vrijdag 21 juli 2017

35 HET VERDRIET VAN SANDER MOLENAERS

HET VERDRIET VAN SANDER MOLENAARS

Een goed half jaar na zijn aanstelling tot secretaris van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van Hellebeek, het OCMW, mocht Sander Molenaars zich op de borst kloppen: hij deed zijn werk redelijk goed. Een plezante of liever malse mens van het kaliber Victor Goethals zou hij nooit worden, maar hij had tekenen gegeven van menslievendheid en was weinig keren bars of ruw uitgevaren tegen steunzoekenden of ondergeschikten. Daarom was hij gemachtigd af en toe achter zijn bureau niets te zitten doen dan spelen met zijn potlood, vergeefs te pogen het rechtop te doen staan en onreine gedachten te koesteren over verleidelijke vrouwen in bikini of niksnini, met welgevormde dijen, wat had je anders gedacht. Alle kerels van alle leeftijden hebben van die dromen die zondig zijn, de ziel zwart maken en zelden uitkomen.

"Als men heel lang en heel diep aan iemand denkt gebeurt het  dat die persoon op het toneel verschijnt, anders gezegd: als je van de duivel spreekt zie je zijn staart," zat Sander zichzelf wijs te maken. Hij was een ietwat zelfingenomen man en leed een beetje aan haantjesgedrag.

Hij richtte nu zijn overpeinzingen op zijn laatste en een van zijn zeldzame escapades, Christiane Cools, de secretaresse van zijn vorige baas, met wie hij zes maanden geleden alle sluizen had open gezet alsof hij alle vloeistof uit zijn lijf wilde spoelen. Hij kon haar nog hebben als hij dat wilde, als ze intussen niet op een andere sasmeester was gevallen. Een bed delen met een vreemde was overspel, doodzonde was hem altijd voorgehouden, alleen de biecht kon zijn recht op de hemel redden, maar biechten was een vreemde wijsmaken wat je had misdaan en daar liep gij niet hoog mee op. Hij peinsde dat het eerder doodzonde zou zijn geweest als hij zich niet had laten versassen.

Hij grinnikte om zijn nogal rare vergelijkingen en liet, zonder zondebesef, zijn op hol geslagen zinnen verder hun gangen gaan. Christiane, haar naam alleen al joeg meer dan een golf van fel stromend bloed geladen met testosteron door zijn lijf. Hij had het een keer met haar gedaan en het moet goed geweest zijn, want Christiane had voorgesteld om te gaan samenwonen en alle dagen juju paardje te doen. Hij had eerst gezegd dat met ernstige zaken niet gelachen wordt en na zware twijfel toch maar gekozen voor zijn vrouw Frieda, zijn geweten en niet zijn hart gevolgd of zijn ding, zoals ons soms door psychiaters wordt voorgehouden, een ding waar wetenschappelijk gezien zoveel gevoel in zit als in een hart, het blijven spieren, maar spieren met gevoel.

Bij zijn thuiskomst midden in de nacht was Frieda verschrikkelijk te keer gegaan. Ze zat hem op te wachten als een bloedhond, een bullebijter. Ze was gaan slapen en weer opgestaan toen hij wegbleef. Als hij thuiskwam voer ze op hem aan met het verwijt dat hij op een ander wijf gezeten had, de smeerlap, de hoerenbok. Sander probeerde met een meineed die beschuldiging af te weren en als zij hem niet geloofde had hij het beter toch gedaan, brulde hij terug. Dan was aan Frieda geen houden meer aan, Sander verweerde zich tegen haar trappen en nagels maar deelde geen klappen uit, om zware schade te vermijden. Als Frieda uitgeraasd en uitgeput was, begon ze te snikken als een klein kind. Sander zei dat ze zo niet verder konden, morgen zou hij uitzien naar een andere woonst en haar laten zitten. En nu wou hij slapen op de divan, hij had zijn rust nodig.

De volgende morgen werd hij wakker uit een nachtmerrie zo groot als het ros beiaard. Hij stond op, zette koffie, at een boterham en vertrok naar zijn werk. Frieda had zich niet laten zien. "Die is zich aan het masturberen," dacht hij cynisch, want dat deed ze nooit.

Op zijn werk belde zij hem op. Smekend vroeg ze hem om niet bij haar weg te gaan, dat overleefde ze niet. Sander dacht terug aan de belofte die hij zichzelf jaren geleden had gedaan, toen ze bij de psychiater een elektro-encefalogram onderging en met de papillotten op haar hoofdhuid zo wanhopig en verloren naar hem opblikte dat hij zwoer haar nooit in de steek te zullen laten. Een eed was een eed en hij belde Christiane om haar te zeggen dat hij bij Frieda bleef. Na een ogenblik twijfelen had Christiane aangedrongen: "En je zesde zintuig dan?" Daar wist hij geen beter antwoord op dan : "Amputeren zeker."  

Dat was dus zes maanden geleden geregeld en hij richtte ongehinderd zijn aandacht weer op het mooie lijf van Christiane, met opnieuw de zalige bijgedachte dat als je heel diep aan iemand denkt, die persoon komt opdagen en het wilde lukken, er klopte iemand op zijn deur. Sander schrok er van op en riep binnen. "Dat is de staart van de duivel", dacht hij hoopvol. De deur ging open en binnen kwam zijn klerk Victor Goethals. Die las de teleurstelling op zijn gezicht, maar zei niets.

"Wat nieuws," vroeg Sander, "toch geen probleem dat je zelf niet kunt oplossen."
"Niet mag oplossen, problemen oplossen is mijn werk niet, dat is voor de baas," nuanceerde Victor. "Ik wou alleen vragen of ik de halve dag vrij mag nemen."
"Om te schrijven," vroeg Sander, "ik heb gehoord dat je verhalen schrijft, heemkundige kronieken of zo wat. Ga je over mij schrijven?"
"Hebben wij zaken te bespreken of gaan wij een uurtje kletsen," vroeg Victor.
"Kletsen," zei Sander. "Ik heb gezien dat je verhalen uitdraait op een printer en die aaneen geniet in mapjes bij de krantenverkoper op de toonbank legt."
"Naast de mappen heb ik een blikken doos met een gleuf gezet en op een bordje staat: een kleine bijdrage graag om mijn kosten te dekken."
"En brengt het wat op?"
"Nul, ik doe het uit schrijversdrang."
"Waarom laat je je verhalen niet gewoon uitgeven? In boekvorm zijn die toch veel makkelijker te lezen dan op velletjes in A4 formaat."
"Ik vind geen uitgever, ze antwoorden niet of schrijven dat de tijd nu niet rijp is voor verhalenbundels. Ze kennen er niets van. Ik mag mijn verhalen gerust leggen naast alles wat in sommige kranten en tijdschriften verschijnt, maar krijg de kans niet. Toch is er verandering op komst. Ik ben op het idee gekomen om een soort cahier uit te geven dat ik 'Wereld-leescahier' wil noemen. Als ik een makelaar kan vinden die wat reclame op de kop kan tikken, liefst voor exclusieve merken, kan ik er wat aan verdienen. Ik heb een introductie geschreven voor de eerste cahier, als die ooit uitkomt. Je moet eens luisteren. Je bent nogal wat jonger dan ik, je vindt het misschien belachelijk."

Victor haalde een briefje uit zijn binnenzak en las voor:
"Onderhavig cahier wordt u gratis aangeboden door een aantal adverteerders die iets zien in het werk van bekende en minder bekende schrijvers die zich aan het kortverhaal hebben gewaagd of willen wagen. De redactie van Wereld-leescahier geeft de voorkeur aan goed geschreven, vlot lezende verhalen niet zonder literaire waarde maar met een pointe, vrij van literaire franjes die het verhaal nodeloos ingewikkeld maken.

Er zijn al magazines op de markt die een volledige roman in de vorm van een schrift voor € 2,99 te koop bieden, maar wij willen het kortverhaal kosteloos aanbieden met de bedoeling het de plaats te geven die het verdient: die van volwaardige schrijfkunst. Heeft verhalenverteller Ambroos Bierce niet reeds veel eerder geschreven of gezegd dat een roman een kortverhaal is met veel opvulsel. Dat opvulsel gaat er bij ons uit.

Het ligt niet in onze bedoeling om ons tot één genre te beperken. Ons allereerste verhaal is een drama, maar onze pagina's staan open voor romantiek, melodrama, detective, thriller, fantasie, western, populaire wetenschap en wijsbegeerte, essays, geschiedenis, futurisme, oorlog, epiek, SF, horror, sport, poëzie en een nieuw door ons verzonnen genre, de tisane. Een tisane is een bestaande roman helemaal ontdaan van zijn opvulsel, maar dit laten we voorlopig in onze lade liggen.

Men zegt dat het kortverhaal de Amerikaanse bijdrage is tot de wereldliteratuur. Kan zijn, maar er zijn voorlopers geweest, en niet van de minste zoals Boccaccio, Goethe en Hoffmann. En nog andere niet-Amerikaanse beoefenaars als Borges, Kafka, Herman Hesse, Guy de Maupassant, Isaak Babel en Graham Greene, naast Amerikaanse kleppers als Poe, Chandler, Hemingway, Carver en nog veel meer.

Wij willen een aantal oude verhalen van onder het stof halen, maar tegelijk schrijvers van nu, ook debutanten, aan het woord laten, en zeker door het lot onbekend gebleven kunstenaars in het daglicht stellen.

De redactie van Wereld-leescahier wenst jullie veel leesplezier."

Sander zei: "Een hele beginselverklaring. Maar gaat dat samen, kunst en reclame?"
"Waarom niet? Veel schrijvers zijn er gekomen doordat hun werken in bepaalde kringen worden gepropageerd door mensen die er profijt bij hebben, dat is ook een vorm van reclame. Zonder die steun wordt het moeilijk. Het spreekt vanzelf dat volstrekt waardeloos geschrijf weinig kans maakt, maar middelmatig, saai werk wordt veel te dikwijls in de hemel geprezen. En de uitgevers hebben hun kanalen om hun propaganda te verspreiden."
"En jij wil je dus op die manier met je verhalen tussen al die beroemde schrijver wurmen?"
"Zo iets, ja. Als je zelf vindt dat je goed schrijft, mag dat bekend worden gemaakt."
"Wat zou je er aan verdienen?"
"Een klein bedrag op elk verspreid nummer."
"Hoe ver sta je al met je project?"
"Ik heb een prototype gemaakt, nu nog iemand vinden, een agent of zo, om het uit te voeren. De cahiers zouden vooral gericht zijn op wachtzalen van dokters, tandartsen, advocaten, architecten, kappers, koffiesalons en zo voort."
"En wat als de bezoeker de tijd niet krijgt om het hele verhaal te lezen?"
"Dan zal hij het cahier wel meepikken. Mijn verhalen zijn geen verheerlijkingen van plaatselijke bekendheden, ik ben geen ghostwriter of hagiograaf, geen heemkundige. De burgemeester heeft mij al gevraagd een stuk over hem en zijn verwezenlijkingen te schrijven om dat op te nemen in het heemkundig tijdschrift. Zo iets doe ik niet, dat hij landwegen heeft laten asfalteren en grachten laten ruimen laat mij koud. Ik leg mij toe op literatuur, zoals de schrijvers die ik heb vermeld. Er zijn zo veel thema's. Het dorpsleven vroeger en nu bijvoorbeeld, merkwaardige figuren, de oorlog en de bezetting met zijn smokkelaars, verzetslieden, voortvluchtigen, mensen door tegenslag achtervolgd, vrouwen die slachtoffer zijn van de mannen, een blinde, afgewezen verliefdheid, een totaal gebrekkige mens, losbandige, levenslustige vrouwen, de mobilisatie en de grote verwarring, de pechvogel, muzikanten, of iemand die met een bijzondere theorie, voor de dag komt, met het schrikbeeld dat de mens zelf een oerknal kan ontketenen, passie, vooral passie, creatieve kunst, meer moet dat niet zijn."
Sander vroeg: "Verwikkelingen op kantoor, kan daar een verhaal in zitten?"
"Waarom niet, in alles zit een verhaal. Een boer die sterft is een verhaal."
"Ken ik. Luister dan. Ik heb op vele plaatsen gewerkt, bijna een dozijn vol. Op een keer werkte ik op een vestiging in Brussel van een Amerikaanse firma die elektronische geheugens maakte. Ik zat op kantoor met een Turkse Griek, een Oegandese Pakistani, een Amerikaanse Duitser, een jonge Nederlander die zijn weg nog moest zoeken en een Vlaams-nationalistische baas die te lui was dat hij zag. We kregen het bezoek van een grote baas uit Amerika, met een Stetson, zijn holsters was hij vergeten. Na zijn terugkeer in Amerika kregen wij het bericht dat hij er met een groot bedrag was van door gegaan. Dat bedrijf is verhuisd naar Frankfurt en ik ben niet meegegaan. Een andere keer ben ik van een goede baan weggegaan uit een gevoel van, groot woord, mededogen. Het was een Amerikaans bedrijf, alweer, dat werkte met zelfstandige verkopers. Zelfstandige verkopers, leurders, brachten huishoudspullen aan de man bij huisbezoeken en verdienden daar een mooi percent op. De verkoopsdirecteur, een Egyptenaar, was in dienstverband van de firma en kreeg massaal commissie op de verkoop die liep als een trein. Maar hij gedroeg zich als een despoot tegenover de verkopers, die hij als een zootje ongeregeld behandelde. Ken je het volkje van deur-aan-deur-verkopers, zonder vaste klanten, die dag na dag nieuwe afnemers moeten zoeken? Ze hebben het altijd moeilijk, vinden geen vaste baan of willen die ook niet, hun grootste kwaliteit is durf of de drang om veel te verdienen zonder dat ze eigen kapitaal, dat ze meestal niet hebben, moeten inzetten. Maar dat wil niet zeggen dat ze niet met manieren moeten behandeld worden, colporteurs doen iets wat de mensen op kantoor niet kunnen, en dat is verkopen. Ik was de boekhouder van het bedrijf en stond dicht bij de directrice. Die nam het op voor de verkopers, arme duivels dikwijls die moesten verkopen om niet in armoede te vervallen. De verkoopsdirecteur wist dat en geheel naar willekeur stuurde hij weg wie hem niet aanstond, zo maar, voor de lol. De directrice nam het op voor de verkopers en kreeg gedaan dat de verkoopsdirecteur mocht vertrekken. Dan kwam de volgende verkoopsleider, nu een Amerikaan, die de compagnie verkopers mocht overnemen. Voor de directrice was de Amerikaan een verademing, in het begin. Hij gedroeg zich correct tegenover de verkopers, maar het duurde niet lang voordat hij de directrice met alle mogelijke karweitjes opzadelde, zoals laat mijn auto naar de carwash brengen, kun je deze fax naar mijn vrouw sturen, bel es even naar Amerika, ik heb dat in de winkel zien liggen, om elf uur binnen komen en doorwerken tot negen uur 's avonds en zo verder. Ik zag dat mijn bazin er genoeg van kreeg en ze liet haar ongenoegen blijken. De Amerikaan nam mij op een avond mee voor een etentje en liet verstaan dat ik in de plaats kon komen van mijn bazin als die zich zo bleef gedragen. Ik heb dat aanhoord en de volgende dag ben ik op zoek gegaan naar een andere baan, ik wilde niet dat mijn bazin, die ik respecteerde, de laan zou worden uitgestuurd. Als ik vertrok kon dat zo maar niet want dan werd het bedrijf voor weken, zelfs maanden, stuurloos en dat kon niet, in een bedrijf dat week na week verslagen opmaakt over de verkoopsresultaten en week na week de verkopers uitbetaalt."
"Wat een verhaal," zei Victor, "rauwe kost waar inderdaad een verhaal in zit. Ik begrijp hier uit dat jij gevoel hebt voor de medemens, een mooi thema in de literatuur."
"Anders zat ik hier niet," zei Sander. "En dan heb je nog niets gehoord over mijn liefdeleven. Een ogenblik heb jij gedacht dat ik zin had in Emily," zei Sander.
"Het droop er af," zei Victor.
"Zeg jij. Ze zag er best appetetijtelijk uit, dat geef ik toe. Maar ik heb ogen in mijn kop, als ze voor iemand viel was het voor jou."
"Is dat een compliment?"
"Dat helpt je niets vooruit," zei Sander, "ze is vertrokken.
Misschien beter zo. Liefde kan wondermooi zijn, maar ook een ziekte. Van mij had je niet te vrezen, ik ben getrouwd met Frieda. Vriend en vrouw. Maar mijn grote liefde heb ik gekend voor ik Frieda tegenkwam, dat maakt haar in feite tot de tweede keuze. Mijn eerste keuze deed ik op bij een dorpskermis, een van die ouderwetse kermissen met accordeonduo's in de cafés, waar gesmoord werd als uit zeven schoorstenen, gezopen als een rioolgat en de obligate zanger van het accordeon duo die het niet laten kon dubbelzinnige liedjes te declameren, zingen kon hij niet. In die sfeer heb ik met een schoonheid een slow gedanst. Ik had haar strak tegen mij aangedrukt en haar gevraagd, in haar ogen kijkend zoals de geplogenheid het voorschreef, of ze mee buiten kwam in de gezonde lucht en het zilveren maanlicht, het eeuwige foefje. Zij had ja geknikt en mij zelfs met een hand mee door de openstaande deur naar buiten getrokken, naar de donkere veldweg met de graskant, de glimwormen, de hooigeur en de maneschijn, daar waar zoveel geliefden tegen elkaar geplakt hadden staan kussen tot ze buiten adem waren. Ik moest niet zoeken naar haar mond die stond wijd open met haar gerede tong ver eruit zoals vagina's dat soms plegen te doen, maar daar ben ik niet achter gekomen want ze hield zich op haar stuk. Ik mocht haar tegen mij aandrukken met al mijn macht, mijn handen op haar billen maar boven op haar rok niet er onder, haar kussen zou ik nooit meer vergeten, zomin als haar naam Julie."
"Een naam voor filmsterren," zei Victor.
"Dacht ik ook, onbereikbaar dus," zei Sander. "Natuurlijk sprak ik af voor volgende zondag, in danscafé De Tapdans. Ik stond er met een maat aan de toog op haar te wachten, naar de band te luisteren en een glas pils te drinken, mijn eerste die avond, dat zweer ik, toen Julie binnen kwam gestoven, recht op mij toe, razend, dat was van haar vertrokken mooi gezicht af te lezen. Ze vroeg snauwend, wat vloekte met haar lieftallige snoet, hoeveel ik er al op had, gaf me geen tijd om te antwoorden en zei dat ze niet met een dronkaard wilde lopen, laat staan slapen. Ze keerde zich om, draaide met haar kont en liep weg. Het was warm die avond en ik had mij veel voorgesteld van een vrijage in de open natuur en een vaste verkering. Na de derde of vierde afspraak zou Julie haar onderbroekje wel laten zakken hebben, daar kwam dus niets van. Ik heb haar nog een paar keer gezien van redelijk ver met een mansmens aan haar arm, in mijn ogen een sul, een droogstoppel, dat kon niet anders, iemand die zich ongetwijfeld had neergelegd bij zo iets onmogelijks als een wet op de drooglegging."
"Van haar niets meer gezien of gehoord," vroeg Victor, "ze kan toch niet in rook zijn opgegaan."
"Ooit heb ik een gerucht opgevangen dat Julie getrouwd is met een handelaar in oud ijzer en woont in een groot huis bij een groot stuk grond dat bijna tot in de hemel volgestapeld ligt met afgedankte ijskasten, gasfornuizen, radiatoren van de centrale verwarming, metalen meubelen, koper, tin, zink, alle metalen behalve goud, zilver, kwikzilver en tin. Mensen in de schroothandel verdienen geld zat, daar ben ik niet aan toe. Voor een kleinburgerlijke ambtenaar als ik is wat Frieda en ik samen verdienen meer dan voldoende."
"Hoe ben je bij haar terecht gekomen?"
"Terecht gekomen is een goed gekozen woord. Ze is een degelijke vrouw. Ik heb haar leren kennen op een bal voor een goed doel, ingericht door haar mutualiteit om wat geld in te zamelen voor een kind dat aan een zeldzame, niet door de ziekenkas erkende ziekte leed. Zij stond achter de tapkast, we kwamen in gesprek, hadden de leeftijd waarop jonge mensen de ernst van het leven beginnen in te zien. Frieda was geestig en gevat en ik vroeg haar in de dans. Ze kon maar even, want ze had het druk. Ik bleef tot het bal gedaan was en fietste met haar mee naar huis. Aan de gevel van haar huis stonden we nog een half uur te liefkozen en we maakten een afspraak voor de volgende zondag. Zo eenvoudig is het gegaan. Nog geen jaar daarna trouwden we. Eigenlijk kende ik Frieda nog niet door en door, dat gebeurt toch nooit, zo blijven er geheimen te ontdekken. Een zaak stond zeker vast, dat hadden we niet moeten overleggen, allebei wilden we vooruit komen in het leven, wat wilde zeggen meer geld vergaren dan we ooit konden opleven. Een spaarcent voor later, maar wanneer later ligt nog niet vast. Aan zware romantiek doen we niet meer mee, daar hebben we alle twee genoeg ervaring mee om ons niet te laten vangen. Liefde op het eerste gezicht, de brandende, alles verschroeiende liefde, dat hadden we doorstaan, liefde moet groeien, wortels krijgen, een boom worden. Kleine, intieme feiten blijven soms hangen. Zoals die keer aan de graskant. Ze moest pissen, ging hurken en vroeg mijn zakdoek om zich af te drogen, zo wordt liefde een onvergetelijk, innige belevenis. Volstaat dat om nog een verhaal te schrijven, Vik?"

Sander zijn telefoon ging. Hij haakte af, luisterde en zei dat de dame even geduld zou moeten hebben, het onderhoud met zijn klerk nog afronden.

"Een dame heeft mij iets te vragen," zei Sander.
"Dames mag je niets weigeren," zei Victor.
"Hangt er van af wat ze vragen," zei Sander.
"Ik vertrek dan maar, over liefde kan ik meepraten, dat is voor later een keer," zei Victor. "Het amusement."
"Wacht," zei Sander, "ik zie dat jullie in café Statie een soort kliek vormen in de hoek bij het raam. Is er een bezwaar dat ik af en toe bij jullie kom zitten."
"Iedereen is vrij te gaan en te staan waar hij wil," zei Victor, "wij vormen geen gesloten gemeenschap. Wat wij wel doen is niet altijd praten over sport, politiek en het weer, we hebben andere, grotere onderwerpen, de liefde is er nog geen van. Ze noemen ons soms De grote geesten, dat is alles."
"Bedankt," zei Sander, "ik ga een paar onderwerpen opschrijven en dan kom ik eens langs."
"Doe dat," zei Victor en ging weg.

Een klop op de deur en een aantrekkelijke vrouw op betere leeftijd kwam in zijn kamer gestapt. Hij bekeek haar en dacht aan het gezegde: "Als je van de duivel spreekt ..." Hij zei: "Ik weet wie je bent, Julie."
"Goed geheugen, Sandy, zo, je bent me niet vergeten. Sander vond ik te somber," zei ze, "wij zijn een keer met elkaar in het donker buiten geweest en ik heb in je armen gelegen."
"Gestaan," zei hij, "liggen is er niet van gekomen. Je was mijn scharrel voor een avond, een verkering is het nooit geworden, die kans heb je mij niet gegeven. Ik zat net aan jou te denken. Je liet mij bij onze eerste afspraak in volle café staan zonder dat ik mij kon verweren. Ik was een dronkaard, riep je van ver. Dat was jij toch die mij zo vreselijk behandelde, mishandelde?"
"Natuurlijk, wie kan zo een moment vergeten, ik ben nog niet seniel," zei ze, "wat ik deed was in een opwelling van koleire, mijn vader was een dronkaard ik wist wat het betekende zo iemand in huis te hebben. Vader is dood, van de kanker, niet van het drinken."
"Deelneming," zei Sander, "ga zitten. Schrik niet, ik ben geen dronkaard geworden, niet eens een sociale drinker."
"Ik wel," zei ze, "ik durf aan de fles te zitten en mijn man schrikt ook niet terug voor een halve fles whisky. Maar niet
alle dagen, alleen na een slechte dag. Mijn man en ik samen hebben een groot schrootbedrijf, de firma Van Doorselaer, mijn naam Rosemondt is niet zo geschikt voor een handel in oud ijzer."
"Meer geschikt voor een bloemenmeisje," zei Sander, "maar dat heb je al meer gehoord. Wat een opdoffer was dat voor mij die avond, wat een geschiedenis, ik ben er een week kapot van geweest. Ik had het voor jou schatje en niet een klein beetje, maar dat is nu over, of toch bijna. Waarom wou jij me zien, toch niet om vast te stellen dat ik een dronkaard geworden ben of om goed te maken wat jij mij toen hebt aangedaan."
"Wat een preek. Ik heb je niets aangedaan. Wat moet een ongerept meisje denken van een man die op hun eerste afspraak met een glas bier in zijn hand aan de toog staat te zuipen. Neen, ik ben toevallig te weten gekomen dat jij hier zit en er direct bij gedacht dat je mij zou kunnen helpen. En doe dat lachje van je gezicht, want je denkt aan andere dingen. Ach de mannen."
"Dat weet jij niet. Zeg maar waar je voor gekomen bent."

"Twee," zei ze, "we hebben twee chauffeurs en als er te veel werk is huren wij een vrachtvoerder in. We rijden tot in Zweden, Duitsland, Italië."
"Dan zijn jullie niet klein."
"Neen, wij zijn geen voddeventen die de hele tijd met een luidspreker door de straten rijden om hier en daar wat dakgoten of verroeste buizen op te halen."
"Daar besluit ik uit dat jullie een hoop geld verdienen. Dan kom je niet aankloppen bij het OCMW."
"Het is eigenlijk een voorwendsel," zei ze, "de firma zit in de problemen door de schuld van onze boekhouder. Hij heeft ons laten zitten nu de belastingman onze aangifte is komen uitpluizen. Hij heeft een groot verschil vastgesteld, dat wij niet kunnen uitleggen. De controleur is Picavet, die zegt je te kennen."
"Ach Picavet. Daar heb ik een avontuur mee beleefd. Mijn baas had mij een valse aangifte doen invullen."
"En Picavet heeft ontdekt dat er iets mis was met je aangifte?"
"De aangifte van de baas. Maar hij is een enorme boete weten af te wentelen."
"Dat is interessant, hoe heeft hij dat klaar gekregen."
"Door een lam te offeren," zei Sander.
"Je houdt mij voor de gek."
"Niet waar, hij heeft zijn minnares opgeofferd. Je staat voor een dubbele aanslag en daarbij een grote boete. Wil je echt alles doen om jullie firma te redden?"
"Veel toch," zei Julie, "maar zou kunnen tussen komen om op een minnelijke schikking aan te sturen? Of kunnen we hem paaien met een geschenk?"
"Zoals een villa aan de azuren kust. Dat is omkoperij, nog een zware straf erbij. Maar hij heeft een zwakke plek.""
"O ja," zei Julie. 
"Laat mij jou eens goed bekijken. Je ziet er echt nog prima uit. Vraag hem op een duur etentje en doe hem wat te veel drinken. Picavet is niet ongevoelig voor vrouwelijk schoon. en probeer hem in bed te krijgen. Laat je man hem betrappen en een foto maken. En als je hem bij zijn kloten hebt, sorry de uitdrukking, kun je hem vragen hoeveel het moet kosten om een en ander door de vingers te zien of dat je anders zijn vrouw de foto laat zien."
"Ben je serieus?"
"Ik heb het zien gebeuren."
"Kun jij echt niets anders voorstellen?"
"Betaal de boete."
"Daarom ben ik naar jou gekomen om dat te vermijden."
"Daar kan ik niets aan doen, schatje."
"Laat dat schatje maar. Doe je iets, wil je er een nacht over slapen?"
"Neen, ik hoef er niet over na te denken, ik kan niets doen. Een boekhouder is geen tovenaar."
"Jij bent een mooie, wat een geluk dat ik je toen heb laten staan, dan zat ik nu met een platbroek. Je moet mij niet uitlaten, ik weet de weg, dag Sandy."

Ze liep buiten zonder om te kijken of met haar kont te draaien en liet Sander, die een beetje verwonderd zat te kijken, over aan zijn lot.

"Weer van hetzelfde," dacht Sander, "Sandy, ze had al een troetelnaam voor mij bedacht. Ik heb geen koosnaam nodig, ik ben geen schoothond, ik ben Sander, kort voor Alexander. Frieda noemt mij soms zo, dat is beter. Het ergste wat mij had kunnen overkomen was met mijn grote liefde getrouwd te zijn, ze is een bikkelharde, niets ontziende zakenvrouw, voor wie een vreemd bed geen probleem mag zijn om er te komen. Wat een teef. Ik ben veel beter af met Frieda, we betalen samen ons huis af, het heeft ons veel gekost maar het is naar onze zin."

Hij dacht er even aan om Picavet te waarschuwen, maar die moest zichzelf maar zien te redden, daar was hij goed in.

"Mijn moeder wordt een dag ouder en is op de sukkel, ze kan zichzelf niet meer behelpen en ik heb de tijd niet om de hele dag bij haar te blijven, ik heb veel werk in de zaak, schroot laadt zichzelf niet op een vrachtauto en vindt niet zelf de weg naar de ovens. Ik ben op zoek naar een rusthuis om haar te plaatsen en heb gehoord dat Zilverschoon een goede naam heeft."
"Wees daar heel zeker van. Maar Zilverschoon is een rusthuis van het OCMW bestemd om mensen op te nemen die het niet breed hebben. Mensen die er goed in zitten kunnen zich een privé-instelling veroorloven en je zegt me dat jij mee in een zaak zit. Een vraag, hoeveel vrachtwagens van het bedrijf rijden er rond?"


Geen opmerkingen: