De dagen die Victor Goethals op rustoord Zilverschoon
doorbracht om er een beetje te werken en de boel wat op te vrolijken, nam hij zijn
fiets om van zijn huis over de Deeldijk naar zijn bestemming te rijden. Fietsen
deed hij graag, hij zou voor geen geld de tocht door dit veie en vette land willen
missen, de sappige weiden geel van de boterbloemen, ros van de ridderzuring,
purperrood van de wilgenroosjes in de beekkanten, de graanvelden prikkelend van
stuifmeel, het zwartgroene aardappelloof met de onooglijke bloemen, de bosjes
en de hagen die het Hageland zijn naam hadden gegeven en in de richting van de
stad de forse, robuuste gotische kathedraaltoren. In veel landen zou hij honderden
kilometers moeten dolen, de weg vragen en tientallen foto’s nemen om even veel
schoonheid in een collage bijeen te krijgen. Toegegeven, streken als de
Provence, Toscane en zelfs de nabije Moezelvallei hebben hun charme en hun
schoonheid komt dicht in de buurt van het landschap dat hij liefhad, maar daar
hebben ze geen knotwilgen zoals hier, geen kathedralen en geen blauwzwarte wolkentorens
met regen beladen. Had hij maar het talent om met de pen zijn gevoelens in
beeld te brengen, dat was iets voor een grootmeester der letteren, of een
schilder, of een toondichter, want muziek kan zoveel beter dan het woord de
juiste toon aanslaan. Om je zinnen te verzetten en je driften tot bedaren te
brengen is er niets beter dan open te staan voor de omgeving, voor wat je ziet,
ruikt en hoort, zich te laten overweldigen door de rust bij de rivier, op de
oever tussen het boerenwormkruid en de gewone berenklauw, het jaagpad, een
hobbelige grintweg verboden voor motorverkeer en ruiters te paard, voorbehouden
aan wandelaars of konijntjes die soms voor zijn voeten buitelden als onbevangen
kinderen en dan wegritsten tussen het gras. Ze vertrouwden dierenvriend Victor
tot op een meter of twee, maar lieten zich niet strelen, nog niet. Fietsen op
de dijk was toegelaten, evenals boemelend of om ter hardst lopen, copuleren ook
als de zedenpolitie het niet zag. Eens was hij op een warme ochtend uitgekomen
op een koppel dat het aan het doen was, daar op de dijk, de jongen lag op zijn
rug met zijn hoofd bijna op de weg, zij zat schrijlings op hem en maar van katoen
geven, haar prammen hossend op het hemelse ritme, alle twee naakt zoals het
hoort, puur natuur, ze hijgden en hadden geen tijd om gedag te zeggen, hun hond
liep te kwispelstaarten om hen heen, met zijn tong uit zijn bek, verveeld even
opzij kijkend. De Fikker kende ze van ziens, het waren sportmensen, lopers die
samen oefenden. Hij zou het niemand verklappen dat hij ze daar had
zien liggen, hij zou niet willen dat ze hem hetzelfde aandeden mocht het er
ooit van komen met Wiske of iemand anders. Ze waren jong, als ze met hardlopen
hun kost konden verdienen stond niets hun geluk in de weg, maar de schoonheid
van het land in zich opnemen deden ze op dat ogenblik niet, dat kwam daarna
wel. Dingen als deze lieten Goethals van het leven genieten, zijn welbehagen zachtjes
deinend als een zee in rust of als de adem van een slapende baby, zijn zinnen zwevend
in de oneindigheid als een bont gekleurde heteluchtballon.
Regelmatig viel hij Emily Bosmans, de
hoofdverpleegster van Zilverschoon, lastig met dat soort gezaag over de pracht
van de Deelvallei. Hij wist dat Emily evengoed als hij van het landschap en de
natuur kon genieten en hij wilde het niet altijd hebben over zijn liefde voor
haar en het bed dat zij nog steeds met hem niet had gedeeld. Maar vandaag stond
zijn hart niet open voor het mooie in de natuur, hij was begaan met roofdieren
en hun soortgenoten onder de mensen. Een man geplaagd door seksdrang is een
roofdier en evenals bij een roofdier zijn alle methodes goed om de honger te
stillen. Hij kan de prooi onverhoeds overvallen en de keel doorbijten als een
jachtluipaard, in de lucht hangen en bidden als een valk die zich op zijn prooi
stoot, of op sluwe en slinkse wijze zijn prooi onhoorbaar en onzichtbaar besluipen,
verrassen en omstrengelen of een giftige beet toedienen als een slang. Naast deze
en nog veel meer geslepen aanvals- en benaderingstechnieken, onder meer die van
de spin, beschikt de roofman over het gesproken woord, lichaamstaal en gezag om
een mededinger opzij te zetten en de prooivrouw te overmeesteren. Goethals was
geen roofdier, hij zou er nooit aan denken weerloze of zwakke slachtoffers te
bespringen, maar hij verdacht Molenaers ervan een predator te zijn en wist nog
niet tot welke diersoort hem te rekenen. Bosmans was in elk geval het prooidier,
het wijfje, maar was zij weerloos en zwak? Had zij behoefte aan bescherming?
Voor alle duidelijkheid, Sander Molenaers was de
nieuwe secretaris van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn, kortweg
het OCMW, Victor Goethals deed de administratie van rustoord Zilverschoon, dat
afhing van het OCMW en Emily Bosmans was de hoofdverpleegster van Zilverschoon.
Goethals had te luisteren naar Molenaers, had geen zeggenschap over Bosmans en
zou dat niet hebben gewild. De staat van ondergeschiktheid deerde hem niet echt,
hij had er lang geleden voor gekozen en in de loop der jaren had hij genoeg beroepservaring
opgedaan om zich niet zoma ar opzij te laten drummen en
alles over zijn kant te laten gaan.
Emily stond Victor op de dijk op te wachten. Ze zag
hem van ver aankomen, boterend op zijn fiets. Hij sprong uit het zadel, gaf Emily
een wangzoen. Emily, die hij bewonderde om haar gaven en talenten, om haar
donkere haren, ovale gezicht, mollige maar niet dikke gestalte, haar zinnelijke
lippen, geheel gemaakt om ze af te likken voor de wilde smaak van haar rouge
baiser, als we Victor mochten geloven. Ze was bekwaam, vriendelijk, vol toewijding
en overgave en werkte hard met grote inzet. Emily van haar kant had Victor bij hun
eerste kennismaking gezien als een stevig gebouwde man, op het dikke af, niet
al te knap, bijna over het hoogtepunt in zijn jaren, altijd proper en keurig gekleed,
wat wees op een zorgzame vrouw en een zekere bureaucratische neiging, een
ordebeest, iemand die meer belang hechtte aan een netjes opgeruimd bureaublad
dan aan het welzijn van de oudjes waar hij god over speelde. Maar nadat ze hem beter
had leren kennen kwam ze tot het juiste inzicht, ze had te maken met een persoon
die van binnen even keurig en proper was als hij er van buiten uitzag. Het was
duidelijk dat beiden aan een door liefde opgefokt gezichtsbedrog leden, ze
zagen van elkaar geen gebreken en hun hersencellen konden daar voorlopig niets
tegen doen. Onze zintuigen en onze rede kunnen niet op tegen de puls van onze
hormonen en de vele transmitoren in ons brein, die ons als het ware om de tuin
leiden als een kind, veel kwaad kan het niet. Victor Goethals en Emily Bosmans
waren getrouwd maar niet met elkaar. Ze hadden naast reine ook niet te
rechtvaardigen onkuise gedachten, want thuis, en dat wisten ze met zekerheid
van elkaar, kregen ze in bed meer dan hen op grond van de algemeenheid der
dingen toekwam, genoeg in elk geval om velen onder ons te doen kwijlen.
Zes
jaar geleden was Emily Bosmans ingegaan op een voorstel van het OCMW van de
gemeente Hellebeek, om de leiding te nemen van het verzorgende personeel van
rusthuis Zilverschoon. Tevoren had ze gewerkt in het stedelijke ziekenhuis, was
best tevreden met haar baan, maar de uitdaging had haar aangesproken. Zilverschoon
was een mooie naam, maar de hoofdverpleegster die wegging had de laatste jaren
haar werk wat verwaarloosd, niet dat ze de oude mensen in de steek had gelaten
dat zou een verpleegkundige nooit doen, maar men zegt dat niemand, zelfs de
sterkste vrouw, bij machte is om het meer dan twintig jaar uit te houden als
ouderenverzorgster. Haar aanvankelijke geestdrift zou het begeven hebben, met
de jaren ingezakt als een lek geslagen opblaaskasteel. Emily wilde bewijzen dat
zij sterk genoeg was, anders zou ze niet in de verpleegkunde zijn gegaan.
Bovendien stond het haar aan dat Zilverschoon een kamer open hield voor
vervolgde en mishandelde vrouwen, zij wist waarover het ging. Bij haar eerste
man Bastiaan Vaneycken had ze het vier jaar uitgehouden, in de overtuiging dat
ze van een grove bruut een beschaafde lobbes zou kunnen maken, maar zelfs een
hersenspoeling naar Sovjetmodel zou daartoe niet hebben volstaan, alleen met
een hersenoperatie had dat kunnen lukken. Bij die knakkers maken brutaliteiten
deel uit van hun levensstijl, het zit ze in de genen, ze raken er nooit van af.
Geen enkele keer had hij een goed woord voor haar gehad en de vuistslagen lagen
altijd grijpklaar als het eten niet op tijd klaar was als hij thuis kwam van
zijn werk. Als verzachtende omstandigheid kon worden aangevoerd dat hij afstompend
werkt verrichtte in een grote autofabriek. Waarom ze met zo iemand was getrouwd
was gauw uitgelegd. Ze was jong, ze had pas haar eindexamen afgelegd, was met
haar medestudenten hun promotie gaan vieren, had teveel gedronken, was op de
mafkees gevallen, die had haar ontmaagd om niet te zeggen verkracht. Ze was er
niettemin van overtuigd dat er niets mis mee was om met een werkman getrouwd te
zijn, maar ze had de tijd niet gehad om zijn strontkarakter te leren kennen en
ze zat ermee. Het lag in haar aard om hem te helpen ontwennen en van zijn
drankzucht en woedeaanvallen af te helpen en ze deed alles om van hem een bezadigde
man te maken, maar verpleegsters laten zich teveel door hun aangeboren goedheid
en zorg leiden en geven niet graag toe dat ze voor een hopeloze taak staan. Ze
was dan toch van hem gescheiden, ze kon niet blijven op haar werk verschijnen
met twee dichtgeklopte ogen, een gebroken neus of een half afgescheurd oor. Na
een afkoelperiode van een paar jaar was ze tien jaar geleden getrouwd met Willy
Glorie, het tegenovergestelde van haar eerste man Bastiaan, een man doortrokken
van dezelfde zachtmoedigheid als zij, zijn ideaal was zich wegcijferen voor de
medemens. Zij had een stil huwelijksgeluk gevonden en was haar man dankbaar.
Als goed mens had Willy ervoor gekozen te gaan werken voor ontwikkelingshulp.
Hij had een vast salaris, dat was een deugdelijke basis, dan hoefde hij zich
geen zorgen te maken over zijn bestaanszekerheid en kon hij zich helemaal
inzetten voor de taak die hij zichzelf had opgelegd. Willy was gediplomeerd landbouwingenieur,
had eerst een aantal jaren gewerkt bij de Boerenbond, was daar weggegaan, niet
met ruzie maar omdat hij was gedreven door andere dromen en hij kwam terecht op
het ministerie van landbouw. In die eerste jaren van haar huwelijk met Willy
klopte haar man ambtenaars uren als iedereen op het ministerie en hij was door
de bank vroeger thuis dan zij, zodat hij de tijd had om het eten gereed te
maken tegen dat ze thuis kwam van haar al bij al toch veeleisende taak, ze had
aan hem de steun en toeverlaat die geen enkele vrouw zou mogen ontberen. Daar
kwam verandering in toen Willy voor ontwikkelingshulp tekende. Na een periode
van inwerking kreeg hij opdrachten in het buitenland, voornamelijk de derde
wereld, om de plaatselijke landbouwbevolking met raad en daad bij te staan
zodat ze meer uit hun grond konden halen dan zij en hun verre voorouders ooit
voor mogelijk hadden gehouden. In de jaren die daarop volgden was hij veel van
huis weg, soms maanden aan een stuk, dat is nooit ideaal voor een huwelijk,
maar hij kon het erop wagen want hij was zeker van de trouw van Emily en voelde
zich gesteund in zijn levenskeuze, want Emily was evenzeer als hij begaan met
het lot van de misdeelde en op de hulp van anderen aangewezen medemens. Emily
bleef niets anders over dan lange avonden alleen thuis te zitten, zonder
gesprek-, eet- of seksgezel en uitgaan wilde ze niet. Het beste wat ze kon doen
en wat ze van lieverlede ook begon te doen, was lange uren maken op
Zilverschoon. Emily had geen enkele reden meer om stipt haar 40 uren per week
te volbrengen en ze begon langer na te blijven tot al de taken van die dag die
ze zich had opgelegd, waren volbracht en die van de volgende dag voorbereid.
De warme aanwezigheid van Emily trof Victor altijd
zwaar in zijn binnenste. Totnogtoe had hij dat gevoel van overweldigende verliefdheid
weten af te houden, maar nu woedde in het gemoed van Goethals een storm die hij
vergeefs in bedwang probeerde te houden. Het noodweer bleef maar kracht
vergaren zoals een heuse orkaan dat doet, duidelijke symptomen van grote
liefdeshonger. Zijn hartslag ging bij momenten over de honderd, niet onmiddellijk
levensbedreigend maar te hoog om er mee te blijven lopen, dat had kundige Emily
Bosmans hem gezegd. Victor had een methode bedacht die deze honger had kunnen
stillen: met Emily bloot in het hoge gras op de dijk gaan liggen en blijven
neuken en beuken tot de schijndood erop volgde, zonder acht te slaan op de getergde
mieren en andere insecten die in hun gat beten, zodat hij en zij weken later
nog de sporen van hun geweld in de kleuren blauw en geel en groen op hun
geslachtsdeel meedroegen. Dat aan hun wederhelft uitleggen zou niet simpel
zijn. Maar die rabiate oplossing was er nooit van gekomen, Victor had Emily die
doortastende remedie nooit durven voorstellen, als zij had ingestemd was het
hek van de dam geweest, dan zou hun honger tien keer zo groot geworden zijn en
was de ergste ellende hun deel geweest. Niet voor Emily, die had geen kinderen
maar voor haar man Willy, niet voor Victor maar voor zijn vrouw Louise en hun
kroost, want onderschat nooit het verdriet van uiteengereten gezinnen, met of
zonder kinderen.
Na
deze bedenkingen van een redelijk ziek brein, liep Goethals de steile helling
van de dijk af, met korte passen om zijn vaart te remmen. Naast hem liep Emily,
flikflooien stond vandaag niet op het programma en ze gingen op enige afstand
van elkaar naar Zilverschoon, de fiets tussen hun beiden, om geen argwaan te
wekken maar ze hielden zichzelf voor de gek. Oudjes zien altijd wat ze niet
moeten zien en praten eindeloos onder elkaar, het houdt nooit op, aan alle bezoekers
vertellen wat ze menen gezien te hebben, de waarheid natuurlijk, maar beladen
met verzinsels en die verzinsels blijven hangen in het geheugen van achterdochtige
mensen, zeker in dat van Sander Molenaers. Emily keek naar het park waar ze van
hield, ze zag de oudjes wandelen, twee of drie besjes samen, drie knarren op
een hoopje kwam niet veel voor, er waren er niet genoeg op Zilverschoon en de
zeldzaam geworden mannen liepen liefst aan de zijde van een oud vrouwtje, een
snuifje genegenheid in de levensavond, prachtig. In onze beschaafde wereld
hadden wij, mannen, in amper honderd jaar geleerd het zware werk uit handen te
nemen van de vrouwen, die willen wij sparen om ze lang in goede staat te houden
tot eigen jolijt, wat we betalen met een korter leven dan zij, maar het is het
waard en in vergelijking met het lot van de ongelukkige mannetjesspinnen staan
we er veel beter voor. Overigens heerste kalmte en rust over de velden, de
weiden, het bos en de grote omgeving, maar niet in hun harten waar de klokken beierden,
bruisend van liefde en van vreugde om wat ze hadden en van spijt om wat ze niet
konden krijgen. Als afleiding ging Emily met haar gedachten over de zorgbehoevende
oudjes in het rusthuis. Werd ook zij binnen twintig, dertig
jaar als de oudjes, die leefden in de waan van veertig, vijftig jaar geleden,
die zich in lengtematen nog niet decimaal maar korporaals uitdrukten, duim, vinger,
hand, voet, schrede, zich niet volop bewust van wat zich nu om hen heen in de
nieuwe tijd afspeelde en zich meer om hun eten dan om hun stoelgang
bekommerden. Zou de volgende generatie haar in de steek laten? Zij zou dat in
elk geval nooit doen met de mensjes waar zij voor instond. Ook naar het einde
van de twintigste eeuw leefden nog mensen met plichtsbesef, meer dan we denken
want veel te veel lui geloven dat een teken van goedheid geen teken van grootheid
is maar van zwakte.
Het was niet al verzinsels wat de oudjes zagen of
vermoedden. In zijn kantoortje op de eerste verdieping van kasteel Zilverschoon
plachten Victor en Emily lange uren ijverig samen te werken, maar niet alleen
daar. Ze hadden er wel geen gewoonte van gemaakt, maar af en toe als het weer
en het werk het toelieten en als zij er zin in hadden, maakten ze een wandeling
langs de vijver, tot op de dijk om in de open lucht de taken en de problemen
die Zilverschoon meebracht, te overlopen. Achter een kreupelbosje, uit het
zicht van de nieuwsgierigen, durfden ze soms elkaar heel innig te omhelzen en
over te gaan tot een tongrol. De dagen dat zij gewillig was mocht hij met een
hand onder haar rok in haar slipje gaan, woelen in haar schaamhaar en met een
vinger tussen haar schaamlippen, voelen dat ze een meisje was. Op andere dagen duwde
zij hem weg als hij begon te scharrelen en keek naar de verte, naar de eerste
uitlopers van het Hageland. Dikwijls waaide hun verliefdheid om hun hoofden als
stuifmeel in de wind over een groen en golvend korenveld, maar toch waren ze
nooit verder gegaan dan dit tortelen. Emily was nog maar een keer met een hand
in zijn gulp gegaan om zijn kleine jongen die groot was geworden boven te halen
en er mee tussen haar dijen en tegen haar slipje te schuren, maar verder liet
ze het niet komen, alsof ze bang was om zich helemaal open te gooien. Drempelvrees
of diepliggend respect voor hun wederzijdse huwelijkspartner had hen er
totnogtoe van weerhouden in het kreupelhout te gaan liggen en zich alles verscheurend
op elkaar te storten en het te doen op dagen dat het gras droog was, lekker
geurend en uitnodigend. Mochten ze nog niet over de hele lengte over de schreef
zijn gegaan, wat ze deden was alleszins overspel volgens de verouderde
wetteksten op het zedelijke gedrag en zeker volgens de wetten van de pastoor,
die er trouwens geen uitstaans mee had. Daar maalde hij niet om, maar hij
bedroog Louise, ook en vooral in gedachten, zijn schuldgevoel lag op zijn maag en
dat orgaan bezorgde hem ongeveer zoveel storingen als zijn ongestilde liefdeshonger
Doordat
de aftandse secretaris van het OCMW, Gerard Van Horenbeeck, jaren voor zijn
pensioengerechtigde leeftijd niets meer deed dat op ernstig werk leek, mocht
Goethals ervoor opdraaien, dat betekende lange dagen maken om Zilverschoon op
koers te houden. Noch voor Goethals, noch voor Bosmans brachten die overuren geld
op, ze waren enkel een illustratie van hoe ernstig zij hun taken opnamen en zo ontstaat
er soms iets wat in de verste verte niet was te voorzien, zeker niet door de
betrokkenen, die uitblonken in ernst en trouw. Ze hadden elkaar niet kunnen
ontlopen en door veel samen te werken voor het welzijn van de oudjes onder hun
hoede, bleven Emily en Victor niet voor lang vreemden van elkaar. Emily had
behoefte aan de nabijheid van een man, en dan nog een die niet rookte en een
verstandig gesprek kon voeren, zo groeide tussen hun beiden een gevoel dat in
eerste instantie moeilijk anders te benoemen was als stevige vriendschap, dat
uitgroeide tot genegenheid en daarna rijpte tot liefde. Victor was een beetje
uitgepraat met zijn vrouw Louise, een braaf mens zoals er geen meer liepen
tenzij zijn schoonmoeder, en zo was die diep gewortelde tweevuldigheid er
vanzelf gekomen. Ze hadden elkaar voor het eerst gekust in zijn kantoortje, zij
met haar rug tegen de deur zodat ze niet konden verrast worden en ze van
beneden niet konden worden gezien. En daar was het bij gebleven, bij kussen en
goede gesprekken en ja, nu ja, af en toe een vinger leggen op plaatsen die
zelden het daglicht zagen. Emily was er niet zeker van dat ze verliefd was op
Victor, maar ze verlangde erg naar zijn zware stem, zijn soms geestige opmerkingen,
zijn inzet, de waardering die hij voor zijn eigen vrouw liet blijken, kortom
zijn persoonlijkheid. Omgekeerd was dat hetzelfde voor Victor, meer was er niet
van aan. Maar daar ging nu een einde aan komen, dat was onomkeerbaar geworden,
het sprookje was uit, de droom voorbij, door de schuld van die ene Sander
Molenaers, de vervanger van Van Horenbeeck. De eigen schuld van Goethals, hij
had de positie van secretaris die hem was aangeboden, maar moeten aannemen.
Sander
Molenaers was nog maar pas aangesteld tot secretaris van het OCMW of hij liet
zich gelden met nieuwe voorschriften. Na Van Horenbeeck was een doorgedreven
optreden zeker op zijn plaats, maar het was niet nodig om Victor Goethals de
duivel aan te doen. Molenaers was vierklauwens vertrokken bij Van Dievoet BVBA,
voor alle zekerheid want die firma hing met haken en ogen aaneen, knoeiers van
de eerste orde. Maar het was niet alleen de reorganisatie van het OCMW die in
het hoofd van Molenaers speelde. Goethals verdacht hem ervan op de loer te liggen
om Emily Bosmans in zijn strikken te vangen. Op zijn beurt had Molenaers
geruchten opgevangen dat Goethals meer dan professionele omgang had met de
hoofdverpleegster en hij vond dat hij meer rechten had op Emily dan Victor,
hoewel hier meer sprake was van nijd en zeker niet van rechten. Waarschijnlijk
was Molenaers uit ongenoegen gedreven om achter Emily aan te zitten, hij zat thuis
met een frigide Frieda op zijn hok, een echtgenote die vond dat seks een zeer
te mijden kwaad was in woord en daad, iets als kanker. Zulke mannen zijn altijd
gevaarlijke rivalen als er ergens maar een schijn van een los wijfje op het
toneel verschijnt, ze zullen misbruik maken van hun macht en er niets mee
inzitten dat ze zwaar verliefde mannen uit pure kift tot wanhoopsdaden drijven.
Victor was eerst bij de ingang van het
rusthuis in de vorm van een kasteel, Emily bleef achter om een praatje maken
met boer Laarmans die in het rustoord verbleef maar nog goed genoeg was om in
het park wat onderhoudswerk te doen. Jan, een pee van 86 jaar, stond bij de
ingangsdeur en probeerde buiten te glippen. Dat deed Jan altijd, maar hij was
niet meer bij zijn zinnen en eens buiten, liep hij onvermijdelijk verloren, dat
was al meer dan eens gebeurd. Het grote gevaar was dat hij in de vijver terecht
kwam, die was op plaatsen twee meter diep en daar kwam hij niet levend meer
uit, evenmin als de oude baron jaren geleden. Victor leidde hem bij een arm
terug naar zijn zetel en groette de andere oudjes. Aan een tafel zaten ze met
vier te kaarten, die waren nog goed bij hun verstand. Constance zat er mokkend
bij, ze mocht niet meer meedoen omdat ze na elke slag opnieuw vroeg wat er nu
weer troef was. Eulalie zat luid haar weesgegroeten en onzevaders te lezen en
deed daar niemand plezier mee, Marieke zong met hoog stemmetje haar lijflied: o
was ik maar bij moeder thuis gebleven, Berke was met zijn looprek onderweg naar
het toilet, ‘t was ‘t hopen dat hij het zou halen. Pit Tielemans, de pas in
dienst getreden oefenmeester, was op stap met Johanna, een vrouwtje van in de negentig.
Het vrouwtje klampte zich aan hem vast en herhaalde bij elke stap: “Ik ben
blind en kan niet meer alleen gaan maar ik heb nog al mijn verstand.” Pit
knipoogde naar hem, Pit was op korte tijd even populair als Victor, dat kwam
omdat hij een hart had van goud met even veel karaat als dat van Victor, zoniet
meer, ze zouden het eens moeten afwegen, maar hoe kreeg je zoiets voor elkaar
zonder lijkschouwing?
Hij liep de trap op naar zijn kantoortje op
het eerste. Hij had zijn raam openstaan en van daar keek hij naar het park, de
vijver en het wandelpad omheen de vijver. Daar zaten ze, de ouden van dagen die
nog konden stappen, alleen, in paren en in groepjes, onder de linde of onder de
blote hemel, te praten of voor zich uit te staren. Hij werd afgeleid door geluiden
van buiten, een tractor op het veld, een vliegtuig dat donderend als een ver
onweer de grond verliet in Zaventem, de trein die zich optrok in het station.
Het enige ware natuurgeluid was het ontstemde gekwaak van een opgeschrikte eend
en het spelen van de lichte bries in de bomen van het kleine bos, de geur van
de lindebloesem deed hem verrukt zijn ogen sluiten, daar hadden de parfumeurs van
Chanel hun nummer vijf uit gedestilleerd en Schubert muziek voor geschreven.
Twee oudjes die op het pad wandelden wuifden naar hem en bleven koekoek roepen
tot hij zijn ogen opendeed. Hij was graag gezien op Zilverschoon, we zouden
kunnen zeggen bemind, om het plechtig te houden.
Meer dan van een
gemiddelde gemeentedienaar wordt verwacht, deed Goethals zijn werk met
toewijding en inzet. Hij was bij het OCMW gekomen als klerk, hij voelde zich
niet geroepen tot hogere status. Zijn bevordering tot secretaris, die hem
toekwam, had hij afgewezen, tot ongenoegen van de OCMW-voorzitter en de hele bestuursraad,
maar hij wilde niet politiek gebonden zijn, hij was naïef geboren en zou zo sterven.
Ach, vanuit tweede rang kon hij evengoed zijn hart volgen, hij was nu eenmaal
gemaakt om zich weg te cijferen, zich op te offeren, niet om naar zichzelf te
kijken, gemaakt uit het deeg van een pater Damiaan maar in een andere oven gebakken.
Op
Zilverschoon volbracht Victor Goethals zijn administratieve taak met liefde en
plichtbewustzijn, hij lag in de gratie van de oudjes waar hij altijd een goed
woord voor over had, hij strooide graag en gemeend
vriendelijke woorden uit naar links en naar rechts en dat kostte hem niets.
Naar Octavie: wanneer dansen we nog eens. Naar Norma: je ziet er weer uit als
een koningin. Naar Jakke als die hulp kreeg van een verzorgster om zijn mond
schoon te vegen: de jonge meisjes kunnen van je lijf niet blijven. Een keer per week
moest de laatste hand gelegd worden aan de weekmenu’s voor de residenten van
het rusthuis en de minder mobiele ouden van dagen die nog thuis woonden en hun
middagmaal aan huis kregen. Lekker eten was de laatste vreugde die hij de oudjes
kon bieden en elke cent die hij mocht uitgeven aan eten, moest zo goed mogelijk
worden besteed. Hij was stipt met zijn menu’s om de keuken de tijd te geven de
levensmiddelen in te slaan en de recepten voor te bereiden. Binnen de
beperkingen van het budget zorgde hij voor de beste kost die er te krijgen was,
verse groente en fruit, gekeurd vlees en gezonde toetjes, voor minder deed hij
het niet. Een lekkere en overvloedige hap wilde hij de mensen in de eindfase
van hun leven niet onthouden, smakelijkheden in overdaad zijn een van de
weinige dingen waar ze nog genot aan beleven. Het rusthuis Zilverschoon deed
het in de statistieken beter dan het nationale gemiddelde, per jaar verhuisden
er minder dan twintig percent van de residenten van deze al rustige omgeving
naar de nog rustiger eeuwige lusttuinen.
Emily Bosmans kwam binnen om de menu’s te
overlopen en enkele routinezaken te bespreken. Ze was naast hoofdverpleegster ook
dieetspecialiste. Veel tijd had Emily niet om in zijn kantoortje wat gekheden te
vertellen of aan zijn lijf te hangen, ze kon beneden niet worden gemist. En
verder, dat was minder aangenaam, was er weer ruzie geweest tussen Rosalie en
Clementine die op dezelfde kamer sliepen, ze hebben aan elkaars haar getrokken,
het oude liedje, niets ongewoons. Het was een doodnormale
dag op Zilverschoon. De ervaren Emily had gehoord van gevallen waarbij man en vrouw
op gevorderde leeftijd die in dezelfde kamer verbleven, elkaar naar het leven stonden.
Victor zwoer inwendig dat hij het tussen Louise en hem nooit zo ver zou laten
komen, maar hoe kon hij nu weten dat zijn hersenen later niet vol gaten en
eeltknopen zouden vallen. Hij wist ook niet dat hij erfelijk belast was, want
hij kende zijn vader alleen van horen zeggen en zijn moeder was heel jong
gestorven. Victor stond op, omhelsde Emily, probeerde haar te betasten maar ze
weerde hem af. Victor kroop terug achter zijn bureau, Emily keerde zich naar de
deur en met het water in haar ogen dat ze met moeite kon ophouden en na een
diepe ademhaling die in haar neus piepte, zei ze: “Ik ga weg, ik heb mijn opzeg
gegeven.”
Emily
draaide zich weer naar Victor, die niet wist wat hem overkwam. Ze bracht er aarzelend
uit:
“Meneer
Molenaers zat hier gisteren op je plaats en heeft laten verstaan dat hij in de
toekomst hier zal zijn als dat nodig is, jij hebt hier niets meer verloren. Je
plaats is op het gemeentehuis.”
“De
smeerlap. Had ik het niet gedacht.”
“Er
is meer, hij heeft avances gemaakt.”
“Hoe
dan?”
“Hij
heeft mij uit eten gevraagd en niet naar de frituur in het dorp, hij wil het
chic en intiem.”
“Je
hebt hem toch doorgestuurd?”
“Natuurlijk
niet, jij hebt me nooit gevraagd. Ik mag ook wat hebben voordat ik hier vertrek.”
“O
nee, je staat me uit te lachen.”
“Natuurlijk
ga ik met die knul niet mee.”
Er
werd op de deur geklopt. Zonder te wachten op een ja van Victor stootte Sander
Molenaers de deur open, keek even verbaasd naar het tweetal en vroeg: “Stoor ik
een intiem samenzijn?”
“Moet
ik daar een antwoord op geven,” vroeg Emily. “Ik heb meneer Goethals verteld
dat u hier de zaken overneemt.”
“Is
dat zo,” vroeg Victor en nam enkele papieren op van de tafel, “dan kunt u
beginnen met de weekmenu’s op te stellen, mevrouw Bosmans zal wel even nakijken
of ze voldoen aan de dieetvoorschriften. Zo lang ze er nog is.”
“Ja
maar…”
“Niks
maar, wie hier mijn taak overneemt neemt alles over. Uitgenomen Emily, daar
blijf je met je poten af.”
“Pak
uw boeltje en ga weg, meneer Goethals, voor we ruzie beginnen te maken.”
Emily
kwam tussenbeide: “Het zal niet tot ruzie komen, niet om mij. Ik heb het Victor
al verteld dat ik mijn ontslag geef.”
“Jij
weg, ik opzij gezet, geen nood, meneer Molenaers is de toestand wel meester,”
zei Goethals.
Meneer
Molenaers stond aan de grond genageld. Wie zou niet in zijn plaats. Hij had erop
gerekend met Emily samen te werken dan kon hij dicht bij haar zijn, wat zijn
goed recht was, maar het liep verkeerd. Hij probeerde dat niet te laten blijken:
“Als het zo zit kan meneer Goethals evengoed hier nog een tijd blijven tot hij
mij op de hoogte heeft gebracht.”
“Ik
wil al niet meer,” zei Goethals.
“Victor
deed hier alles,” zei Emily, “een voorbeeldje. Oscar Wagemans, die altijd
buikloop in de hoogste graad voorwendt, heeft het vanmorgen weer gedaan, daar
aan de trap naast de lift, met afgezakte broek, zijn billen, zijn wollen
pantoffels en de vloer al stront wat er was, dat de oude vrouwtjes er met toegeknepen
neus voor op de vlucht sloegen en de jonge verzorgsters aangeslagen door de
stank van de oudemannenpoep, niet wisten wat aan te vangen. Terwijl de anderen
er stonden op te zien heeft Victor hier met eigen handen de troep opgeruimd.
Gaat u dat doen, meneer Molenaers?”
“Dat
hoef ik niet te doen.”
“Nee, maar het is niet verboden en het bewijst dat
Victor leeft voor Zilverschoon. Het is een
zending en het is de vraag of u ooit de held van Zilverschoon zult worden, zoals
Victor.”
Molenaers
ging daar niet op in. “Waarom vertrekt u zo plots, mevrouw Bosmans,” vroeg hij stroef.
“Niet
om u, u kan ik wel aan,” zei ze, “ik volg mijn man naar Colombia, hij heeft een
contract getekend voor vijf jaar om er te gaan werken voor ontwikkelingshulp.
Ik kan ginds veel goed werk doen.”
Molenaers
wist zich geen houding te geven. “Ik ga nu maar naar het gemeentehuis,” zei
hij, “er moet zo spoedig mogelijk naar vervanging worden uitgekeken.” Hij liet
hen alleen.
Victor
vroeg smekend: “Blijf bij ons, hier doe je ook goed werk. Willy kan toch om de
zes maanden naar huis komen, je kunt je vakantie ginds bij hem doorbrengen,
vijf jaar duurt niet lang.”
“Ik
moet mijn man steunen dat is een huwelijksbelofte en tegelijk wil ik je leven
en dat van je vrouw en kinderen niet verknoeien, om van Willy nog niet te
spreken.”
In
wezen was Victor blij en trots om wat zijn vriendin in het echt ging doen waar
hij zich al altijd toe geroepen voelde maar nooit de stap had durven zetten, voor
zijn kundigheden was in de arme, vreemde landen trouwens geen plaats, daar was
geen geld om te beheren en nog minder geld om boekhouders te betalen. Hij
hakkelde: “Nu het zover is hadden we het een enkele keer moeten doen Emily,
schat, lieverd.”
“Dan
waren we door het ijs gezakt,” zei ze, “wie weet waar we dan terecht waren
gekomen.”
Victor
gaf haar in gedachten gelijk. Maar goed dat ze het bij handgrepen gehouden
hadden. Lichamelijke liefde is moeilijker in toom te houden dan geestelijke,
zeggen ze. Het zou wel overwaaien, met een dag seffens. Hij zag zich geen
zelfmoord plegen om een onvervulde liefde. Hij had Louise, dat was zijn grote
liefde, zijn toeverlaat, zijn alles, wat zou hij zonder haar beginnen. Zijn
keel zou wel toe geschroefd zijn als hij Emily voor goed de laan zag uitgaan,
maar dat was geen reden om zich aan een hoge boom op te knopen dat iedereen hem
goed zag hangen. Niettemin was zijn liefde groot en oprecht en hij was er zeker
van dat hij geen onvervulde, onbeantwoorde, hopeloze liefde had gekoesterd,
anders had Emily de hele tijd verdomd goed komedie gespeeld.
Alsof
ze zijn gedachten geraden had, zei ze: “Slechts in een geval op honderdduizend
is liefde dodelijk, het is doorgaans een kwaal die nogal eens aanleiding geeft
tot wartaal en puberaal gedrag.”
“Dat
moet jij zeggen, mevrouw de verpleegkundige. Als ik er maar geen plaag aan
overhoud, wegkwijnen, niet meer om aan te spreken, misschien laat je mij wel achter
bij Wiske, mijn kinderen en mijn omgeving als een in zichzelf gekeerde tobber,
brombeer en verlatene.”
“Vik,
Vik,” zei Emily, “met jouw vrolijk karakter en belangstelling voor alles wat er
in de wereld omgaat, het vliegtuig heeft het Belgische grondgebied nog niet verlaten
of je denkt al niet meer aan mij.”
“Vergeten
zal ik je nooit en in mijn hart is geen plaats voor nog een andere, alles wat
ik heb zal ik aan Wiske geven,” zei Vik, een tikkeltje hoogdravend.
“Doe
dat,” zei Emily, “dat is een goed werk, een zeer goed werk.”
Dat
was het dan. Emily verliet de kamer, haar taak hield haar bezig tot op de dag
dat ze uit het leven van Victor zou verdwijnen. En in het deurgat draaide ze
met haar kont.
De
dagen daarna verwonderde Victor er zich over dat hij zich zo weinig geschokt,
zo weinig aangedaan voelde door het besluit van Emily. Hij had zijn vrouw Wiske
verteld dat Emily wegging en diezelfde avond was er een teerfeest geweest waarop
ze zich uitbundig hadden vermaakt. Ze hadden alle twee veel te veel gedronken,
’s avonds in bed was er onmogelijk iets van terechtgekomen, de Fikker had niet
eens geprobeerd, maar de volgende ochtend nadat ze zich van hun kater en hun kleren
hadden ontdaan, deden ze het meer dan een uur aan een stuk, vol overgave en met
grondige kennis van elkanders lichaam, geneugten en behoeften. Ze kwamen twee,
nee drie keer gelijktijdig klaar, je moet het maar doen. Tijd heelt zogezegd
alle wonden, maar lang volgehouden seks helpt ook, wees daar maar zeker van. Een
mens past zich wonderwel aan alles aan, hij is een product van de evolutie, een
overlever. Vik gaf het zichzelf niet graag toe, maar zo gaat het in het leven,
de mens legt er zich bij neer als een droom niet uitkomt, dat ligt aan zijn
dierlijke afstamming, zo erg is dat niet.
In
de weinige dagen voor haar afscheid bleef Emily Bosmans nog veel te doen en de
Fikker had weinig gelegenheid om zich aan zijn intussen zienderogen luwend verdriet
over te geven. De nieuwe secretaris van het OCMW liet zich wat minder zien op
Zilverschoon dan hij had aangekondigd en op het gemeentehuis presteerde hij
goed, slechter dan Van Horenbeeck was niet mogelijk. Emily moest vervangen
worden en Molenaers drong er niet meer zo op aan dat Goethals na het vertrek
van Van Horenbeeck hard nodig zou zijn op het gemeentehuis, er was veel werk
blijven liggen, dat was waar en hij zou zijn tijd beter moeten verdelen en meer
aan huisbezoeken moeten gaan doen. Voor Victor maakte het veel uit, nu Emily op
vertrekken stond, dat hij naar Zilverschoon zou mogen blijven gaan, hij hield
van zijn oudjes en wie weet wie volgde Emily op.
Kort
nadat Emily haar ontslag had aangekondigd was er het jaarlijkse feestje voor de
bejaarden, met optredens, koffie en een gebakje, drankjes en broodjes voor de
bezoekers, een organisatie van Goethals en zijn vrijwilligers die hem al jaren
trouw terzijde stonden. Emily trad mee op, haar laatste verschijning in
Zilverschoon, geen mooier gelegenheid om in schoonheid afscheid te nemen.
Goethals nam als steeds de taak van ceremoniemeester
waar en deed dat naar behoren. Hij kondigde Emily aan, die een sketch bracht samen
met Odiel Ottevaere de loodgieter. Odiel sprong snel op het kleine podium
gemaakt van bierkratten en steigerplanken, door zijn beroep was hij lenig en
fit gebleven. Hij droeg een veel te brede, halflange broek en schoenen maat zestig.
Opvullen had hij zijn kostuum niet moeten doen, zonder hulpstukken was hij dik,
vet en rond genoeg en zijn gestalte was op zich zo koddig dat de mensen al lachten
als hij gewoon op het podium trad. Hij had zijn rosse Augustpruik uit de motbollen
gehaald en over zijn kletskop getrokken en vroeg met gebarentaal waar zijn
partner Emily bleef. Ze kwam achter hem opduiken, bijna niet meer te herkennen.
Ze had zich aangestoten in een zwart pak, een kussen op haar achterwerk in haar
lange broek, haar haar onder een bolhoed weggemoffeld, boezem weggewerkt, een
buigzame wandelstok, een opgeplakte snor, we zouden ze voor Charles Chaplin gehouden
hebben als we niet wisten dat hij al lang iets anders deed. Zij speelde de rol
van directeur van een onbestaand circus.
Het is makkelijk zeggen dat niets zo eenvoudig
is als kinderen, oude mensen en achterlijken aan het lachen te brengen, maar je
moet het toch maar doen. En niets is vervelender dan een clownsoptreden te
vertellen of te beschrijven aan iemand die er niet bij was, zeker dat optreden van
Odiel en Emily, die zich van een heel andere kant dan hun dagelijkse
verschijning lieten kennen, zo goed speelden ze dat bijna niemand nog wist wie
wie was. Emily Chaplin stelde slimme vragen en kreeg stomme antwoorden van
Odiel August. Ze speelden met verhaspelingen als ‘willen we eens weudelen’ als
ze het over wedden hadden en spraken over draaischroever, deurvoor en volbomme
zaal. Dubbelzinnigheden deden het als altijd uitstekend, Odiel die doelde op
zijn auto die aan een onderhoudsbeurt toe was en Emily die voorgaf dat het om
een vrouw ging, o de verwarring die ontstond als Odiel zei dat hij zijn zwengel
niet meer in het startgat kon krijgen omdat er iets voor zat en het gangetje dat
ze gingen met onderdelen als zuiger, krukas, carrosserie, schokdemper, onderstel
enzovoort, maar niet alle oudjes begrepen de woordspelingen, ze bleven met een
hele hoop technische vragen zitten, ze hadden nooit iets van koppelingen, schokdempers,
in- en uitlaat geleerd en waren bovendien veel van hun eigen anatomie vergeten.
Chaplin droeg een grote bloem in zijn revers,
August kwam er aan ruiken en kreeg een spuit water in zijn gezicht, of was het
inkt. Dat doet het altijd, de oudjes maar lachen en lachen, het was zo aanstekelijk
dat zelfs de geleerde man van Emily met zijn sombere Beethovengezicht, zich
niet kon bedwingen. Af en toe richtte de stropdas van August, zo groot als een
servet, zich op als een pauwenstaart en streek dan met zijn das over het
lichaam van Emily, van haar buik tot haar gezicht. August liet nog zijn ene
been verdwijnen in zijn brede broekspijp, maar kon zijn evenwicht niet meer
houden en deed wel drie keer de koprol, geestig, geestig. Dan was hij even de
kamer uit en kwam terug met een arm verborgen in een paraplu, maar dat was camouflage,
in zijn andere hand hield hij een wandelstok en terwijl hij de balade zong van
de jonge gasten van nu die niets meer kunnen terwijl hij er vijftien op het
tapijt bracht, kwam regelmatig zijn wijsvinger uit zijn gulp om de wandelstok
beet te pakken. Wiske die naast Victor zat als hij met geen andere organisatorische
zaken bezig was, viel bijna van haar stoel van het lachen.
Na dit optreden nam Odiel de rest van het
programma alleen voor zijn rekening, eerst met een serie moppen, een beetje verschaald,
afgestoft, een beetje aangebrand, maar ze deden het nog, zoals die van de boer
die zijn eigen saxofoon wil maken, de kippen aan de uitgang van het gekkenhuis,
de man die naar een begrafenis is geweest, het muisje met vuile pootjes in bed
en de man met het paardenhoofd. Het is hier de plaats niet om die schriftelijk
weer te geven. Misschien wel die van de boer die een saxofoon wil maken, och
dat zullen we ook maar zo laten. Odiel zong ook uit zijn repertorium van oude
volksliedjes, van Zjef en zijn sik, van Mijn Sofieke, van Zwaluw lief keert gij
ooit nog weer en de uitsmijter die Victor even tot nadenken stemde: Ze is zo
schoon niet als ik dacht, maar toch zie ik haar geren.
Achteraf bekeken was het jaarlijkse feest een
succes, de inspanningen van Victor werden beloond. Het gemeentebestuur was aanwezig,
voor een keer ook de gewezen OCMW-secretaris Van Hoorenbeeck, de man van Emily
was er en Wiske, haar kinderen niet, die vonden dat hele gedoe flauwe kul in
een tijdperk van Judas Priest, AC/DC en Will Tura. Victor was zoveel de tijd
het hem toeliet naast Wiske blijven zitten. Tussen twee optredens in – ook een
kinderkoor, een strijkkwartet en de plaatselijke turnkring traden op – had
Wiske terloops opgemerkt dat Emily toch eigenlijk zo geen schoonheid was als de
mensen vertelden, hij had Emily heel aandachtig bekeken tijdens haar optreden
dat inderdaad nogal houterig was, een optreden waar de eerste de beste meer van
zou hebben gemaakt, neem nu Wiske. Hij was in elk geval niet meer in de buurt
geweest van Emily, die bij haar man bleef en de nieuwe secretaris Sander Molenaers.
Met Wiske was hij over de dijk naar huis gewandeld in het zalige zomerweer en
hij had gevraagd of ze net als toen niet met hem in haar blootje in de weiden
zou willen ravotten. Ze begon haar blouse lost te knopen, hij keek haar
verbaasd aan en dan schoot ze in een lach, had hij nu echt gedacht dat ze dat
zou gedaan hebben?
Het
drong tot Victor door dat hij Emily niet lang zou missen, zoals ze had voorspeld.
Hij had haar zien wegrijden in de auto naast haar man, voorbij de rij eiken aan
de ingang van het park en had enige pijn gevoeld, maar die greep bijlange niet
zo diep als het heimwee dat hij moest trotseren de eerste dagen van zijn
legerdienst, in het kamp uren ver van huis, het verdriet dat elke rekruut moet
doorstaan en waar sommigen aan ten onder gaan. Dat was pas verdriet.
De
vrijdag volgend op het feestje van de zondag tevoren was de laatste dag van
Emily. Niemand wilde dat haar vertrek onopgemerkt zou voorbijgaan. De
verpleegsters, verzorgsters en de rest van het personeel van Zilverschoon
hadden samen met Molenaers, Tielemans en Goethals geld bijeengebracht om een
krat van twaalf flessen schuimwijn aan te kopen. Emily van haar kant had door
de banketbakker in het dorp twee kilo pralines en petitfours laten brengen. De
chocolaatjes en gebakjes waren voor de residenten, de drank voor haar collega’s
en de vooraanstaanden. Sander Molenaers wilde iets door de vingers zien, de
nieuwe baas had nog geen streng beleid uitgestippeld en er mocht tijdens de
diensturen een glaasje alcoholische drank geschonken worden, maar niet
overdrijven en er geen gewoonte van maken. Nou ja, afscheid nemen op Zilverschoon
was, op de sterfgevallen na, nu ook weer geen dagelijkse gebeurtenis.
Het
afscheidsgebeuren, in mineur trouwens, had plaats in het administratiekantoortje.
Goethals was er nog altijd niet zeker van dat hij in de toekomst de plaats zou
moeten ruimen voor Sander Molenaers. Het was hier rustig, het uitzicht was
mooi, een waterpartij, een paar trosjes hoge bomen, het geluid van de trein
niet veraf, het geblaat van schapen op de boerderij aan de overkant van de
straat. Het vooruitzicht dat Victor het werk van Vanhorenbeek er niet meer
moest bijdoen luchtte hem dan weer op, veel meer tijd voor Wiske en hun
kinderen. Kinderen hebben hun vader nodig, altijd en overal. Neem nu de
jongste, als die zich liet gaan kon hij op achttien jaar zien dat hij een baan
kreeg bijvoorbeeld aan het spoor, de hele dag met het houweel stenen
lospeuteren onder de rails en als het regende grote hoeveelheden bier drinken.
Met
vijf stonden ze nu in de kamer. Pit Tielemans de therapeut, Sander Molenaars de
nieuwe secretaris van het OCMW, Gerard Vanhorenbeek de afgetreden secretaris,
de afscheidsnemende Emily en Vik Goethals. De verpleegsters, verzorgsters,
keukenpersoneel en schoonmaaksters kwamen in groepjes van twee of drie hun
glaasje slurpen. Als ze allemaal langs waren geweest bleven ze onder hun vijven
napraten.
“Ik
wens je veel geluk en gezondheid in dat verre hete land met een bevolking die
gemiddeld een stuk meer gebrek lijdt dan de armste mensen hier, maar die hoor
je bijna niet klagen,” zei Sander die blijk wilde geven van zijn inzicht in de
derde wereld, “ik heb je niet lang gekend Emily, maar naar ik hoor en van wat
ik heb kunnen zien heb je uitstekend werk gedaan, je zult moeilijk te vervangen
zijn.”
“Niemand
is onmisbaar,” zei Emily, “maar als ik een positieve opmerking mag maken, laat
Vik zijn werk verder doen, hij is hier graag gezien en weet waar hij mee bezig
is.”
“Ik
reken op Vik,” zei Sander, “hij mag hier komen zo vaak het nodig is, maar op
het hoofdkantoor van het OCMW is een en ander blijven liggen het laatste jaar
en ik zal hem daar de eerste tijd hard nodig hebben. Daarna komt een nieuwe
werkindeling.”
“Een
stevige aanpak kunnen we best gebruiken,” zei Pit, “ik zit nog altijd op een
echte fitnessruimte te wachten, heel veel toestellen hebben we niet nodig maar
wel genoeg om meer dan een oudje tegelijk aan het oefenen te zetten, nu schiet
ik niet op, tien minuten per patiënt is te weinig om ze fit te houden of
tenminste mobiel.”
“Komt
ter sprake op de volgende zitting van de OCMW-bestuursraad,” zei Sander, “Gerard
hield zich met het dagelijkse bestuur niet veel meer bezig.”
“Niet
veel! Helemaal niet,” zei Vik.
Gerard
was de enige die was gaan zitten. Hij stoorde zich niet aan het gesprek van de
anderen en zat rustig op zijn eentje tegen zichzelf te glimlachen en een hele
fles leeg te maken, hij was immuun voor de kritiek van de anderen, hem kon
niets meer deren.
Niemand
die eraan had gedacht een korte toespraak te houden. Het was niet aan Pit, Vik
was geen redenaar, Gerard trok het zich niet aan en Sander was nog niet lang
genoeg bij het OCMW om iets zinvols te zeggen over Emily en de werking van het
OCMW. Dan was het tijd voor de allerlaatste handdruk, de laatste omhelzing en
wangzoen. Vik kreeg potverdomme het water in zijn ogen en zei gemeend dat Emily
te allen tijde op hem mocht rekenen, maar dat was een belofte in de wind, wat
had hij kunnen doen als het erop aankwam, als Emily in nood raakte? Naar ginder
vliegen en Wiske meenemen of achterlaten? Hij had Wiske ook eeuwige trouw en
steun beloofd toen ze voor het altaar stonden en bij god, hij had per slot van
rekening voor vijfennegentig procent woord gehouden.
Van
in het venster zagen ze Emily in haar auto stappen, wuiven en verdwijnen onder
de schaduw van de grote bomen, die het zicht op de inrijpoort belemmerden. Met
drie bleven ze haar nakijken, Gerard was half onder de invloed van de drank
niet opgestaan, hij was halsstarrig naast zijn fles blijven zitten.
Victor
zei: “Ik zal haar missen, maar ik ken er veel die haar nog veel harder zullen
missen. Wie zal ooit Emily Bosmans, de engel van de bejaarden, kunnen vervangen?”
En hij dacht: “En mij troosten.”
“Er
is niks aan te doen,” zei Sander, “we kunnen haar niet aan de ketting leggen.”
“Oudjes
vergeten vlug wat zich in de tegenwoordige tijd om hen heen afspeelt,” zei Pit,
“hun kort geheugen laat hen in de steek, als jullie dat kan troosten.”
Goethals
was op zijn pied-à-terre op Zilverschoon niets meer verloren. Hij zei goeiedag
tegen de mannen en liep naar beneden. In plaats van zijn trapson uit het rek te
halen en naar het dorp te fietsen, ging hij op een bank bij de vijver zitten om
na te denken over de opmerking van Emily dat hij haar al zou vergeten zijn op
het ogenblik dat ze in het vliegtuig stapte voor Bogota. Hij dacht: “Ik kom er
wel doorheen, het zal niet anders kunnen.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten