaal en enig aandeelhouder
van Sanifont. Die had ervoor gezorgd dat Julie bij Sanifont aan de slag kon.
Niemand begreep waarom zulk een vrije vogel zich een hele dag, hele weken, liet
inkooien.
De
vrouwen hadden hun feestjurken aan, Josiane tarwegeel, Paula karmijnroze met
fijne bloemetjes, Mariette een roodbruine rok met oranje ruiten, die haar
achterste nog breder maakte. Julie stak iedereen de loef af, in een
paardendeken gewikkeld zou ze nog de meest bevallige zijn. Ze droeg een
tweestuks van lichtviolette, zijdeachtige stof. Het jasje hing aan de kapstok
en de motieven van haar kanten bustehouder tekenden zich af doorheen de witte
blouse.
Vandaag
was het personeel vrij van twaalf tot drie. De afdeling pikte een paar minuten
en Servaes was mee. Te vijf voor twaalf stonden ze buiten het handelsgebouw ‘Le
Mercure’ en voor de lichten van het Montgomeryplein, Servaes een beetje
achterop. De vrouwen gingen de winkelgalerijen afdweilen en de mannen een pot
pakken. Gilbert zag het al gebeuren, veel te veel bier op korte tijd, een
opgeblazen pens, onophoudelijk gaan pissen; en zagen.
Hoppend
over de zebrapaden en de vluchtheuvels, een gordel van wadden en vlonders die
het ronde plein omsnoerde, kwamen ze in het blikveld van de bronzen
veldmaarschalk Montgomery, die, dubbel zo groot als in het echt, met gemak de
mallemolen van het verkeer op het plein overschouwde, daar waar de terracotta’s
hadden moeten staan van de honderdduizenden Britse jongens die hij voor ons de
dood had ingejaagd en die in hun kort leven niets anders hadden gekend dan
bloedvergieten, rassenhaat en nationalistische koenheid, kwalen die nu weer om
zich grepen alsof er geen twee wereldoorlogen en continu regionale oorlogen en
revoluties hadden gewoed. Aan de eerste winkelgalerijen en cafés bleven ze
staan. Willem vroeg of Gilbert mee een glas ging drinken of dat hij liever bij
de vrouwtjes bleef. Hij weifelde tot Julie zei: “Ik ga in het park op een bank
zitten en leg mijn benen in de zon, tot hier.”
“Drinken
kan ik straks nog genoeg,” zei Gilbert, “ik blijf bij Julie.”
In
het Jubelpark tegen de achtergrond van de triomfboog en de vier bronzen paarden,
bleken zij de enige gekken die in het laaiende zonlicht op een witte bank een
zonnesteek trotseerden. Julie liep naar de fontein en liet de waterdruppels op
haar gezicht en haar armen plenzen. Terug op de bank keek ze in zichzelf
gekeerd naar de waterstralen en de duiven die steentjes kwamen oppikken, haar
dijen in de zon tot de rand van haar slipje. Naakt had ze de steigerende
hengsten van de triomfboog op hun rug kunnen leggen.
Muziek
van een koperensemble waaide aan. De blazers liepen aan de kop van een kleine
optocht jongens en meisjes met witgeschilderde gezichten, grote pruiken van
henneptouw en papieren jassen in bonte kleuren. Ze riepen op tot de
massabetoging tegen het pikken van hulp en bijstand aan misdeelden en kansarmen,
tegen het opstekend nazisme en globalisme, tegen de wapens, tegen kernenergie,
voor vrije meningsuiting, vrije liefde in een gezonde natuur en voor de vrede.
Ze zagen het breed.
“Rustverstoorders,”
zei Gilbert, “bende verrukkelijke rustverstoorders, ik wilde dat ik muzikant
was in plaats van cijferaar.” Hij liet zich gaan: “Zij komen tenminste op tegen
de misleiding door schijnfilosofen, tegen het bestelen van de gemeenschap,
tegen uitbuiting door de geldmacht.” Servaes werkte voor conservatieven en hij
wist dat Julie via haar echtgenoot te maken had met baas Fonteyne. Hij mocht
niet te ver gaan met zijn opruiende taal in het bijzijn van ondergeschikten.
“Dat
zouden de bazen niet graag horen, ze zouden nog liever willen dat je met hun
vrouw naar bed ging,” zei Julie. Daar had je het al.
“Jij
bent de vrouw van de baas niet,” zei Gilbert.
“Ben
je bang dat ik je bij Fonteyne ga aanklagen als ondergraver van de vrije markt?
Met je tong ben je een collectivist en je werkt je op kantoor uit de naad voor
een kapitalist. Wees gerust, mijn hart en ziel zijn bij die rustverstoorders,
wat opstandigheid kan geen kwaad. Kom, we verzaken alles en sluiten aan bij de
Beweging.”
Gilbert
keek ervan op, als zij de Beweging kende was Julie zeker niet het leeghoofdige
luxepaard waar iedereen haar voor hield. Er was geen tijd meer om daar dieper
op in te gaan, ze liepen terug naar kantoor zonder nog veel woorden te wisselen.
In het kantoorgebouw liepen ze de mannen van zijn afdeling op het lijf. Zoals
voorspeld had het bier in goed twee uur van bezadigde employés vrolijke,
overmoedige scharrelaars gemaakt, die geen afstand wisten te houden en de hand
legden op Julie, een arm om haar middel sloegen en in haar achterste knepen,
vrijpostigheden die Servaes niet goed kon verdragen, maar hem tot het besef
brachten dat hij nog leefde, dat nog sappen door zijn lijf stroomden.
Het
was tijd voor het feestmaal in de refter en de daarop aansluitende dansavond.
Gilbert ging naast Julie zitten, zijn rang stond hem dat toe en wie weet welke
kansen een avondje samen aan tafel met een vrijgevochten vrouw zich konden aandienen.
Aan de eretafel op het verhoog zat Fonteyne tussen de hoge genodigden. Het viel
Servaes op dat Fonteyne onheus veel keek in de richting van Julie.
“Wat
wil die vent van jou,” vroeg hij.
“Met
mij naar bed,” zei ze, “dat weet toch iedereen.”
“De
bazen krijgen altijd de beste brokken,” zei hij teleurgesteld. “Loopse teef,” dacht
hij.
Het
was een keurige maaltijd, de firma had een goed jaar achter de rug en er was op
geen geld gezien. Gerookte edele vissoorten met geroosterde boterhammetjes als
voorgerecht, kervelsoep met aspergepunten uit Bulgaars blik, vier soorten geroosterd
vlees met kleine porties peulen, boontjes, worteltjes, confituur van rode
sjalotjes en aardappelknikkers, als toetje een flinke hap taart. Het
afzakkertje in de vorm van een miniatuurflesje sterke drank stond van in het
begin op de gedekte tafels. Bols kon onderhands worden geruild tegen Elixir
d’Anvers of Grand Marnier. De broeksriemen stonden gespannen tot in het laatste
gat, de gezichten blonken, tijd om de tafels aan de kant te schuiven, de
discobar aan te zwengelen en de benen uit te slaan. De eregenodigden verlieten
na het eten de feestzitting en Fonteyne was mee. Die gingen apart op stap,
belager minder voor Julie. Waar Gilbert zich allemaal mee ophield.
De
diskjockey had een brede kijk op het dansgebeuren en speelde bezadigd of
swingerig, naar het hem leek. Bij gedempt licht danste Gilbert een trage met
Julie. Hij hield haar vast op haar heupen, zij vormden een blok, zetten
nauwelijks een voet buiten hun plavuis. De avond ontpopte zich tot een lichte orgie,
een milde storing die hier en daar wat schade zou aanrichten, wat verspreide,
niet eens meetbare verliefdheid. Gilbert voelde de verstevigers van haar beha
door zijn hemd heen.
“Dat
is mijn beha niet, dat zijn mijn joekels,” fluisterde ze. Weer zo’n woord om in
te lijsten.
Het
regende hormonen op het hart van Gilbert, het arme werktuig had in geen 18 jaar
nog met liefdesgeluk te maken gehad, dat hoge hartritme was geleden van toen
Marianne hem voor het eerst te grazen nam, nog zo’n uitdrukking. Tromgeroffel
maakte een einde aan het intiem dansmoment, het was tijd voor de kusjesdans, in
een cirkel lopen, een halsdoek om de hals van iemand uit de rei leggen en de gestrikte
evenmens geknield zoenen. Als chef de bureau hield Gilbert zich liever op zijn
stuk en ging aan tafel zitten. Hij dacht dat Julie met hem mee was en dan zag
hij haar staan bij de deur, bij Fonteyne die was weergekeerd. Ze kwam terug
naar de tafel bij Gilbert en zei: “Fonteyne wil me naar huis doen.”
“Is
het van dat,” vroeg Gilbert.
Julie
nam haar handtas en haar jasje dat over de rug van een stoel hing.
“Bedankt
voor je achterdocht,” zei ze, “ik pak gewoon mijn boeltje en rij naar huis. Ik
heb opgezegd. Bij de Beweging kan ik beter werk doen, ook een babe kan een
roeping hebben. Misschien ook iets voor jou met je antikapitalistische stuiptrekkingen.
Bel mij en je krijgt een adres.”
Ze
was weg, de refter uit, zijn leven uit maar nog niet uit zijn onderbewustzijn.
Gilbert
keek naar zijn jeneverflesje, ontnuchterd. Heel even had hij zich, met haar
dansend op die ene plavuis, een avontuurtje ingebeeld. Een instortende illusie,
ze leek te hebben gekozen voor een ideaal dat hem aanstond maar hij was te laf
om het te dienen. Toch was hij blij dat Fonteyne bot had gevangen, die kerels
vonden vreemdgaan zo vanzelfsprekend als Nederlanders schaatsen in de winter.
Zijn oog viel op dikke Mariette, het kind zat eenzaam aan een tafel zwaarlijvig
te zijn. Ze was uit de kusjesdans gestapt, niemand was haar met een halsdoek of
een broeksriem komen ophalen. Servaes ging bij haar zitten, een poosje praten.
“Julie
heeft het druk met Fonteyne,” zei Mariette, het eenvoudige dikkerdje.
“De
hardnekkige geruchten dat het tussen die twee klikt zijn vals,” zei Gilbert,
“ze is naar huis, zonder Fonteyne.”
“Ze
maakt de mensen in je dienst afgunstig, ze heeft iets over haar,” zei Mariette.
“Ze
heeft opgezegd,” zei Gilbert en dacht terecht: “Als de vrouwen afgunstig zijn
op Julie geven ze om mij.”
Die
uitspraak van Mariette was een balsem op zijn hart. “Dansen we,” vroeg hij. De
kusjesdans was eindelijk zijn einde nabij. Gilbert ging met Mariette in een
slow en liet zijn handen rusten op haar kont als een uitklapstoel. “Hoe kom je
thuis?”
“Met
een taxi, mijn broer en mijn vader hebben geen tijd en Willem jaagt op
Chantal.”
“Voor
mij is het een kleine omweg, een taxi van hier naar Rumst kost je een half
maandloon.”
“Merci
chef,” zei ze en neigde haar hoofd op zijn schouder. Dikke mensen mogen zoveel
aanspraak maken op genegenheid als slanke, gebronsde, blonde schoonheden die
nooit trouw blijven, vooral als ze als Mariette overigens een aantrekkelijke
snoet hebben. Ze wiebelde met haar dikke heupen, in een opwelling kreeg Gilbert
er een erectie van. Mariette voelde het,
ze had toch enige ervaring op dat gebied, en blikte hem dankbaar in zijn ogen.
Tegen
middernacht was het feest op sterven na dood. Koppels die neiging hadden tot
zondigen hadden zich gevormd. Ze vroegen Mariette en Gilbert mee naar de bar
‘Le Cocu’ maar Mariette had geen zin. Gilbert eigenlijk ook niet en hij had
Mariette beloofd haar thuis te brengen. Op de autoweg reed Gilbert rustig tegen
100 per uur. Totaal onverwacht ging Mariette met een voorzichtige hand in zijn
gulp en masseerde zijn pook. Gilbert liet het versnellingsorgaan los en wrikte
zijn rechterhand tussen haar dijen, waar verrassend meer speling tussen zat als
tussen hij wist niet wat.
“Je
hebt nogal een paal,” zei ze, “een deegrol is daar niets tegen.”.
“Je
krijgt hem toch niet mee naar huis,” zei hij. “Naar huis,” dacht hij, “ik zou
nog liever inschepen voor de Zuidpool, en daar is het nu winter.”
Hij
stopte op een parking. Mariette had haar jurk losgeknoopt, haar beha losgemaakt
en haar borsten de vrije loop gelaten. Ze zoog zacht bijtend aan zijn pik
terwijl hij eerst met zijn middenvinger en daarna met drie vingeren over haar
kittelaar en grote omgeving bleef gaan. Ze kronkelde met haar onderlijf en
bleef zuigen tot zijn beslag van haar erkentelijk gelaat leekte. Het was meer
dan 150 jaar geleden dat zijn vrouw Marianne hem nog had gepijpt.
Thuis
maakte hij zo weinig mogelijk herrie. De zoon sliep. Op vrijdag ging hij niet
naar het jeugdhuis, of drughuis, voor zijn part het tuchthuis, het schijthuis,
waar de jeugd van het dorp zich zo erg misdroeg als de jeugd van een grote
stad. Hij draaide er zijn hand niet meer voor om dat ze daar lagen te neuken,
desnoods in rijen van tien drie lagen dik. Hij wist niet of zijn zoon nog te redden
was, met een andere moeder misschien. Marianne lag wakker en deed dat ze sliep.
Veel verschil maakte dat niet uit.
Het
zondagse middagmaal in het gezin Servaes was nog meer droefgeestig dan anders,
na het feestmaal van gisteren. Op deze warme dag in augustus had Marianne
aardappelsoep gekookt, dik als bortsj, daarna bloemkool, tot aan de knieën in
een papachtige witte saus, gekookte slecht afgegoten aardappelen en vette
worsten van slachtafval van de supermarkt. Gilbert was er niet van af te
brengen dat een hardwerkende huisvader die zijn salaris afstond aan zijn vrouw,
recht had op een redelijke verzorging en voeding, om niet te spreken van toewijding
of liefde, maar niets lag zo ver buiten zijn bereik. Had hij op twintigjarige
leeftijd niet het gedrag van een idioot vertoond als gevolg van een ernstige
kwaal, die doorgaans liefde heet, dan was hem dat nooit overkomen. Gilbert had
de besmetting opgedaan bij Marianne Liebaert, die het virus droeg, maar zelf de
ziekte niet kon krijgen.
Hij
had een moeilijke jeugd gehad. Zijn vader Corneel had vrouw en kind na de
oorlog aan hun lot overgelaten, hij zag meer toekomst in de boerderij van een
Duitse weduwe zonder kinderen die hij als arbeidsvrijwilliger in Duitsland had
leren kennen, dan in die van kolenlosser in de cokesfabriek van Vilvoorde. Hij
stuurde nooit geld op en zijn moeder, die tot haar vijftig jaar bij Kamiel Liebaert
in dienst was geweest, had nooit veel verdiend, amper genoeg om hem de
humaniora te laten afmaken, meer dan waar een jongen van zijn stand aanspraak
op mocht maken. Gilbert had thuis geen weelde gekend, als halve wees het niet
onder de markt gehad, maar bij Liebaert had hij zich altijd beschermd gevoeld,
hij was met de kinderen van Liebaert, die zijn vrouw verloor kort na de
geboorte van Marianne, in zekere mate mee opgegroeid, onder de hoede van zijn
moeder. Liebaert wist dat Gilbert een begaafde jongen was, hij had samen met
zijn zoon Filip humaniora gelopen. Filip was een jaar ouder dan hij, maar half
zo slim en had een jaar moeten overdoen. Liebaert zag er voordeel in de schrandere
Gilbert aan huis te laten komen om met Filip samen hun huiswerk te maken en hun
lessen te leren. Zo hielp Gilbert zijn vriend door de middelbare school en aan
de universiteit. Voor Gilbert was er geen geld voor hoger onderwijs en de erkentelijkheid
en het geheugen van Liebaert reikten niet zo ver dat hij Gilbert zijn studies
ging betalen, of zelfs maar voorschieten.
De
zus van Filip, Marianne, was enige jaren jonger dan Gilbert. Hij kende haar van
toen ze leerde lopen, zo ver hij kon terugdenken was hij bij Liebaert aan huis
geweest en zo groeide de grote, dramatische, onuitgesproken liefde van Gilbert
voor Marianne. Hij had het meisje zich zien ontpoppen, haar pijpenkrullen zien
verknippen tot een dameskapsel, haar borsten zien zwellen, haar kontje zien
aankomen, ze vrouw zien worden en hoe meer vrouw ze was, hoe krankzinniger
verliefd hij was. Tot veertien, vijftien jaar was ze hem toegedaan, hij kon
grappig zijn, ze hield hem voor een broer. Hij stond Marianne enkele jaren bij
in haar handelsstudies aan de middelbare school in Mechelen, maar ver kwam ze
niet, ze had volstrekt geen zin in algemene ontwikkeling of welke geestelijke
ontwikkeling dan ook en ging bij haar vader werken. Maar het duurde niet lang
of hij liep in haar weg, ze vond hem ondermaats, een vervelende schooier. Tegen
de tijd dat ze met haar broer Filip mee naar de dorpsbals mocht, had ze een
redeloze hekel aan Gilbert. Ze nam zelfs aanstoot aan zijn naam, dat was geen
naam voor iemand uit de arbeidersstand, die moeten Fokke, Swa of Jakke heten en
zijn vader die hem in de steek had gelaten voor een Duitse, in de Lage Landen
kon je toen niet veel lager zakken. De ongelukkige probeerde haar zijn liefde
te verklaren, maar hij was in zijn postpuberjaren zo hulpeloos bedeesd, zo’n
opgeschoten slungel die lang op zijn mannengestalte moest wachten, kon de beste
opstellen schrijven van de klas, schreef onderhands ook die van Filip, maar
zich mondeling uitdrukken, o neen, stotteren en niemand in de ogen durven
kijken, rood worden tot achter zijn oren; zijn schroomvalligheid was een vloek.
In haar bijzijn was de verliefdheid van zijn gezicht af te lezen, hij speelde
een smartrol in een melodramatische film van Sirk. Dat maakte het nog erger,
een kommervolle toestand, zij was onontvankelijk en gevoelloos voor zijn
liefde, zij was erdoor gegeneerd en hij maakte zich de risee van het dorp.
De
bals die Marianne met haar broer bezocht waren dezelfde bals waar Gilbert zich
liet zien, hij was toen 18, 19 jaar. In die tijd van voor de megadancings,
stond bijna elke zondag een dorpsbal op het programma in de zaal achter de
kerk, ingericht door de duivenbond, de middenstand, de voetbalclub en rammel
maar af, twintig per jaar, zonder de kermisbals. Er was geen behoefte om ver
van huis vertier, dansgelegenheid en meisjes te zoeken. Marianne ging naar de
bals in gezelschap van haar broer Filip. De oudere broer Karel was getrouwd en
de oudste, Willem, was er niet meer. Ze kwam altijd samen met Filip de danszaal
binnen, maar even onvermijdelijk bracht een ander cavalier haar naar huis.
Nooit mocht Gilbert haar begeleiden, hij durfde niet eens in haar nabijheid te
komen of met haar te dansen. Haar volgen met zijn ogen van achter een pilaar
die hij hielp het plafond van de zaal te ondersteunen, dat was zijn tactiek,
zielig op het tragikomische af, maar een filmkomiek kreeg zijn meisje altijd in
hartverwarmende omstandigheden, vlak voor The
End, hij niet.
Marianne
had een voorkeur voor studenten, die kwamen in groten getale uit Leuven afgezakt
om op de bals het mooi weer te maken. Soms vochten ze voor een meisje tegen de
autochtonen, maar Gilbert vocht niet voor Marianne, dat zou geen zin hebben, ze
gaf zich in de handen van de studenten die haar als een wassen pop mochten
kneden op plaatsen waar hij niets eens aan durfde te denken. Ze konden dansen
als salonleeuwen, praten als Brugman, hadden geld, een goed voorkomen en een
mooie toekomst, perfecte chevaliers, allemaal op een rij, zonder uitzondering,
zonder enige twijfel. Op de bals gedroeg Gilbert zich als een brakhond,
Marianne nakijken als ze er weer eens onderuit trok met een student die haar
ging bewerken met zijn elf vingeren, en hij zocht troost in bier, een
goedaardige drug, ook in grote hoeveelheden.
In
die periode leek een student tenslotte aan haar te zijn vastgeklonken. Ze liep
al drie maanden met dezelfde aanstaande professor, niemand die het beter kon
weten dan Gilbert. Opschrijven deed hij het niet, maar het zat in zijn hoofd,
blaadje na blaadje. De student had haar broer Filip vervangen als vaste begeleider.
Gilbert schaduwde het paar, hij zou een goeie rus geweest zijn. Vanuit een
duistere hoek zag hij de student mee bij Marianne binnen gaan, dikwijls duurde
het tot drie uur in de nacht voordat er licht aanging en de student buiten
kwam, door Marianne in kamerjas uitgeleide gedaan. Gilbert stond dan nog in
zijn hoek op de uitkijk, te huilen, authentiek, en kou te lijden. Soms reden ze
eerst weg in zijn auto, dan bleef hij op wacht tot hij ze zag terugkeren, blij
dat ze nog leefde.
Op
een avond was er weer zo’n bal, van de vogelaars of de liggende wip, weinig
belang. Marianne was daar met de student, nu de verloofde. Gilbert had zijn
steunpilaar opgegeven, had er zich bij neergelegd dat Marianne verkocht was,
dat ze na de studententijd van haar verloofde ging trouwen. Hij stond aan de
tapkast een glas te drinken en zowaar uit te kijken naar een mooi, eenzaam
meisje, hij was op het goede pad. Jeugdvrienden walsten voorbij, hun meisje
knus in hun armen gedrukt. Ze kenden zijn probleem, keken hem meewarig of
spottend aan en fluisterden iets in het oor van hun meisje, vervolgens lachten
ze om iets. Een vroeg wanneer hij tot de jaren van verstand zou komen. Terloops
zag hij Marianne met haar vaste begeleider de dansvloer betreden. Ze draaiden
gezwind in driekwart maat tot Marianne plots remde. Ze gaf de student een duw,
keek hem met woede en ongeloof aan, liep uit de dansvloer, greep haar jasje van
de kapstok en holde naar buiten. Hij zag hoe tranen haar rimmel deden
glinsteren. De accordeonspeler hernam de dartele koekoekswals, koekoek,
koekoek, tariti-titi-tata.
De
volgende week was het voor de zoveelste keer bal. Gilbert had zich kunnen
losmaken van zijn dwangliefde, het werd zo onderhand tijd, en was in gesprek
met een meisje dat hij een glas limonade had aangeboden, meisjes dronken nog
geen bier. Hij had een baan van niets, was pas afgezwaaid van het leger, had
gediend bij de luchtmacht te Melsbroek, was daardoor bijna elke zondag thuis en
had de gelegenheid gehad om het leven van Marianne te volgen. Bij het leger had
hij van zijn wapenbroeders een en ander over het leven opgestoken, hij was mentaal
sterker geworden, dacht hij, en had zich zo goed als losgemaakt van Marianne.
Hij zag haar binnenkomen in het gezelschap van haar vader, de student waar ze
van was weggelopen bestond niet meer. Vader Liebaert keek zoekend om zich heen
tot hij Gilbert bij zijn pilaar zag staan en deed teken om mee aan hun tafel te
komen zitten. Waarom niet, uit waardering voor de vader, niet voor de dochter.
Bij de gezellige kaars op de tafel legde Liebaert veel belangstelling aan de
dag voor de toekomst van Gilbert, niet vergeten dat hij hem mee had grootgebracht.
Gilbert zou zo opstandig niet mogen zijn, op 1 mei niet mee mogen gaan
demonstreren met dat crapuul, niet met gebalde vuist de Internationale zingen,
zijn verstand gebruiken en met wat ruggensteun kon hij opklimmen, kaderlid
worden en toegang krijgen tot de betere kringen. Hij sprak over het oude vertrouwde
nestje dat iedereen, de een wat vroeger de ander wat later, moet bouwen. Marianne
bijvoorbeeld was het beu om rond te fladderen en door Don Juans te worden
geplaagd. Geplaagd zei hij. Het was tijd dat ze op een ernstige jonge man viel.
Waarom nam Gilbert niet eens de koe bij de horens, op een volgend bal
misschien, dat van de brasemvissers of de kanariefokkers. Bij Gilbert wist hij
zijn dochter veilig, geen schuiver die van de eerste avond al onder de rokken
grabbelde, dat leek tegenwoordig fel in de mode. Nu moest hij weg, een bal was
meer iets voor jonge mensen en maak het niet te laat.
Het
bal was een groot succes voor Gilbert. Hij dronk met mate zijn bedeesdheid van
zich af. Marianne was lief en haalde herinneringen op uit hun jeugd, het musje
dat uit de dakgoot was gevallen, en het jonge muisgrijze poesje, wat was daar
mee gebeurd. Alle twee vroeg gestorven. Hij herinnerde zich dat zij, franke tik
en stuk vergif, hem het meest had bespot om zijn grote voeten, spichtige benen,
sjofele regenjas en gebogen rug. Dat liet hij liggen. Filip kwam even aan hun
tafeltje, om te zeggen dat hij met een student meereed naar Leuven, naar zijn
kot. Hij stak geveinsd ernstig een vinger op naar Gilbert en zei: “Zij is mijn
zus, dat ik achteraf geen klachten hoor.”
Kort
na middernacht sloot het orkest het bal met een plechtige Brabançonne, wat
swingerig gespeeld op accordeon en saxofoon, niets om in de houding te gaan
staan. Het ogenblik was aangebroken om haar veilig naar huis te brengen en een
zedige kus te geven buiten aan de voordeur, als hij dat zou durven. Maar zij,
dat was niet meer kussen, dat was tongwurgen. Het was november, te vochtig en
te kil om buiten te staan liefkozen en ze haalde hem mee binnen. Vader Liebaert
lag al in bed, misschien nog wakker, met een luisterhoorn tegen de vloer om te
horen wat zich beneden afspeelde. De zorgzame vader had, ten behoeve van enig
comfort de Surdiac, een vulkachel van het betere merk, opgepookt, het was
gezellig warm in de woonkamer. Marianne ging op de divan zitten en gaf een
uitnodigend klopje naast zich op het kussen. Hij deed zijn overjas uit en hing
die op een stoel. Marianne had haar mantel bij het binnenkomen al uitgedaan en
hij genoot volop van haar Chanel numéro cinq of iets van die klasse, van
parfums wist hij niet veel af.
Zonder
zijn overjas voelde hij zich losser. Hij ging naast Marianne zitten en gaf haar
nog een kus, dat had hij nu al onder de knie, dat was aangeboren, zoals dat wat
zou volgen. Ze liet zich achterover gaan, duwde hem weg, stond dan op, deed
haar blouse uit en liet haar rok vallen, niet onder de rok scharrelen had
Liebaert gewaarschuwd. Hij ontdeed zich van zijn bovenkleding en hielp haar met
het haakje van haar beha terwijl ze uit haar slipje stapte, alsof ze daar jaren
samen op hadden geoefend. Ze ging nu liggen op de divan, haar benen uiteen. Gilbert
had een adembenemend zicht op haar moestuin, dat warm en vochtig meesterwerk
van de scheppende evolutie, alles wat je erin stopt groeit bliksemsnel en
tropisch welig, als een bamboe van genot. Hij deed zijn ondergoed uit en ze
hield zijn vogel met twee handen omkneld, bang dat hij zou gaan vliegen, met
flappende kloten. Hij ging in haar, ze sloeg haar kuiten om zijn lendenen, hij
zat in de fuik, kon niet vooruit of achteruit en ze slikte gretig de volle
lepel traan die hij diep in haar al spuitend produceerde. Hij had een licht
vermoeden dat hij in de maling werd genomen.
Zijn
glorietijd op de bals en daarna op de divan bij de kolenhaard duurde vier
zondagavonden en kostte hem zeshonderd frank in munt van toen. Dan sprong
Kamiel Liebaert de duivel uit zijn doosje en presenteerde de rekening: vader
gezocht, schuldige voorgeleid.
Liebaert
nam geen halve maatregelen. Marianne mocht met geen buikje voor het altaar
verschijnen. Van vrijer was Gilbert opeens aanstaande vader of voedstervader,
ach die onzekerheid. Schoonvader kocht een huis in de Beringstraat, een paar honderd
meter buiten de dorpskom, schonk meubelen, droeg de kosten van het feest,
inclusief het zwart kostuum van Gilbert, stak zijn moeder Lena in het nieuw en
als afnemer met een omzet van enige betekenis kon hij Gilbert weghalen van een
snertbaan bij het spoor die hem via de vakbond was toegeschoven en hem in
Brussel lanceren in het hoofdkantoor van Sanifont. Dankbaarheid was het enige
dat van de jongen werd verlangd, werd zonde niet beloond?
Plots
had hij een eigen woonst, alle comfort en een vrouw met leven in haar buik, hij
had er geen vinger moeten voor uitsteken. Maar hij kreeg geen liefde van
Marianne, niet in de vorm waarin de een alles van de andere verdraagt. Na
enkele weken huwelijksleven was Marianne al even nukkig als een filmdiva. Ze
kon niet meer verkeren in de vrolijke studentenkringen, salontijgers met
gevatte opmerkingen als: met jou zou ik de wereldzeeën willen bevaren. Ze zat
opgescheept met een man die van als hij haar zag begon te zagen over de
schoolopvoeding van het kind en hoe gelukkig het kind was, niet in een hongerland
terecht te zullen komen.
Op
een avond in juni zat ze op de bank, dik als een ton, met opgetrokken knieën,
half naar het venster gekeerd. Haar donkerblond haar golfde om haar
aantrekkelijk gezicht, waarom moest ze zo zijn, nu weer boos uitgevaren op een
eenvoudig bericht uit de krant dat hij had voorgelezen, dat zwangere vrouwen
niet zelden karakterafwijkingen vertonen. Kon hij niet eens grappig uit de hoek
komen, leuke dingen vertellen als Herman de salonridder, die nu uit haar leven
was, die kon charmant zijn en dingen zeggen die bedekt iets moois betekenden,
voor wie het begreep, alsof zij ooit iets begrepen had van metaforen, dubbele
bodems of symboliek.
Ze
bleef stug naar de straat turen, hij bestond niet, ook niet als hij zei dat hij
een bezoek ging brengen aan zijn moeder Lena. De toekomst tekende zich niet af
als een wonderlijk sprookje.
Zijn
moeder zat bij het venster in de schemering. Hij was beter bij haar blijven
wonen tot hij de ware liefde gevonden had, maar Marianne was daar voor het
grijpen en wie anders was de oorzaak van haar zwangerschap, waar was zijn zaad gebleven?
Lena
was van het gehucht naar het dorp verhuisd en ze maakten een avondwandeling
onder de sterrenhemel, over de spoorweg naar de Langelaar, waar ze vroeger
hadden gewoond, maar het huisje was er niet meer, weggeslagen om van de
kasseienweg een brede laan te maken, met afgeknotte eigenlijk verminkte beukenbomen
aan de twee kanten. De sompige terreinen waren opgehoogd met de grond van de
vijvers achter de villa’s, op de terpen hadden de rijk geworden winkeliers en
hoge ambtenaren hun kasten gebouwd, aan de vijver een treurwilg geplant en
grasperken aangelegd die opwelfden van de straatgracht naar de staatsietrap,
als oorkonden van hun aardse welstand.
Ze
wandelden een uurtje, hij kon niet lang wegblijven. Hij hoefde zijn moeder niet
te vertellen van de spanningen thuis, als moeder wist ze dat, ze had Marianne zien
opgroeien en het was overal wat, ook in de villa’s van de rijken die ze kruisten.
Thuis
was het licht aan. Marianne lag op de bank te kronkelen van de pijn, zo erg dat
ze hem smekend aankeek. In zeven sprongen was hij weer buiten en snelde tot bij
Liebaert, die had telefoon. Dan weer buiten adem terug naar Marianne om haar op
te beuren tot de arts er was. Hij ondersteunde haar naar de slaapkamer en hielp
haar uit haar jurk. Haar broekje zag rood. Hij legde een dubbel geplooid laken
onder haar. Binnen het kwartier stond de arts aan haar bed. Hij stuurde Gilbert
de kamer uit. Liebaert was er ook en zwijgend zaten ze aan tafel. De
schoonvader was al een keer grootvader bij zijn zoon Karel, maar hij had wat
anders verwacht van de geboorte van het eerste kind van zijn dochter. Na een
uur kwam de dokter bij hen.
“Een
miskraam,” zei hij, “het zou een jongetje geweest zijn. Ik heb het lijkje in de
wieg gelegd. Uw vrouw moet een paar dagen volledige rust nemen.”
Gilbert
ging bij zijn vrouw. Ze was bij bewustzijn. “Het is doodgeboren,” zei ze
zwakjes, “had ik dat geweten was ik nooit met jou getrouwd.”
Hij
brak in snikken uit, op de rand van het bed, maar zij beval hem op te staan, ze
kon de schokken in haar leeggehaalde baarmoeder niet verdragen.
‘s
Anderendaags vervulde hij de formaliteiten en ging een lijkkistje kopen. Hij
droeg het kistje onder zijn arm naar het kerkhof, een begrafenisstoet van een
man. De grafdelver nam zijn pet af, als groet en voor een fooi. Hij had meer
gevoel in zijn pet dan Marianne in haar heel lijf.
Marianne
was in een week op de been en begon uit te gaan. Met vriendinnen of met haar
broer Filip de student, die haar meenam naar Leuven. De zaterdagen kwam ze een
gat in de nacht thuis, aangeschoten, vrolijk en ingeslapen voordat hij een hand
op haar kon leggen. Helemaal op droog brood werd hij niet gezet. In de week als
ze zin had mocht hij af en toe overkomen, als ze haar hormonen niet meer in
toom kon houden. Ze raakte weer zwanger, van een jongen die Cliff moest heten,
een voldragen kind, was hij maar zeker van het vaderschap, o alweer die vervloekte
twijfels. Daarna werd ze slimmer en ze liet zich geen gravida meer maken.
Twaalf jaar later was het gedaan met zingen, moeilijkheden met haar
eierstokken, alsmaar cysten in haar borsten en de gynecoloog gaf haar de raad
alles te laten uitnemen. Ze hield er een chagrijnig humeur aan over, hield niet
meer op met hem te kleineren, spande samen met haar zoon om Gilbert te
beschuldigen van de minste prutsen, de braafste ziel zou er de muren van op
lopen, maar de brave man bleef op post, als een paard op een dierenboerderij, tot
op heden.
Vandaag
aan tafel werd de conversatie als altijd overheerst door zoon Cliff. Hij was
ongemeen woest uitgevaren omdat Gilbert niet had geluisterd naar zijn verslag
over een film, een Italiaanse, Amerikaans gesproken prul in de vorm van een western
of een policier.
“Mij
kan Sergio Leone gestolen worden, ik was door schone en diepe gedachten
overweldigd,” zei Gilbert, heel tegendraads, tegen zijn gewoonte. In werkelijkheid
had hij de gelaatstrekken van zijn zoon Cliff aandachtig bekeken en er niet de
minste gelijkenis met zichzelf in ontdekt. Dat was een hele opluchting.
“Dat
zit daar te bologen alsof hij aan mijn coke heeft gezeten,” zei Cliff, “waarom
trekt hij niet op met een sekte, dan zijn we er vanaf.”
“Zo
lang ik maar de kosten van je motorfiets betaal en van je bacchanalen,” zei
Gilbert.
“Naar
die aanstellerij kan ik niet luisteren,” zei Cliff en stond op van tafel, hem
had niemand wat te vertellen.
“Hij
is gek geworden,” zei Marianne, “hij wil schrijver worden. Weet je wat het
groot kind geschreven heeft: zoals blauw
nabij grijs zijn contrastkleur geel oproept, roept een uitspraak als: er
stonden een gebakje en een bord stront op tafel groter afkeer op dan: er lag
een stront op tafel.”
Ze
wist dat ze hem tot op de bodem pijnigde door zijn kunstafscheidingen in het
openbaar te kleineren, de smerige teef had het op een briefje geschreven om het
niet te vergeten, straks liep ze er mee naar de buren, dan konden die ook eens
lachen.
Cliff had geen tijd om hem nog meer te beledigen,
het jeugdhuis riep en hij maakte dat hij het huis uit was. Jeugdhuis, zothuis,
wat kon het Gilbert verdommen wat ze daar deden, snuiven, schuiven, collectief
masturberen. Marianne liet de tafel gedekt staan. Ze ging bij de buren op
straat voor een debiele babbel. Gilbert wist wat hem te doen stond zonder dat
hem dat telkens opnieuw moest worden gezegd. Maar vandaag werkte het niet als
anders. Marianne zag niet dat Gilbert krijtwit was geworden. Hij liet Cliff en
Marianne vertrekken en ging dan naar de kamer. Hij gooide een jas, een paar broeken,
hemden en ondergoed op een laken, nam een reiskoffer uit het berghok en stopte
er zijn toiletgerief en de mappen met zijn schrijfprobeersels in, zocht onder
stapels bedlinnen en witgoed naar verborgen banknoten, stak die op zak en droeg
zijn bagage naar de auto in de garage. Hij overwoog heel even de boel in de fik
te steken maar bedacht dat die dwaasheid hem jaren gevang kon kosten en de rest
van zijn leven voor de herstelbetalingen. Hij gooide de kantelpoort open en
reed de straat op. Drie huizen verder stond Marianne in de schaduw, met drie
buurvrouwen. Ze keek onthutst in zijn richting, hij bracht zijn rechterhand aan
zijn neus en deed met zijn vingers alsof hij neusfluit speelde. Dan gaf hij
gas. Hij keek in zijn spiegel. Ze stond in het midden van de straat een vuist
te maken, dat stemde hem zo vrolijk dat hij begon te schateren, dan kreeg hij
spijt, dat had hij honderd jaar vroeger moeten doen, in de tijd dat ze andere
mannen zijn zoon liet maken en hem een naam gaf van een vedette uit Christus’
tijd. Hij had zijn gezin in stand gehouden uit respect voor zijn moeder en zijn
schoonvader. Een slappe en onhoudbare motivatie.
Hij
reed naar Brussel, dat was waar hij nog werkte. Hij was blij dat hij nog niet
had opgezegd bij Sanifont om te Hellebeek Gerard Vanhorenbeek op te volgen als
secretaris van het OCMW. Die baan, waar Kamiel Liebaert voor veel tussen zat,
wilde hij niet meer, adieu Hellebeek en Marianne.
Hij
had 25.000 frank gevonden in de bergplaatsen van het wijf, had 80.000 frank die
zijn moeder voor hem had gespaard op een bankrekening waar Marianne noch Cliff
van wisten, en een goudstaaf van een halve kilo in een bankkluis. Hij kon enige
tijd wonen op geen te dure kamer, tot Marianne hem gevonden had en het gerecht
inspande om hem een stuk van zijn salaris te laten afdokken, dan een andere
woonst en baan zoeken en weer uit het zicht verdwijnen, tot hij een dakloze
was. Voorgoed verdwijnen dat ging gemakkelijk in Amerika, hier in België was
dat uitgesloten als je een betrekking van enige betekenis wilde aanhouden.
Alleen blijven zonder bijslaap, zelfs een ijspegel, zou hard zijn, maar toen
hij naar Marianne toeterde voelde hij niets in zijn kleine darmpjes, hij kreeg
niet eens meer een verhoogde hartslag als ze uit de badkuip stapte als ze vergeten
was de deur op slot te doen. Het
proberen met Julie? Haar man was altijd op reis en aangezien zij had
opgezegd kon Fonteyne naar haar fluiten. Neen, hij had Julie niets te bieden
buiten zijn persoonlijkheid, die haar niet eens was opgevallen. Tenzij misschien
als hij lid werd van haar Beweging, wat die ook te betekenen had. Beter met
dikke Mariette aanpappen, die was maar 15 jaar jonger en niet veel vrouwen
zouden zonder aandringen doen wat zij vrijdag gedaan had. Hij had optimistische
vooruitzichten, die waren hem bij Marianne nooit gegund geweest.
Afwachten
en zien wat ervan kwam. Nu op het verkeer letten om niet te verongelukken op de
eerste dag van een besluit dat hij al veel eerder had moeten nemen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten