vrijdag 21 juli 2017

34 LUSTIGE MELANIE VLOEBERGHS

LUSTIGE MELANIE VLOEBERGHS

Dagen van hevige stormwind en regenvlagen hadden een zeehond de rivier opgedreven tot aan de brug over de Deel te Hellebeek. Het duurde niet lang voordat de kijklustige dorpelingen die regen en wind trotseerden van de brug af de zeehond hadden omgedoopt tot deelhond. Melanie Vloeberghs, die op de dijk in het laag huis met groengeverfde deuren en ramen woonde, trok iets aan en kwam ook zien. Het dier keek haar met zijn weemoedige amandelogen aan en diep geraakt liep ze in huis om een pekelharing uit de verse bokaal. Met de vis bij zijn staart daalde ze de dijk af om dichter bij het dier te komen. Verborgen onder het lange gras lagen grote brokken arduin, door een grijpkraan daar met losse hand uitgestrooid om de dijk te verstevigen. Melanie had er geen erg in, een steen kantelde, ze slipte en gleed over het lange, natte gras wanhopig spartelend de rivier in, haar ochtendjas opgeschort tot boven haar heupen en ze droeg geen onderbroek. Volgens het dogma van de volkswijsheid kwam ze drie keer boven om naar lucht te happen en verdween dan voorgoed in de golven en draaikolken van de rivier. De deelhond bleef onverschillig rondzwemmen, deed geen poging haar te helpen en er stonden toevallig geen dappere curieuze neuzen op de brug om haar achterna te springen of een hand te reiken. Eenzaam en alleen verliet ze ons, 72 jaar, veel te jong om zo te sterven. Althans, zo stelden wij ons voor dat zij aan haar einde gekomen was, niemand had het gezien.

In café De Ark verkondigde Germain de stoffeerder dat Melanie verdronk doordat ze vanonder niet dicht meer was, volgelopen, te zwaar geworden en naar de dieperik gezogen. Germain spotte graag met iemand anders’ tegenslag en onbehouwen zoals we waren, lachten we om die oneerbiedige, ja schunnige opmerking, maar niet iedereen van harte. Het ging ons niet af te lachen met een eeuwig jonge weduwe, die de mannelijke medemens met hartstocht uit de nood had geholpen, van dieren hield en op een absurde manier aan haar einde was gekomen. Het was voor niemand een geheim dat Melanie de dwangmatigen onder ons die aan haar deurtje klopte nooit haar bedstee weigerde als we niet te zat waren, maar waarom zou een dame die zich overvloedig en liefdadig gegeven heeft, vanonder minder dicht zijn dan pakweg een kwezel of een kween? Het lijk van Melanie werd drie dagen later opgevist aan de sluizen te Mechelen. Voor zover wij er achter konden komen meldde de schouwer geen afwijkingen, anatomisch was er niets aan de hand. We wisten allemaal dat ze nooit een broek aantrok, die had haar niet kunnen redden, langs daar was ze niet volgelopen. Ze hield de pekelharing nog in haar hand geklemd.

Melanie kreeg een christelijke rouwdienst en ligt begraven tussen de gewone mensen. Geen oudstrijdersgedoe, ereperk of eeuwige vergunning. Later kwam op de eenvoudige zerk haar naam in bronzen letters: Melanie Vloeberghs, weduwe van Gaston Holemans, geboortedatum en sterfdatum. Ze was nergens lid van. Ze had de mensheid nog veel diensten kunnen bewijzen maar was op een zinloze manier voortijdig gestorven, na een merkwaardig leven, waar weinigen het fijne van weten.

Toen Melanie Vloeberghs nog een plattelandstrien was van achttien jaar, was ze ervan overtuigd dat geluk kon worden gemeten aan het bezit van een villa en een tuin met rozen en anemonen, vijver en zwembad, een luxegarderobe en galadiners in avondkledij in paleizen en chique restaurants. Een tweede onderliggende laag van geluk was, zich het hof te laten maken door rokkenjagers met stijl, uit de hogere kringen. De vraag ‘waarom leven wij’ had zij zich nooit gesteld, zomin als jij en ik. Wie het antwoord weet, kan beter een touw kopen en een stevige boomtak zoeken.

Was ze getrouwd geweest met Jozef, de jongeman die bij haar vader in de werkplaats het vak van timmerman leerde en die later het bedrijf overnam, dan zou ze drie kinderen hebben gekregen, elke dag hebben geluisterd naar het liefelijke geklop van een hamer op hout, het heen-en-weer van een jozefzaag of de zang van een schaafmachine. Van bij het ontbijt zou de geur van noordse den haar aantrekkelijke neus hebben gestreeld, ze zou, met de kinderen aan haar hand, in de rulle houtkrullen hebben gestoeid, af en toe de lijmpot hebben aangereikt. Ze zou niet in de wereld van zakenlui, diplomaten en schuinsmarcheerders hebben vertoefd en hoogstwaarschijnlijk slechts met één man seksuele betrekkingen hebben onderhouden. Haar leven zou eentoniger geweest zijn, voor zover kinderen grootbrengen en een man trouw blijven iets met eentonigheid te maken hebben.

Een ambachtsman schept dingen met zijn handen, dingen die hij een stuk van zichzelf meegeeft, dingen die blijven, dat geeft zin aan zijn bestaan, daar leeft hij voor, maar Melanie voelde zich niet geroepen om blijvende dingen te maken, te kunnen zeggen: kijk, die dubbele voordeur heb ik mee helpen schuren tot ze zo zacht was als een handschoen van kalfsleer; of anderzijds daden te stellen die haar van de vergetelheid konden redden, zoals gedichten schrijven of zich naakt laten fotograferen terwijl ze stond te pissen. Vader Vloeberghs had zijn dochter naar de naai- en huishoudschool willen sturen, om nuttige vaardigheden te verwerven en een hard werkende man bij te staan, maar ze pruilde zo lang tot ze naar de lagere handelsschool mocht om rudimentair kantoorwerk te studeren. Vergeefs probeerde vader Vloeberghs alsnog zijn opvolger Jozef bij zijn dochter aan de man te brengen, maar zoiets lukt niet meer sinds de Verlichting. Het spijtige was dat zijn twee oudere dochters ook de timmerwerkstee hadden verzaakt, ze gruwelden van een man die van ‘s ochtends tot ‘s avonds onder het zaagmeel zat. Veerle was getrouwd met een ambtenaar van redelijk niveau, Viviane met een veekoopman en vetmester. Ze kwamen goed vooruit, beter dan Jozef de aankomende timmerman en voorlopig hun zuster Melanie.

Melanie had een baan van niks gevonden in een groot constructiebedrijf dat opdrachten uitvoerde in de hele wereld en een Engelse naam in zijn vlag voerde, Industrial Building International S.A., afgekort IBISA, het klonk Egyptisch maar het was zo Belgisch als ons vorstenhuis. Wat ze precies deden mocht Melanie worst wezen, ze had werk en nam de tijd om haar strikken uit te zetten voor een man met dezelfde onheilige betrachtingen als zij. Ze deed veel kleine taken voor de jonge medewerker Gaston Holemans, zijn steekkaarten op orde houden, zijn brieven tikken en in enveloppen steken. Een stuk van haar tijd was ze meisje vrijdag, koffie zetten en zich met de koffiekar wagen in de holen van diensthoofden en directeuren die er niet voor terugdeinsden bedekte en niet bedekte toespelingen te maken op haar lichamelijke charmes, pogingen te ondernemen om haar in hun armen te nemen, langs achter te omstrengelen, hun hand te leggen op intieme plaatsen en zelfs hun voorbroek open te laten staan. 

Gaston Holemans zag het aan met haviksogen en nam haar onder zijn vleugels. Hij kon het niet velen dat een onschuldig en mooi ding zich in het verderf zou laten flemen, want daar liepen die toestanden altijd op uit. De vrijdagmiddagen waren het gevaarlijkst. Als ze op het punt stond te bezwijken voor het opdringerig pramen van de bende om iets mee te gaan drinken, om het weekeinde in te stuiven, schrok hij er niet voor terug om haar, op het onbeschofte af, in zijn Russische Fiat te duwen. Dat had hij goed begrepen, naïeve Melanie kende geen gevaar, zelfs niet als het voor haar oprees in de gedaante van geile diensthoofden, die hun vrouw bedrogen uit sportieve drang. Gaston bracht haar heel thuis en sloeg nooit af mee binnen te komen voor een glas limonade of tafelbier. Wisten de ouders van Melanie veel wat pezewever ze in huis haalden, voor hen was hij iemand met verstand tussen zijn oren, niet tussen zijn benen, iemand die er zich bewust van was, wat jonge meisjes overkwam als ze zich durfden toevertrouwen aan gewetenloze meerderen, die, om toch maar te kunnen scoren, hen valselijk promotie en opslag beloofden. Met grote inzet waakte hij over de ongereptheid van Melanie, het maagdenvlies van Melanie had voor hem de waarde van tenminste het Gulden Vlies.

In de auto sprak de ernstige Gaston over zijn simpel levensdoel: een plaats aan de top. Met een goede vrouw die hem in de rug dekte, was dat geen utopie, geen gedweep. Als kind had hij grijze armoede gekend, door de schuld van zijn vader, die uit leegloperij weigerde naar hem om te zien. Hij leefde voor wielersport, voetbal en kaartspel. Met andere putjesscheppers droeg hij de dag uit, zuipen en smoren tot de dood erop volgde, een echte man. Dagloner was de hoogste graad die hij had bereikt en daar ging hij nog trots op ook. Zijn weinige centen ging hij niet verkwisten om zijn zoon aan een diploma te helpen, daar zou veel volk komen naar zien. Zijn moeder draaide op voor het gezinnetje: in de week schoonmaakster, op zon- en feestdagen bordenwasser in cafés en feestzalen en ‘s avonds soms een bijverdienste. Zij was jong gestorven van verdriet; geen geld en geen universiteit voor Gaston. De jongen had een sobere, trieste jeugd gekend, zonder uitgaan, zonder plezier met de meisjes, er was geen budget voor. De dood van zijn moeder maakte hem somber, zijn vader betaalde hij terug met nog groter onverschilligheid als aan de dag gelegd door Belgische parlementariërs. Hij was hem uit het oog verloren en als hij niet dood was, dan leefde hij nog.

Was het aanhankelijkheid, eerbied voor zijn beheerste kuisheid, nieuwsgierigheid, voorgevoel dat ze het met Gaston ver ging brengen, die Melanie ja deden zeggen toen hij om haar hand vroeg, wie zal het zeggen als zij het zelf niet zegt. Het was volstrekt niet de grote liefde, het sentiment waarvoor romantische zielen zich van een hoge toren gooien. Nood aan geborgenheid kon het niet zijn, thuis bij haar ouders was ze goed en Jozef had haar een donjon van geborgenheid kunnen timmeren. Neen, het was omdat ze gegeerd wilde zijn en ze was volstrekt geen domme gans. Als Holemans het niet voor mekaar bracht dat ze tussen seigneurs paradeerde, kon ze hem later nog inruilen voor een beter exemplaar. Ze traden in het huwelijk en huurden een appartement in Mechelen, daar woonden ze dicht bij een van de beste spoorverbindingen van het land.

Melanie, die het orgasme alleen kende van het gebazel van vriendinnen en van het onnozel gehijg van softpornofilms die in haar jonge tijd niets voorstelden, nog geen blote kont te zien, stelde zich de eerste huwelijksnacht voor als een hemelbeklimming. Ze had geen flauw vermoeden van wat ze zich op de hals haalde. In de bruidsnacht hing Gaston zijn trouwkostuum netjes op aan de kleerhanger in de kleerkast en had niet eens belangstelling voor zijn naakte godin, die zijn manchetknopen losknoopte en zijn hand tegen haar van gezondheid glinsterende toef probeerde te drukken. Hij deed het licht uit en hield zijn onderbroek aan. Met kloppend hart en een beetje bang voor de pijn van het doorsteken, lag ze te wachten tot hij in beweging kwam. Maar hij roerde niet of beroerde niets. Zij ging op hem liggen, trok zijn onderbroek af en slobberde en rukte tot ze leven voelde tegen haar buik. Anderhalf uur later hing haar maagdenvlies aan een kapstokje. Hij gaf enkele tekens van genotsbeleving, beloning voor zijn weerzinwekkende plichtsvervulling.

Nadien kon zij Gaston niet echt meer in het gareel krijgen. Zichzelf bevredigen terwijl ze zijn slurfje mocht vasthouden, een schamel rantsoen voor een Melanie met een ontketende seksbegeerte. Onze ambitieuze Gaston stak zijn energie liever in studeren, hij had nog veel in te halen. Marketing, verkooptechnieken, buitenlandse handel, metaalbouw, beursnoteringen, verzekering, dorre vakken maar toekomstgericht, wat anders dan rollebollen. Een huwelijk dat er was alleen voor seks, was geen goed huwelijk. Een huwelijk was er voor de wederzijdse bijdrage tot de verwerving van bezit en aanzien, seks moest worden uitgespeeld als troefkaart, dat was de theorie van Gaston, door beiden niet lang daarna in de praktijk omgezet.

Ze hadden het aanvankelijk niet breed met hun lonen van eerste klerk en van typiste-koffiemeisje. Maar Holemans had doorzicht. Met de moed der wanhoop en op krediet kochten zij op het platteland in Hellebeek, het geboortedorp van Melanie, helemaal aan de andere kant van het dorp, over de Deel, een hectare waardeloze zandgrond, met daarop een huisje van halfsteense buitenmuren (iets beter dan betonnen platen), binnenmuren van gipsplaat, ramen en deuren van waaibomenhout. Maar een hectare grond, in de Voorkempen, aan een aardeweg, midden berken, dennen, heide, eksters, eekhoorntjes en konijnen, was een sluimerende belegging waar zelfs superanalisten van zouden kuchen. In korte jaren, Holemans had midden de roos geschoten, werd het gebied aangestreept als bouwzone in het gewestelijk plan van ruimtelijke ordening. Bouwpromotoren zonder respect voor heide, brem, berk of inlandse eik, legden asfaltwegen, riolen en waterleidingen aan, plantten elektriciteitspalen, ontsloten en vermoordden de ongerepte natuur.

Reniers, in die dagen topman bij IBISA, was op zoek naar villagrond voor zijn zoon die ging trouwen en bouwen. Melanie had het gehoord op haar koffieronde. Ze sprak erover met haar Gaston die onmiddellijk zijn klasse toonde. Ze kreeg opdracht Reniers op de koffie te vragen, op een zondag na de middag, om de bouwpercelen in de omgeving te gaan verkennen. Reniers kwam alleen in zijn grote Amerikaan. Zijn vrouw had belet gegeven, ze had wat anders te doen dan aan een koffietafel aan te zitten in de kruipin van armoezaaiers. Dat zei Reniers niet, wat hij wel deed was zijn oog laten vallen op Melanie. Ze dronken gin met tonic en in goede stemming liep Melanie met de baas de natuur in, op zoektocht naar een terrein om een stulp op te trekken. Holemans bleef thuis om koffie te malen, het water te koken en de taart te snijden.

Melanie liep voor Reniers, eerst op een zandpad, dan in de dennenwildernis tot ze op een open plek kwam met pijpenstrootjes, wij zeggen kwajongens, lang stroachtig gras eigenlijk en goed genoeg voor een liggend koppel. Meneer Reniers vond het maar een klein perceel, grappig. Melanie ging zitten met opgetrokken knieën en Reniers ging met geamuseerd lachje tegenover haar staan, de grond was warm, droog en uitnodigend. Ze had geen kousen aan en droeg haar kleinste cache-sexe. Reniers keek niet naar de wolken, hij was niet achterlijk, hij keek waar hij moest kijken. Hij stak een hand uit en deed haar rok afglijden zodat haar dijen helemaal bloot kwamen. Melanie keek hem aan.
“Hé meneer,” zei ze.
“Kom kindje,” zei hij, “je hebt mij naar hier gelokt om naar een perceel te kijken en je laat me villa Bellevue bewonderen. Staat die te koop?”
“Bruikleen,” zei ze, “tegen de voorwaarde dat je Holemans niet vergeet, een jongen die alles zou geven om iemand te worden.”
“Me dunkt,” zei Reniers.

Ze mocht zich helemaal uitkleden als ze zich daar goed bij voelde. Haar naakte schoonheid heide Reniers tot zijn enkels de pijpenstrootjes in. Hij stapte uit zijn schoenen, trok broek en onderbroek uit en legde die keurig op een stapeltje. Zijn hemd en das hield hij aan. Met zijn fijne menerenvingeren scheidde hij haar schaamlippen en kwam in haar. Hij naaide haar met grote, trage steken, een aanloop die ze graag had, maar van Gaston niet kreeg. Ze dreef de cadans op, Reniers sloot zijn ogen en genoot met al zijn weke organen van de deining van haar heupen, kwam half overeind, beet op zijn onderlip en loosde, het liep eruit als uit een buis. Met zijn zakdoek veegde hij de druppels transpiratie van zijn voorhoofd, in koolzuurnood hield hij beide handen als een masker voor zijn gezicht. Melanie gebruikte haar slipje om zijn eikel en vervolgens haar pubis schoon te wrijven. Hij stak het lapje in zijn broekzak en met vanonder niets aan liep Melanie met Reniers terug naar huis. Ze gaf Reniers eerst nog een kus. “Het was goed,” zei ze, “merci en vergeet alstublieft Holemans niet.”

Reniers was niet vergeetachtig en hij kwam nog menig maal villagrond bezichtigen. In de winter reed Holemans naar Mechelen om taart terwijl zij in bed met de topman hoge toppen scheerde. Iedereen was voldaan, zij met haar orgasmen, Reniers die het werk van Gaston opknapte, en Holemans die doorbrak op aangeven van Melanie. Reniers en Melanie deelden tijdens hun bevrijdingstherapie hun bedgeheimen. Zijn vrouw, een dame van de wereld waar hij in de beste kringen mee kon pronken, was in bed geen fluit waard, ze geloofde de truttenflauwekul dat seks lelijk maakt. Reniers, niet geneigd zich bij die sullige onthouding neer te leggen, waardeerde Melanie voor haar totale, onvoorwaardelijke overgave, vrijen was nondedju geen heilige daad, het was een grote vreugde die de natuur ons meegegeven had. Holemans zag dat anders, eer van de zakelijke kant. Hij had in zijn jeugd alleen zijn moeder gekend, was in wezen vies van vrouwen en hij was met Melanie getrouwd om de hefboom van de eerste orde die hij in zijn drang naar gewin ontworpen had, in werking te stellen, met Melanie als felbegeerd steunpunt, zijn ambitie als last en mannen met verkeerde neigingen zoals Reniers, de macht.

Reniers maakte van Holemans chef de bureau in de afdeling verkoop, om Melanie te belonen en tegelijk omdat hij iets zag in Holemans. Na een lichte hartaanval kreeg Reniers beperkingen opgelegd, seksueel en in zijn beroepsleven. Kort daarna nam hij vervroegd pensioen, maar het echtpaar Holemans was toen al gelanceerd in een baan rond de vleespotten.

Het huisje dat ze in de zandstreek gekocht hadden, raakte omsingeld door grote villa’s in rijkelijk aangelegde tuinen en hun hut leek een hondendrol op een pas gemaaid grasperk. De bouwgrond was, als gevolg van de bouwwoede, onbetaalbaar geworden. Holemans verkocht drie vierde van zijn stuk en had nog overvloedig plaats voor een eigen onderkomen. Na zijn promotie ging het beter met de inkomsten van het echtpaar. Met het geld van de grond als stevig beginkapitaal en hun stuk als onderpand, lieten ze villa Parelamaniet bouwen, midden een grasperk omringd door enkele gespaard gebleven dennen en een haag van meidoorn, rododendron en azalea, geplant op aangevoerde bladgrond. Een zwembad achter het huis voltooide de droom, een vijver kwam er niet, die droogde uit in de zomer en liet dan van in de herfst tot na de winter een stinkende poel achter. De Holemansen hadden aparte slaapkamers laten inrichten, aan een gedeeld bed hadden ze klote voordeel. Het paar was uitgerust om de gasten een stijlvol huis te bieden en Melanie beschikte nu over een eigen werkkamer voor de opvolgers en plaatsvervangers van Reniers. Hooggeplaatste mannetjes uit hoofde van hun bankrekening wisten van het onthaal op Parelamaniet mee te spreken, Melanie verwende ze met een drankje, een hapje en haar verrassingsgeschenk in bed, alleen bestemd voor de gasten die Gaston selecteerde, de lui die hem hogerop konden helpen en dat waren er, jammer voor Melanie, minder dan waarop ze had gerekend.

Op het kantoor bij ICISA kreeg Melanie niet de bevorderingen waar ze evenveel recht op had als Gaston, dat had Reniers niet durven doen, en ze bleef bij het kleinere werk: brieven en koffie ronddragen, adressen schrijven, enveloppen postklaar maken, tikwerk - waar ze goed in was, ze maakte weinig fouten - en de zeikers, die dachten dat ze goedkoop was, hun geile poten met haar scherpe nagels versieren.

Uit de mond van twee giechelende bakvissen in de gang bij het fotokopieerapparaat, leerde Holemans de toenaam van Melanie kennen: Melle Snol. Ze hadden hem niet gezien en hij trok zich ijlings op zijn sluipzolen terug. Melle Snol, dat kon niet zijn, het was slecht voor zijn reputatie dat ondergeschikten van IBISA zich openlijk lustig maakten over zijn wettige vrouw en hij trof maatregelen. Hij regelde haar ontslag en liet het gerucht verspreiden dat ze uit eigen beweging was weggegaan om meer tijd te hebben voor hun groot huis en haar hobby’s: tuinieren, lezen en paardrijden. Paardrijden was een toegift van Holemans omdat het in de manège krioelde van paardrijders uit hogere kringen die Melanie ijverig in en uit het zadel hielpen, Gaston klom toch nooit in haar zadel en het moest niet altijd zijn om promoties los te neukeren. Het was haar recreatieve sport. De professionele sport die ze beoefende, was te vergelijken met bergbeklimmen, zij was de sherpa, het enige wat telde was boven geraken, met Gaston in haar nek.

Op een dag kocht de niet onbesproken Georges Lebon, internationale promotor niet te verwarren met pooier, een beslissend pak aandelen van IBISA. Hij stond voor diversificatie in het productassortiment en met zijn relaties in buitenlandse kringen opende hij nieuwe afzetgebieden. Hij had openingen voor projectleiders, bekwaam contracten op te snorren in landen die hij zelf niet kon bewerken. Alsof de duivel zelf het hem ingefluisterd had, in feite dagdagelijkse mondelinge overlevering, was het libertijns gedrag van vrouwe Holemans hem ter ore gekomen, mannen die hun vrouw uitgooiden als lokaas, daar zat wat in, die hadden geen scrupules, dat kon de gewenste vrijbuiter zijn, en hij nodigde zichzelf uit voor een werkbezoek. Melanie had een diep uitgesneden jurk omgegespt; haar klimijzers. Lebon zocht iemand voor een missie in Latijns Amerika, iemand met haar op zijn tanden dat hij niet makkelijk zou laten wegpoetsen. Melanie schonk een glas van de beste single malt whisky die ze in huis had. Ongegeneerd plaatste ze het glas op de salontafel en boog zo ver voorover dat Lebon in de verte de kroezelige scheiding tussen haar benen kon zien. Hij nam zijn tijd om Holemans uit te leggen wat hij van de missie verwachtte. Gaston beloofde dat hij meer dan zijn best zou doen, wist dat beloften alleen niet volstonden en verontschuldigde zich, hij had een afspraak niet ongedaan kunnen maken.

Melanie zei dat ze warme snacks en studentenhaver in huis had, maar dat was Lebon zijn eten niet. Hij zei: “Tepels als kersen. Ben jij overal zo fruitig geschapen?”
“Het geheel is aantrekkelijker dan de delen apart,” zei Melanie en gooide haar jurk over haar hoofd. Ze had niets onder aan. “Dit is mijn pruim, bijt er maar in,” wees ze.

Het was geen liefde die ze beleefden, mannen als Lebon hadden daar geen boodschap aan, maar de seksbeleving van de gillende en bijtende Melle was zelfs voor hem een openbaring, daar kon ze prijzen mee winnen. Gaston kreeg de opdracht in Zuid-Amerika, het ging het echtpaar Holemans steeds beter voor de wind.

Holemans keerde zes weken later terug uit Bogota met een opdracht voor 20 graansilo’s, bij verscheping in de haven te vullen met kogels en geweren. Bij de volgende missie verkocht Holemans graansilo’s aan een Afrikaans land, waar niet eens vogeltjeszaad groeide, de silo’s waren nep, containers gevuld met giftig afval van de chemiereuzen. Dat was een flinke loonsverhoging en een bevordering waard. Melanie deed haar duit in het zakje op het troetelfront. Zoals gezegd had Lebon relaties in regeringskringen, de diplomatie, de aristocratie en de zwijnen van de burgerij. De ene belangrijke bezoeker verdrong de andere op Parelamaniet. Ze ontving staatssecretarissen, diplomaten, prinsen en grootindustriëlen. Ze verwende ze met champagne, kaviaar, de beste sterke drank die er te krijgen was en liet zich verleiden als een waarachtige courtisane. Haar lichaam vroeg om seks en ze kreeg de ruiterij thuis, soms heel goeie ruiters, wat kon haar hartje nog meer verlangen?

In zijn nieuwe functie was Holemans veel op reis, Melanie ontving bezoekers, maar niet elke dag. Dan zat ze daar zich rot te vervelen tot ze op het idee kwam boeken te lezen uit de pronkbibliotheek, die Gaston had aangelegd om indruk te maken mocht een intellectuele gast Parelamaniet betreden. Als enige gezellen had ze een godemiché die werkte op pillen, een lange dikke, met goud belegd, en twee gouden kogels die ze in haar gleuf kon stoppen en die binnenin haar klotsten als ze in haar hangmat lag te schokkeren, genotcadeaus van Gaston uit Amsterdam.

Haar moeder had al vroeg ingezien dat Melanie het ver ging brengen met Gaston, de ernst droop van hem af als zure stroop. Ze kon zelf autorijden en bezocht regelmatig Parelamaniet, uit nieuwsgierigheid. De zussen verteerden het slecht dat een klerk hun ambtenaar en veehandelaar te boven was gegaan, maar ze sloegen een tweede of derde 20 jaar oude porto nooit af, hun mannen zopen grote glazen van de whisky waarvan ze de naam zelfs na het derde bezoek niet konden onthouden, omdat het Auchentoshan was, een Lowland malt zoals iedereen weet. Op hun eentje mochten de schoonbroers niet meer naar Melanie, nadat op een keer Gaston de zussen en hun mannen naar het zwembad had gestuurd, waar Melanie bloot lag te zonnen en haar tijd nam om de kogels te verwijderen en een badjas aan te trekken.

Het kwam voor dat Gaston Melanie rapporten liet typen. Voor haar was het een verzet, voor Gaston was het een maatregel om bepaalde hoge pieten tegen onbescheiden medewerkers te beschermen. Soms bracht Gaston zakenrelaties mee waar ze af moest blijven, maar om Gaston te plagen hing ze hen toch op het lijf, tot hij het welletjes vond. Zo’n geval was de Amerikaan met wie ze in de rue des bouchers gegeten hadden. Ze dronken daarna een zwaar bier op de Grote Markt, België had ook wat te bieden. De Amerikaan was onder de indruk van de Grote Markt die op een wonderlijke manier historie uitstraalde. Holemans pakte uit met vergeelde wetenswaardigheden, Lodewijk XIV die zijn maarschalk Villeroy bevel gaf de markt tot gruis te schieten, de burgerij van Brussel die haar laatste duit uitgaf om de markt te restaureren en bladgoud aan te brengen op de gevels.

De yankee kwam uit Chicago, en omdat Melanie hem niet te lijf was mogen gaan, had ze in de huisbibliotheek snel iets gezocht over Amerikaanse schrijvers en was op John Dos Passos gestoten. Ze vroeg de yank of hij de bekende auteur van U.S.A. en Manhattan Transfer, zijn stadsgenoot, kende, die had in Brussel gewoond, herinnerde zich dat hij als kind door de grijze straten van de stad liep, onder de grauwe hemel, de geuren van keuken en geboend hout had opgesnoven en nooit vergeten.

De Amerikaan bekeek haar onthutst. Dos Passos? Literatuur? Niets mee te maken, hij was business executive. Hij kende wel iemand uit de school van Chicago, de schrijver van Capitalism and Freedom, de economist Milton Friedman, die Keynes op zijn nummer had gezet.

“Zo moet je varen,” zei Holemans, “gasten uitdagen met nutteloze kennis.” Hij wist dat de yank hem niet verstond.
Melle zei: “En hij dan? Als hij over economie wil beginnen ga ik hem zeggen dat Marx en Engels daar, in Het Huis van de Zwaan, het Communistisch Manifest geschreven hebben.”
“Nog nuttelozer, hij zou nog minder weten over wie je het hebt,” zei Gaston.

Holemans verwierf de rang van commercieel directeur en werd lid van de raad van bestuur. Naast een vette wedde ontving hij een pak aandelen van IBISA en van groeifondsen in de chemische industrie en het bankwezen. In zijn topambt reisde hij bijna onderbroken en hij verzweeg Melanie zijn avonturen met beeldschone jonge mannen aller rassen niet, Gaston was een homofiel, als dat nog niet duidelijk mocht zijn. Hij kon niet weerstaan aan de zuigkracht van de bruine sluitspier van jonge adonissen en nam risico’s. Op een keer kreeg hij koorts en een kwade hoest die niet weken voor vliersiroop en antibiotica. De huisarts stuurde hem naar een specialist, die de juiste diagnose toen reeds op de kop wist te tikken: aids was zopas beschreven. Hij sleepte zich nog een jaar over de aardbodem, vloog buiten bij IBISA en stierf, uitdovend als een kaars. Voor Melanie was dat het einde van haar liefdesbetoon voor IBISA. Lebon  kon het zich niet veroorloven begerige relaties af te sturen op de dienstwillige weduwe van een man bezweken aan een besmettelijke en dodelijke geslachtsziekte en zelfs haar getrouwe piekeniers durfden niet meer hun gevelde speer tussen haar gerede dijen te planten, om nu eens bombastisch te zeggen dat ze haar niet meer wilden neuken.

Na Gaston, IBISA, Lebon en de snoepers die ze in hun kielzog meetrokken, was haar leven niet voorbij, ze was pas 58, in de fleur van haar leven. Ze had veel geld opzij liggen, haar geld, zij had het verdiend, zo goed als Gaston en ze mocht aanspraak maken op nog jaren genotbeleving. Om Gaston treurde ze als om een oud geworden huisdier, ze was meer aangeslagen door haar plotse val uit de mondaine wereld, maar er waren andere werelden. Even was het bij haar opgekomen een annonce te plaatsen in de Financieel Economische Tijd, mededelen dat Holemans haar al in 35 jaar niet meer bekend had, dat ze veilig was, zag daar van af en dook op in  vrijgezellendancings, waar de gigolo’s op dansschoenen liepen en met champagne trakteerden.

Binnen de twee weken liep ze met Philippe, een beginnend gigolo maar een lieve jongen. Ze nam hem in bed, hij voldeed min of meer aan de verwachtingen, hij paste nooit, hij was de paraatheid in persoon, maar moest nog veel leren. Het was hem om Melanie haar geld te doen, dat sprak, ze liep met haar geld te koop, maar het was niet alleen de geldzucht die hem naar haar dreef, een ritsig wijf als Melanie kruiste niet elke dag zijn spoor, een oudere vrouw was voor hem wat nectar voor een insect was, hij koesterde de ongevaarlijke en prettige afwijking van gerontofilie. Voor zijn vlijt kreeg hij een sportauto. Hun verhouding duurde langer dan drie jaar, het koppel ging eten in dure restaurants, voor geld spelen in de casino’s, zij nam hem mee naar galadiners voor liefdadige werken, waar ze haar nog toelieten omdat ze geld had. Om hem te belonen deed ze een schenking van vijf miljoen frank en de volgende dag was hij weg, met medeneming van zijn sportauto en de dure kostuums die zij voor hem had gekocht.

Philippe uit het huis en uit het hart, van treurnis kon ze niet leven. Een gek weet dat jonge klaplopers op rijke weduwen afkomen voor hun fortuin, niemand moest dat Melanie vertellen. Op oudere mannen viel ze niet, ze had drie stuks van boven de 60 uitgetest, kwestie van een intelligent gesprek te voeren, achteraf bij de borrel, maar ze leefden in vrees dat een hartaderbreuk hen zou treffen als ze twee keer per dag van bil gingen. Aspiranten die zich in bed, met doodsangst in hun ogen buiten adem fietsten om haar bij te houden, ontsloeg ze na het ontbijt. Zelf had ze het steevast over vogelen, het woord uitspreken met getuite lippen, was genieten. Probeer zelf en vergelijk met neuken, ik vraag u, welk woord zou het halen in een referendum? Ze wilde gevogeld worden. En in hetzelfde verband, klinkt vagina niet vleziger, sappiger en ligt het niet beter in de mond dan het droge kut, het is geleerder want het is Latijn, het is bijna een werkwoord. En vagina gelijkt in klank op vijg, een niet onbesproken vrucht. En wat dan gezegd van het woord vulva? Schede tenslotte klinkt slecht gearticuleerd teveel als scheet. Waar speelde Melanie zich in haar vrije tijd toch mee af?

Melanie van Parelamaniet had fondsen, maar geen onmetelijk fortuin. Een buitenissigheid als met Philippe was een muggenbeet of toch al een wespensteek, maar hij had haar de weg naar de casino’s gewezen en daar bijten de besten in het zand, daar vloeit het geld weg als in een zandbak. Aan de speeltafel maakte ze kennis met Albert, gematigd speler, werklustig in bed. Hij nam haar mee naar een illegaal speelhol, daar was meer te winnen en inderdaad, de eerste week won ze een half miljoen. De volgende week had ze pech, verloor het half miljoen en schoot er nog een miljoen bij in. Wee wie aan het kansspel verslaafd raakt. Haar aandelen dwarrelden uit haar kluis als herfstbladeren in de najaarswind, ze liet haar grond verkavelen en verkocht het in stukken, om de opbrengst te verspelen zodra ze het geld in handen had. Tenslotte ging Parelamaniet zelf onder de hamer en plots had ze niets meer en was dakloos. Albert had geen schulden, het speet hem dat hij haar niet kon helpen. Hij pakte in en vertrok zonder adres of persoonlijke bezittingen achter te laten.

De gezusters Vloeberghs kwamen te laat om hun zus onder curatele te stellen en weigerden de erfenis om niet zelf op te draaien voor haar schulden. Met haar pensioen en een tussenkomst van het OCMW kon ze het huisje aan de Deel huren, een slaapkamer, een salon van 16 vierkante meter, een keukentje met aanrecht en gasstel en de WC binnen. Ze kwam rond en genoot een mooie, iets te karige oude dag. Ze had er nog aan gedacht om met de papieren die ze voor Gaston had getypt grote mannen geld af te persen, maar ze vond de stukken niet meer en ach, het was toch maar geld om op de roulette te gooien.

Haar manziekte bleef ze verzorgen tot de laatste dag van haar leven, het hield haar gezond en daartoe slikte ze via haar vagina van die langwerpige, vlezige liefst harde pillen. Fortuin weg, geen gigolo’s meer, maar ik wist het en de andere heetzakken van het dorp wisten het, ze gaf zich voor een taart of een fles zoete likeur. Wij allen die het voorrecht hebben gehad ons te vermeien tussen de blote, blanke armen van de schoonheid van rond de zeventig en er durfden voor uitkomen, wilden geen kwaad woord horen van onze heilige Melanie. Stomme deelhond. Iemand waarvan we de naam niet willen prijsgeven was onderweg naar haar toen het ongeluk al was gebeurd. Hij miste de kop van het dier op een snorhaar met de fles Elixir d’Anvers die hij van de Deelbrug af naar zijn vraatzuchtige muil keilde, waarop hij onder water verdween en voor altijd terug naar de zee zwom, een ervaring rijker.


Nooit heeft ze namen genoemd van ministers en notabelen uit de tijd van Gaston en IBISA, maar wie maalde erom, die meneren waren allang dood of dement en er was al zo vaak door zoveel vertrouwensmensen aangekondigd dat ze de hoogwaardigheidsbekleders eens zouden ontbloten, maar in die fors aangekondigde biografieën werd nog minder onthuld en meer geluld dan in dit tragische levensverhaal van onze Aphrodite. Op de koopdag van de inboedel van Melanie ontbraken de dildo en de kogels haar door Gaston Holemans geschonken. De spullen waren van goud, veel geld waard en bovendien, de vrouw die de voorwerpen had weten te bemachtigen zou er veel intiem genot aan beleven, als ze wist waarvoor ze dienden. 

Geen opmerkingen: