TERPENTIJN GEEFT ER EEN LAP IN
Het was plakkerig warm in de
redactiekamer van het dagblad De Auroor.
De luchtverversing deed haar werk maar half en het lusteloos lauwe briesje dat
ze uitademde geraakte niet tot in de verre hoeken van het vertrek. Constant
Michiels, alias Lucien Terpentijn, dagbladschrijver, had zijn pijp gedoofd om
bij te dragen tot de beteugeling van de oververhitting, maar dat had even veel
uitwerking als een kaars branden voor Sint-Antonius van de verloren voorwerpen.
Geen klimaat om hard in te werken en knalartikels te schrijven. Bovendien was
er weinig nieuws de moeite van een extra-inspanning waard. De aanwezige vrouwen
droegen niet meer kledingstukken dan de strikte welvoeglijkheid eiste, dat was
vooruitgang. De radicaal progressieve persfoto waar Fritz de aankomende
medewerker mee leurde, had hen op een beter idee kunnen brengen. Met een foto
van het Miss Nude World Contest, twee rijen jonge dames gekleed in oorbellen en
hoge hakken, genomen op een Amerikaans strand, liep de jonge journalist, die in
zijn kort leven nog niet veel had gezien, van de ene desk naar de andere.
Zijn laatste slachtoffer was
Michiels. Die nam de groepsfoto in zijn handen en zei: “Die opname deugt niet,
onscherp, waardeloos voor een verzamelaar van erotiek.”
“Je ziet duidelijk hun tepels en
dwars door het dons van de derde zie je haar snee,” zei Fritz.
“Ik zie dat allemaal niet,” bromde
Michiels, “je zult die meiden met je potlood en je pennenmes moeten bijwerken
en snee is Vlaams Nederlands voor spleet.”
Fritz keek er van op. “Bedankt voor
de uitleg. Welke krant neemt zulke foto’s op?”
“Wij,” zei Michiels, “elk jaar op een
vaste datum op de tweede pagina, wij vinden dat wij daar lezers mee winnen,
vooral onder jonggehuwde gluurders als jij.”
“Dat meen je niet,” zei Fritz en nam
de foto mee naar zijn lessenaar, terwijl hij er aandachtig bleef naar kijken.
Michiels keek Fritz hoofdschuddend
na, was hij ook zo geweest?
Dat was het niet waar de redactie van
het gematigd progressief ochtendblad De
Auroor zich de hele tijd mee bezig hield, ook niet de jonge Fritz en zijn
vertoon was eerder bedoeld als een puls om zijn slaperigheid te verjagen en de
reactie te peilen van de aanwezige vrouwen. Fritz droeg het in zich om in
eerste instantie Constant Michiels bij te staan en later in zijn voetstappen te
treden en hij zou zich beter met ernstiger zaken ophouden. Dat was hij ook van
plan.
Michiels had
de nom de plume Lucien Terpentijn gekozen om zijn van anarchisme doordrenkte opiniestukken
te ondertekenen. Hij schreef graag in de sarcastische en sardonische
toonaarden, er van uitgaande dat van Terpentijn meer venijn en vitriool droop
dan van de naam van een aartsengel. In de harde school van het dagbladwezen was
Terpentijn een gehaaide, doorgewinterde, eigenzinnige journalist geworden die
zijn privé-leven niet helemaal van zijn beroepsleven wist los te koppelen. Als
er geen grote nieuwsfeiten waren te verslaan, droeg de redactiesecretaris hem
regelmatig op het hoofdartikel te schrijven. In die hoofdartikels had Terpentijn
het al steenhard opgenomen tegen alle Amerikaanse presidenten die hij bij leven
had gekend (één pot nat), het Sovjetbewind (met marxisme niets te maken), het
nieuwe bewind in Rusland, de vakbonden met hun eisen om meer geld uit de
staatskas te spenderen dan er voorhanden was en zich dan te beklagen over de
staatsschuld, steeds op aandringen van hun achterban (ze droegen geen
verantwoordelijkheid voor hun daden), de Heilige Vader (die mee tussen de
lakens kwam piepen en zijn eigen geestelijken niet eens in bedwang kon houden),
de eerste ministers (altijd onbekwaam), de andere ministers (idem),
fundamentalisten allerlei (verkondigen iets dat totaal verzonnen is), het
vorstenhuis (volkomen overbodig maar aardig), de economische uitbuiting die
eufemistisch groei wordt genoemd (zijn stokpaardje), landbouwverbetering
(uitputting en vergiftiging van de grond), bosontginning (zogezegd), heropleving
van de godsdienst (oei), het steeds weerkerende verhaal van verlies aan
koopkracht (dan zaten we nu met ons loon diep in het rood) en zoveel ander
ongein die onze leefwereld geen goed deed.
Onlangs had
hij zich gewaagd aan een dame die om de veertien dagen een roma nesk kioskroma nnetje schreef, pulp of
driestuiver-lectuur, noem maar, met de altijd weer herhaalde onderwerpen als
miskende of bloeiende liefde in de hogere burgerij of de adel, kinderleed en
kindervreugd, tegenslagen en meevallers, armoede die eindigt in weelde en met
haar schrijfsels oplagen bereikte waar echte schrijvers alleen konden naar snakken.
Hij had haar een trap onder haar rok gegeven, maar hij had het gedaan omdat de
fundamentalistische critici die meenden de literatuurwetenschap in pacht te
hebben, hem niet wilden erkennen als ernstig recensent, hij had zich smalend
uitgelaten over de literatuurwetenschappers die de canon van de Vlaamse
letteren hadden vastgelegd. Van die dame had hij weinig last te verwachten in
de vorm van polemieken of processen. Eigenlijk had hij dat niet horen te doen,
of als hij het toch deed, zich niet te beperken tot dat ene mens, dat zich Nicola
Laura noemde.
Bij een andere gelegenheid had hij de
vergelijking gemaakt tussen de plagen van Egypte uit de Bijbel en de tijd van
nu (Michiels vond de Bijbel al even boosaardig als de andere heilige boeken).
Neem de muggen en de kikvorsen die het land bedekten, wat had hij daar als gelijkenis
tegenover? Dat er godver geen kikkers meer zijn, op zich een onheil voor de
natuur, en dat muggen te lijf gaan met een flitspuit of een strip nog kwalijker
gevolgen heeft voor de gezondheid dan een muggenbeet. Of het water van de Nijl
dat in bloed veranderde? Wat deden die Zwitserse apothekers die hun tanks
ledigden in de Rijn, die rood werd als mercurochroom, met als gevolg een colonne
op hun rug drijvende vissen van de voet van de Alpen tot de delta. De dood van
de eerstgeborene vieren we elk weekend als de oudste zoon met de auto van pa
uitvliegt en zich in de ochtenduren aan flarden rijdt tegen een boom, een flitspaal
of een tegenligger. Met dat soort geschrijf wilde antichrist en anarchist Lucien
Terpentijn de lezers van de linksachtige De
Auroor te lijf gaan, maar Wim Vanijzer, die als chef redactie moest waken
over de verkoopbaarheid van zijn krant, had meer dan eens zijn bedenkingen bij
de overtuigingen waarmee Terpentijn uitpakte en meer dan het Michiels aanstond greep
hij naar de papierschaar om het beste uit zijn teksten weg te knippen, zijn
krant was potdomme geen partijblad van klein, dwars links. Als Terpentijn
uitpakte met een smaadschrift tegen de makheid van de sociaal-democratie, schrapte
Vanijzer het hele artikel en hij mocht voor zijn straf een week lang de
teeveerubriek verzorgen.
Nu waren er nogal wat redacteurs met
vakantie. Het was komkommertijd en een pas aan het licht gekomen schandaal bij
de minister van financiën, niet het schandaal waar Michiels op vlaste, kwam als een zegen voor de
nieuwsgaring. Chef redactie Wim Vanijzer had Michiels gevraagd het schandaal in
handen te nemen. Een gewetensvolle ambtenaar, een klokkenluider, die achteraf
zoals gebruikelijk in dit kloteland, ongetwijfeld blij zou mogen zijn als hij
zijn betrekking mocht blijven houden, had een groot misbruik betreffende
belastingsvrijstellingen aan de kaak gesteld. Een bank was namelijk ‘vergeten’
belastingen in te houden op ‘aanzienlijke’ inkomsten in Zwitserland en een
federale minister was tussenbeide gekomen om de boete te beperken tot het
bedrag van de hoe dan ook verschuldigde belasting op de gemaakte winsten. Dit
was normaal een kolfje naar de hand van Michiels, voor zulke gevallen kroop hij
in de gedaante van Lucien Terpentijn, die nooit immuun zou worden tegen
smeergeldaffaires, machtsmisbruik en doofpotpraktijken. Nu zat hij af te wegen
of hij de hoofdredacteur zou vragen het schandaal door Fritz de aankomende
journalist te laten uitspitten, het moest er een keer van komen en hij zou over
zijn schouder meekijken of hij niet te veel stommiteiten intikte. Michiels zat
op wat anders te broeden en kon zich op het nieuwe schandaal niet concentreren
zoals hij dat zelf wilde, piekeren was niet goed als aan de krant van morgen
moest worden gedacht.
Na zoveel jaren operationeel
ingrijpen was zijn stiletto wat bot geworden, of liever, buigzaam. Maar dat was
niet de enige reden waarom hij Fritz wou inzetten op het hoogste journalistieke
vlak. Michiels had zijn zinnen gezet op een nieuwe vaste rubriek. Een krant
moet vernieuwen om aan de top te blijven. Om de komkommerkloof te dichten met
stevig journalistiek werk, zat Michiels te knutselen aan een reeks stukken over
wat het gerecht, gewillig of onder druk, in de voorbije jaren aan
fraudedossiers naast zich had gelegd, kopij waarin hij zich thuis voelde als
een harskever in terpentijn. Bendes witteboordmisdadigers die hun sporen hadden
verdiend met milieudelicten, verduistering, onrechtmatig verwerven van
subsidies, belastingontduiking en meer van dat fraais, konden nog steeds het
gerecht op afstand houden. In hogere financiële kringen, in de zakenwereld en
de ambtenarij, waar meer plichtsverzuim, corruptie en misdadigheid was bloot te
leggen dan in het milieu van de maffia, zaten ze niet te wachten op de aanvallen
van meneer Terpentijn. Hij had zijn rubriek de werktitel Bloed aan de fikken meegegeven
maar die zou door de hoofdredacteur wel worden afgewezen en hij hield het wat
aftandse Misdaad brengt baat achter de hand.
Hij was goed in de herneming en
bewerking van berichtgeving uit de voorbije jaren en die aan te kondigen als nieuwe
onthullingen, maar nu had hij daadwerkelijk vertrouwelijke inlichtingen losgemaakt
van zijn vrouw Myriam, toen het nog boterde tussen hun beiden. Myriam was van
goeden huize, dat pleegt men te zeggen van iemand met een vader in het hoogste
bestuursorgaan van een bank van de eerste grootte. Wat Myriam hem in vertrouwen
had verteld, zij werkte op die bank als directiesecretaresse en zat dicht bij
de bron, wilde hij nu gebruiken om die hogere financiële kringen, waar het geld
de baas was en waar niet op een wetsovertreding werd gekeken, frontaal aan te
vallen. Dat zon Myriam niet, ze nam het op voor haar vader die ze eerde zoals
het een gehoorzame dochter betaamt. Als hij doordreef zou het moeilijk worden
tussen hun beiden, daar kon hij staat op maken. Dat had ze gezegd, nog net voor
ze op vakantie vertrok, en hij was bang dat ze zou doordrijven. Met Myriam viel
niet te spotten maar als zelfverklaarde anarchist kon hij niet dulden dat
iemand hem de vrijheid ontnam te schrijven wat geschreven moest worden. Bovendien
zou hij niet zo meteen op water en brood worden gezet betreffende zijn seksleven,
hij had meer dan een brood in de oven. Toch wilde hij haar niet zoma ar opgeven, was het maar voor de
minste ambras.
Na hun huwelijk waren Constant Michiels
en zijn vrouw Myriam Deckers de eerste jaren voorzichtig geweest in bed om nog
wat van hun jong leven te genieten. Telkens als hij er werk wilde van maken,
het begon tijd te worden om aan kinderen te denken, zei ze neen, ze wilde niet
zwanger worden gemaakt, ze had wat anders te doen. De ouders van Myriam, vooral
haar moeder, hadden uitgekeken naar hun eerste kleinkind als naar een
wereldgebeuren. Het zou een wonderkind worden, dat liet geen twijfel. Myriam
was een schoonheid, donker haar, ovaal gezicht, perfecte maten en daarbij geen
oppervlakkige trut, een echte dame. Constant had de gestalte van een
bouwvakker, zijn neus was iets te groot en zijn kin iets te vierkant, zijn haarlijn
trok zich wat terug maar hij was intelligent en had universiteit gedaan. De
twee samen vormden een supermengsel maar Myriam wilde kinderloos blijven, een
kind is een blok aan het been van een ondernemende vrouw, vond ze. Moederschap
werd veel te hoog geschat, om bijvoorbeeld de ouders te plezieren, ze zijn zo
lief en schattig zo lang ze peuter zijn, maar ze zijn toch vooral een belemmering,
met kinderen kon ze niet meer ongestoord naar tentoonstellingen en concerten
gaan of doorzakken in chique bars en geen seks meer bedrijven in de woonkamer
of op de keukentafel als er kinderen in de buurt waren, maar dat deed de nogal
preutse Myriam toch al niet.
Fritz die de foto met de naakte
schoonheden had opzij gelegd kwam staan bij Michiels. “Wie doet de olievlek,”
vroeg hij. Fritz doelde op de enorme olieramp met de mammoettanker die voor de
kust van Frankrijk op een zandplaat was gestrand en doormidden gebroken. Een
zwarte loper van aardolie lag voor de kusten van West-Europa van de
Mont-Saint-Michel tot Oostende te deinen en een zuidwester af te wachten om aan
land te gaan of noordwaarts op te rukken naar de Waddeneilanden.
“Voorlopig de agentschappen,” zei
Michiels, “maar als Vanijzer iemand vraagt om ter plaatse een kijkje te gaan
nemen, zal ik je aanbevelen. Hij voegde er grinnikend aan toe: “Vergeet die
foto niet mee te nemen, om je eenzaamheid te verdrijven.”
“Aha,” zei Fritz.
“En vraag Evelyne of wij iets hebben
liggen over het verleden van die boot. Hoe oud hij is, op welke werf hij gebouwd
is, of hij nog zeewaardig was, enzovoort, dan hebben we al een basis om een
paar alinea’s van ons stuk te vullen.”
“Ons stuk,” vroeg Fritz en keek even
schuin naar Michiels.
Voor
basisgegevens deed Michiels zoals alle redacteuren een beroep op Evelyne
Liekens de archiefhoudster. Het archief vulde een hele verdieping met
uitpuilende opbergrekken vol kartonnen dozen met krantenknipsels van de
voorbije twintig jaar, duizenden biografieën, tienduizenden foto’s die ooit
enig belang konden hebben en de verslagen van parlementaire debatten, die
niemand las en nog veel meer materiaal dat elke journalist interesseert en doet
watertanden. Evelyne waakte over de annalen van De Auroor als waren het bladen uit ‘Les très riches heures de Duc
de Berry’. Ze was er het hart van in dat een peloton deskundigen van een firma
gespecialiseerd in kopiëren voor elektronische archivering al weken bezig was
om het hele archief op magnetische schijven over te zetten, maar ze was
verplicht mee te werken en zo dom was ze niet dat ze er het nut niet van inzag,
de elektronica zou haar overal ter wereld toch achterhalen en binnen enkele
maanden zou ze met het elektronische archief beginnen te werken. Door de jaren
was ze vergroeid met het vergeelde papier opgeslagen in haar archiefkasten, het
was haar tweede liefde, de eerste was voor de mannen. Ze besefte maar al te
goed dat ze nooit een computer zou kunnen kloppen, de redacteurs hadden haar
niet meer nodig, de computer kon de moeilijkst terug te vinden stukken in geen
tijd op een scherm doen verschijnen en uitdraaien op een neutraal blad papier
waar de ze straffeloos hun gang mee mochten gaan, volkrabbelen, bekladden,
verknippen en er vliegertjes van vouwen. Dat zou ze nooit hebben toegelaten met
de archiefbladen uit de très riches heures. Haar toekomstige taak zou erin
bestaan de computer voeren met oude en nieuwe gegevens, veel meer dan vroeger.
Maar evenmin als Constant Michiels kon zij zich vandaag op haar werk
concentreren en soms moest haar twee keer iets gevraagd worden voor ze uit haar
gepeins schoot.
Evelyne bewoog zich tussen de
lessenaars van de redacteurs in een korte plooirok en een mouwloze blouse, en
iedereen kon zien dat ze zo aanlokkelijk was als Bardot in haar beste jaren, ze
zou niet misstaan hebben op de foto van Fritz. Michiels mocht haar, en zo geen
klein beetje. Drie jaar had hij nu al met haar te doen, zonder van Myriam weg
te gaan, hij had altijd wel een uitvlucht dat hij laat moest werken of voor
twee dagen het land uit was. In de voorbije drie jaar was hij dikwijls en met
veel genoegen bij Evelyne blijven slapen. Evelyne was niet getrouwd en voordat
ze een los-vaste relatie aanging met Constant Michiels had ze zowat iedereen
uit haar omgeving over zich heen gekregen, maar ze was Michiels zo lang hun
relatie al duurde trouw gebleven, wat niet alle mannen uit haar omgeving op
prijs konden stellen. Het was begonnen toen Myriam, waarschijnlijk als gevolg
van het feit dat ze geen kinderen wilde, een afwijkend gedrag begon te
vertonen. Soms vond hij haar half dronken thuis, soms meende hij een man in de
duisternis te zien wegvluchten en om de hoek een autoportier dichtklappen, soms
kwam ze na middernacht thuis, niet al te dronken en dat maakte het nog meer
verdacht. Maar als man met een groot plichtsgevoel, liet hij Myriam niet
vallen, uit de onderstelling dat ze nog altijd verliefd was op hem, zonder hem
niet kon leven. Maar ook Evelyne was voor hem geen slippertje, het was liefde
met grote zinnelijkheid, maar daarnaast was hij in wezen een gebonden, ernstige,
plichtbewuste echtgenoot in gewetensnood, nog lang niet gescheiden van zijn
vrouw Myriam. En nog, hij was niet zeker van de trouw van Evelyne, ze was toch
zo manziek dat het er afdroop, bij manier van spreken en de laatste tijd begon
ze er op aan te dringen dat hij zijn vrouw Myriam zou laten zitten en voor goed
bij haar zou komen wonen. De jaren begonnen te tellen, ook voor Evelyne en op
een zekere leeftijd zeggen de meeste mannen merci voor een afdankertje als
Evelyne. Dat besefte ze en daarom die druk op Constant, die wist dat Evelyne
recht van spreken had, ze kon goed koken, ze was haar kost waard in bed, geen
van die kwaliteiten zijn te versmaden.
Nu was het een bijzondere dag voor
Michiels, vandaar de stap die hij had gezet om Fritz nog wat meer in te
schakelen in de serieuze journalistiek. Vandaag keerde Myriam terug van een
vakantie van vier weken aan de Azurenkust. Hij wachtte op haar telefoontje om
haar te gaan afhalen op de vlieghaven. Hij had het Evelyne verteld en zij had
hem op de man af gezegd het uit te maken met Myriam, als ze belde moest hij het
haar vertellen, er waren taxi’s zat om haar naar huis te brengen. Als hij
verstandig was reed hij nu naar huis om zijn pakken, broeken, jassen, hemden,
schoenen en ondergoed in te laden en bij haar in te trekken, dat had hij
trouwens al eer kunnen doen. En bijna verbeten had ze er aan toegevoegd: “Nu
beslissen, ja of neen, erover nadenken tot morgen is neen, als ze belt zeg je
het haar, als je het haar eerst onder vier ogen wilt zeggen is het neen, ik
weet hoe dat afloopt, elk uitstel is neen.”
Michiels had zijn uitgedoofde pijp
uit zijn la genomen, had gedaan dat hij nadacht en zei, al even beslist als
Evelyne: “Dat gaat niet door, meisje. Op die manier maak ik het niet uit met
Myriam.”
Evelyne had zich met een ruk
omgedraaid en over haar schouder gezegd. “Daar zul je spijt van krijgen.”
Nu zag Evelyne niet om, Michiels
dacht dat Fritz vergeten was zijn boodschap over te brengen of dat ze bezig was
hem een tijdje te plagen of was ze echt kwaad. Maar hij kende haar te goed,
opvliegend maar gauw vergeten. Hij belde haar kantoortje en kreeg geen
antwoord. Hij ging naar de archieven om te zien wat ze al had kunnen opdelven
en liep tussen de rekken naar de tafel die werd gebruikt om de kartonnen
archiefdozen op te plaatsen als die werden uitgeladen. Hij hoorde een kreunend
geluid en bleef staan. Was dat Evelyne met darmklachten? Hij liep verder, zo
stil mogelijk en dan zag hij het onmogelijke: Evelyne zo goed als ontkleed
hield zich voorovergebogen vast aan de tafel waar de archiefdozen werden op
gezet. Ze stond met haar gezicht naar hem, met haar ogen toe. Achter haar stond
de jonge Fritz met zijn handen op haar borsten en met zijn peilstaaf zocht hij
ongetwijfeld naar de diepste geulen. De jonge Fritz nam duidelijk een
bijkomende les in fysiologie. Terpentijn bleef er een ogenblik gelaten en
hoofdschuddend naar kijken, dat had hij van Fritz niet gedacht, was hij vroeger
ook zo geweest? Ze zagen hem niet, daar hadden ze geen aandacht voor. Hij droop
af en keerde terug naar zijn lessenaar. Een kwartier later kwam Evelyne voor
hem staan met de gevraagde documentatie, een bundel papieren die ze op het
schrijfblad legde.
“Waar heb je gezeten,” vroeg Michiels
terloops, “ik heb je met de telefoon proberen te bereiken.”
“In de archieven. Ik kan niet
toveren.”
“Toveren niet maar wel vogelen,” zei
Constant. Ze schoten beiden in een lach. Dat was voor het laatst dat ze samen
lachten.
“Je wist dat ik zou komen kijken,
heet teefje,” zei hij.
“Geen haar op mijn kut dat daar aan
dacht en ik ben vanavond niet thuis,” zei Evelyne, “niet nodig om langs te
komen.”
“Was ik ook niet van plan,” zei
Constant, “vandaag niet en nooit meer.”
“Waarom niet, Constant?”
“Kom Evelyne. Je bent vergeten je
slipje weer aan te trekken, ik kan het zo ruiken. En deze papieren zijn nog nat
van het sap en het zweet dat van tussen je dijen is gedropen.”
“Stel dat ik in een oude gewoonte
hervallen ben,” zei ze, “dat ik weer de levenslustige slet ben van vroeger en
Fritz heeft nog veel te leren. Je staat nu onderaan mijn lijst, makker.”
“Mij hoef je niet op je
verlanglijstje in te schrijven,” zei Constant, “ik heb het allemaal al meegemaakt.”
Evelyne draaide zich om, weer met een
ruk, dat was haar manier van doen. Maar nu zei ze niets, er viel niets meer te
zeggen. Michiels had zich kloek gehouden maar hij had spijt, veel spijt dat het
voorbij was met Evelyne, maar dienen als de zuiger van een fietspomp om de
stijfsel van een voorganger door haar plasbuis te stuwen, daar bedankte hij
voor, al zou dat tegen vanavond wel opgedroogd en doorgespoeld zijn. Straks had
hij Myriam, na een maand vakantie zou die wel zin hebben in een beurt, en hij
begon naar zijn vrouwtje te verlangen, zodanig dat hij meer dan een kwartier
lang niet kon opstaan van achter zijn desk omdat de paal in zijn lichte
zomerbroek zo vooruitstak dat het niet mooi meer was.
Dan kreeg Constant een telefoontje.
De telefoniste meldde zijn vrouw Myriam aan. Ze wond er geen doekjes om. Ze had
in het zuiden kennis gemaakt met een meneer die alles voor haar deed, niet de
helft van de tijd onderweg was, niet bij andere vrouwen sliep en zeker haar
familie niet door het slijk zou halen. Die meneer waar ze kennis mee had, zei
ze terloops, was haar baas op de bank, die toevallig ook op vakantie was, toevallig
op de plaats die zij gekozen had. “Er blijft mij geen keuze dan scheiden
aangezien jij toch niet aflaat en het mijn vader lastig blijft maken. Pas maar
op dat wij het jou niet lastig maken.”
“Is dat een bedreiging,” vroeg
Michiels en besefte meteen dat hij een lijn uit een Amerikaanse politieserie
opdiste. Hij legde de hoorn neer. Twee keer weduwnaar in weinig uren, grinnikte
hij, dat was van het goede teveel.
Hij bleef nog een paar uur
doorwerken, leverde de verbeterde kopij in van Fritz over het schandaal in de
administratie die hij had doorgelezen en bijgewerkt en was weg. Evelyne was eer
vertrokken en had herhaald dat ze vanavond niet thuis zou zijn, onnodig langs
te komen, dat had ze erg duidelijk gemaakt van de eerste keer. Vreemd dat ze
nog het woord tot hem richtte, wilde ze iets te verstaan geven? Hij dacht aan
de avonden op haar appartement. Zij het eten aan het bereiden, een eenvoudig
avondmaal van koude groente, aardappelen, vlees en een fles Rosé van de betere
soort. Gisteren nog was het zo warm in huis dat ze alleen in een slipje liep,
meer heeft een man niet nodig om door zijn dak te gaan. Na het eten hielp hij bij
de vaat en als die droog was omstrengelde hij Evelyne langs achter om haar van de
rest van haar bikini te ontdoen. Dat was gisteren, al zo lang geleden. Hij was
ze kwijt, daar mocht hij zeker van zijn.
Het was tijd om naar zijn leeg huis
te Hellebeek te rijden, naar de ooit rustige Voorkempen. Onderweg zat Michiels
met een rokende pijp in zijn mond achter het stuur van zijn auto, wat verboden
zou moeten worden, en keek naar het landschap. Het was augustus en door de
langdurige hitte leek de herfst aan zijn opmars begonnen. De graanvelden waren
kaal na de oogst, nog een paar weken en er stegen rookpluimen op van brandend
aardappelloof. Het einde van de zomer met zijn kenmerkende geuren en de eerste
nevelslierten herinnerden hem als altijd aan zijn kinderjaren, het begin van
het schooljaar, de nieuwe schriften die uitnodigden tot vlijtig werken, tot na
zes weken de eerste ezelsoren, inkt- en vetvlekken al wezen op afnemende ijver
en toenemende slordigheid.
Hij woonde in een vrijstaande woning
op een stuk grond van acht are. De tuin liet hij onderhouden door een buurman
met pensioen. Hij had het huis samen met Myriam gebouwd, hun eerste, grote
droom, zo groot als hun droom van hoog op de carrière-ladder te klimmen, maar
minder groot dan het kind waar hij na tien jaar huwelijk nog steeds naar
verlangde. Nu het huis omzeggens van hem alleen was, betekende het niet veel
meer dan een stapel bakstenen, een verdieping hoog keurig op elkaar gestapeld,
modern opgevat en modern ingericht. Hij liet zijn auto op de oprit staan, liep
binnen naar de keuken en opende de ijskast voor een fles blond Duits bier van
een halve liter. Hij liet zich in de woonkamer op de divan vallen, dronk een
goede slok en dacht na. Wat een verandering in zijn leven dat hem in een paar
uur was overkomen. Een klap was het niet, hij had het zien aankomen. Myriam was
hem beu, ze was al een aantal jaren flirterig, op feesten en andere
gelegenheden, zo opvallend dat andere vrouwen hem meewarig aankeken, of zich
aanboden, wie weet, hij dacht niet voor niets van zichzelf dat hij een grote
versierder was. Hij had beter moeten weten.
Dan ging de bel. Hij deed open en voor
hem stond een vrouw van ongeveer de leeftijd van Myriam en Evelyne, eenvoudig
gekleed in een effen azuurblauwe zonnejurk en een donkerblauwe grote schoudertas,
beide al enige jaren uit de mode. Haar jurk had brede schouderbanden en een
hoog zittend voorpand die de scheiding tussen haar borsten aan het zicht
onttrok. Haar haar lag in een natuurlijke golf tot op haar schouders, goudblond
als dat van Doris Day in haar bloeitijd, zo was ook haar gezicht en eigenlijk
zag ze er helemaal zo uit als de zangeres die actrice was geworden.
“Ik koop niet aan de deur,” zei
Michiels misnoegd.
“Een plat cliché meneer Michiels voor
iemand die schuilt achter de naam Lucien Terpentijn,” zei de vrouw. “Ik ben
Adrienne Lauwers en ga schuil achter de naam Nicole Laura. Ik ben gekomen om u
er van langs te geven.”
“Wie,” vroeg Constant stomverbaasd.
“De schrijfster van meesterlijke roma ns als Verboden liefde in het park,
De jonker heeft geen geld, Duizend eenzame nachten en Vergeten vader snelt ter
hulp. En u kent mij niet? Toch speel ik een hoofdrol in uw rubriek ‘Te slecht
voor woorden’, in wezen een aanslag op mensen die op een eerlijke manier hun
boterham willen verdienen.”
Bij Michiels sloeg het
waarschuwingslichtje aan als ze hem een artikel toonde uit De Auroor en begon voor te lezen: “Onze lieve Nicole heeft weer een
bundel bedrukt papier afgescheiden. Niet lachen want dat ding, meer kan ik het
niet noemen, het is geen leesboek als u begrijpt wat ik bedoel, haalt een
oplage die Vandeloo en Ruyslinck groen zouden doen uitslaan en die waren dan
nog in de rug gedekt door het ministerie van onderwijs, dat de middelbare
scholen van lectuur dacht te moeten voorzien…”
Michiels onderbrak haar: “Mens, kom
binnen, straks denken de buren nog, ja wat zouden ze denken.” Hij liet haar
door en trok de voordeur dicht. Ze rook naar Keuls water, dat mocht dan al uit
de mode zijn, maar het deed fris en huiselijk aan “Ga maar aan de grote tafel
zitten,” zei hij, “iets drinken?”
“Whiskysoda,” zei ze en hij schrok er
van op. Hij liep naar de keuken en ze riep hem na: “Bedankt om mij te wijzen op
de seksloosheid in mijn werk. Luister: ‘Zij beschrijft nooit seks, al haar
helden zijn seksloze wezens, ze gaan niet verder dan een tongkus en een hand op
hun beha of hun korset, nooit erin of eronder. Nooit gebruikt ze het woord
tepel, schaamlippen of penis, laat staan de volkse versies ervan. Haar helden
zijn zo vrouwschuw als Hercules Poirot en Phil Marlowe, maar dat zijn speurders
en die houden zich bezig met moord.”
“In plaats van met seks,” onderbrak
Adrienne zichzelf, “is dat beter?”
Michiels kwam uit de keuken met twee
drinks. “Ik heb het gehoord,” zei hij, “alstublieft en hou er maar mee op, ik
weet wat ik geschreven heb.”
“Omdat ik het u voorlees. U was het
al vergeten. Iemand pijn doen, daar bent u goed in.”
Michiels dacht aan Myriam, haar vader
en haar baas. Ze had gelijk, maar die verdienden niet beter dan een
afstraffing. Deze hier, dat viel nog te bezien.
“Hebt u al iets gelezen, van wat ik
geschreven heb? Iemand uitlachen is gemakkelijk.”
“Ik schrijf nooit over iets wat ik
niet ken of weet,” zei Michiels. “Ik heb Vergeten vader snelt ter hulp gelezen
en ontleed. Het hele verhaal, de hele inhoud biedt nauwelijks genoeg stof om er
een verhaal van hooguit tien pagina’s van te maken.”
“Zo gaat dat met alle roma ns, ik weet waarover ik het heb.”
“En De gebroeders Karamazov dan? En Ulysses van
James Joyce?”
“Karamazov kun je, ik zal maar
zeggen, in stukken breken. Het boek is eerst verschenen als mengelwerk in een
dagblad. Joyce is wat anders.”
“O, mevrouw is thuis in de
wereldliteratuur.”
“Zeg maar juffrouw, zeg maar Adi.”
“Constant,” zei Michiels, “liefst
niet Lucien.”
“Vlotte vertellers, schrijvers van
cowboyverhalen, iets voor jongens tot zestien jaar, neem Louis L’Amour in
Amerika, die verschijnt in een oplage van een miljoen. Hij wordt dus gelezen
door drie à vier miljoen volwassenen. Dat moet toch iets betekenen,” zei ze.
Daar had ze een punt. “Is dat zo? Wie
is Louis L’Amour?”
“Heeft onder andere Het geschenk van
Cochise geschreven, het verhaal achter Hondo gefilmd door John Sturges met John
Wayne in de hoofdrol.”
“Die film ken ik.”
“Daar heb je toch je messen niet voor
gewet.”
“Ik schrijf niet over film. Maar
waarvoor ben je eigenlijk gekomen? Om mij omver te schieten? Je boeken deugen
niet, je schrijft wat je lezeressen willen dat je schrijft. De verhalen
kabbelen voorbij als een kalme rivier met af en toe een draaikolk, en ze zijn
zo voorspelbaar.”
“Dat noem jij de ontleding van een
werk?”
“Zijn ze meer waard dan een oppervlakkige
bespreking?”
“Bespreking? Je besprekingen lijken
meer op afreageren van een zieke ziel.”
“Ik heb geen ziel. Drink je glas uit,
dan doe ik het nog eens vol en ik pak voor mezelf nog een bier. Ik vraag het
nog eens, waarom ben je eigenlijk gekomen?”
“Ik wilde de enige man zien die de
moeite heeft genomen mijn werk te recenseren. Nou ja, recenseren, een
vreugdevuurtje aansteken.”
“Ga door,” zei Michiels, “ik heb
tijd, Myriam komt vandaag niet naar huis.” Hij zweeg en keek haar somber aan.
“Wie is Myriam?”
“Mijn vrouw”
“Problemen?”
“Zo geen klein beetje.”
“Je had niet mogen trouwen, heb ik
ook niet gedaan. Ik was vroeger ook journaliste. Ik schreef voor een blad dat
het opnam voor groen, milieu en tegelijk ook de verdediging opnam van de
gastarbeiders, maar dat blad is ter ziele gegaan, wat dacht je.” Ze haalde een
blad met een getypte tekst uit haar tas. “Lees dit maar,” zei ze.
Michiels las het stuk: “De wolk die bij
de ontploffing van een kerncentrale zoals Doel of Tihange ten hemel zal stijgen
heeft helaas niets gemeen met de bruidsvlucht van een mierenkolonie. Na de
paringsuitbraak is de mierenkoningin voor de rest van haar leven draagster van
nieuw leven. Miljoenen spermacellen wachten in haar spermatheca op de
bevruchting van miljoenen eitjes die ze draagt, en zullen uitgroeien tot
insecten die op hun beurt zullen uitbreken en geen groter onheil aanstichten
dan holletjes graven in onze grasperken of een enkele dag lang in grote
aantallen uitbreken en op ruiten en kozijnen kleven, tot grote ergernis van
onze huisvrouwen die er een van de zeven plagen van Egypte in zien, waar het in
wezen enkel gaat om vliegende mierenjonkers die welgeteld een dag de tijd
krijgen om zich seksueel uit te leven en al gestorven zijn voordat de
stofzuiger van mevrouw ze tot zich neemt. Maar de wolk van een ontplofte
kerncentrale draagt de onzichtbare en uitgestelde dood in zich mee, miljarden
deeltjes jodium, cesium en strontium, twintig jaar en nog langer radioactief geladen,
onherroepelijk besmet om kanker en misgeboorten te verwekken, maar de schuld
daarvan zullen we schuiven op onzedig gedrag, drankmisbruik, soft drugs,
slechte eetgewoonten, homoseksueel gedrag en geloofsafval.”
“Je had een uitstekende copywriter
kunnen zijn voor Europees Groen Links,” zei hij.
“Ik kan in die kringen het zout op mijn
patatten niet verdienen. Hameren op de steeds meer onafwendbare dreiging van
een langzame dood van alle hoger leven door zuurstofnood, kanker, honger,
droogte en blind totalitair terrorisme, maakt veel minder indruk op het grote
publiek dan een paniekerige melding dat in de rijke stad Mechelen - in de
Middeleeuwen nog de hoofdstad der Nederlanden, inclusief Holland - weer twee
handtassen zijn afgerukt van de arm van weerloze dames, of dat in Belgische
ziekenhuizen vierhonderd aids-lijders op hun dood lagen te wachten of nog dat
een koe ziek van BSE is gemeld en dat onze al schrale hersenvoorraad met totaal
afsterven is bedreigd, ook al staat dat in de eerstkomende duizend jaar maar
een goede twaalf dozijn mensen te wachten, in heel Europa.”
“Wow,” zei Constant op zijn
Amerikaansengels, “ik heb je deerlijk onderschat, schatje.”
Nu zij er toch mee begonnen was, ging
ze verder met haar verhaal. Na het serieuze werk was ze begonnen te schrijven
voor een damesmagazine. Beroepshalve las ze veel soap, roddel, royalty en
celebrity, ook pulproma nnetjes want die moest ze bespreken, tot ze tot het besef kwam
dat daar veel meer mee te verdienen was dan te schrijven over alles en nog wat
waar ze geen moer om gaf.
“Bovendien,” zei ze, “heb ik een
kind. Ik heb mij op een reis naar Afrika een keer laten doen door een zwarte.
De vader kon ik niet meebrengen, de baby die ik droeg wel. Als alleenstaande
moeder met een bruin zoontje had ik het moeilijk. Steun van mijn ouders daar
kon ik naar fluiten, ik heb moeten vechten voor een ietwat geregeld leven.”
“Aan wat je nu schrijft heb je de
pest, je gelooft er niet in,” zei Michiels, “dat is goed.”
“Dat is niet goed,” zei ze, “als ik
echt goed zou willen schrijven krijg ik mijn boeken niet aan de straatstenen
verkocht. Ik heb het geprobeerd, de uitgevers willen mij niet. Bovendien
schrijf ik altijd met meevoelen over mijn heldinnen, heldinnen en heldinnen.”
Ze zweeg, dronk eens flink van haar whisky en bleef Michiels bekijken.
“Daar val ik van achterover,” zei
Michiels, “ik heb een boekje gelezen, proberen te lezen, ik ben niet verder
geraakt dan pagina vijftig, in die vijftig pagina’s heb je vijf keren hetzelfde
geschreven, is dat echt wel nodig om bedrukt papier te kunnen verkopen?”
“Je vergeet dat ik om de twee, drie
weken een roma nnetje persklaar moet hebben. En ik
geef het altijd een andere draai, dat is niet zo eenvoudig als het er uitziet,
en daar vallen alleen zeurpieten op, de terpentijnkevers, als ze zich de moeite
getroosten.”
“Dat was voor Georges Simenon niet
anders, maar die zijn werk leek nog ergens op.”
“Ja, maar als je Simenon leest voel
je met je ellebogen dat hij zich nooit helemaal geeft, hij houdt altijd wat
achter de hand voor zijn volgende schrijfzitting.”
Daar had Michiels niets tegen in te
brengen en hij kreeg een van zijn plotse ideeën. “Weet je wat, waarom schrijven
we samen niet aan een misdaadroma n? Jij hebt genoeg verbeelding om een verhaal
te verzinnen, ik weet alles af van de werking van het gerecht. Een
misdaadverhaal verkoopt goed en geeft meer standing dan een boeketje melo.”
“Het is het proberen waard,” zei Adi,
“waarom niet. Dan kan ik een keertje schrijven over seksbezeten mannen, want
daar gaat het in misdaad veel over. Nu toch.”
“En over geld,” zei Michiels, “vind je
het goed? Dan moeten we afspreken om er hier of bij je thuis werk van te maken.
Waar is je zoontje?”
“Op vakantiekamp. Stoort mijn kind,
zit het je in de weg?”
“Ik heb altijd kinderen gewild,” zei
Michiels, “Myriam wou er niet van weten. Dat is mee de oorzaak dat het tussen
ons is misgegaan.”
“Wat doe je vanavond,” vroeg
Michiels, “gaan eten? Er zijn genoeg restaurants in de buurt.”
“Ik kan koken,” zei ze onbevangen,
“en wil je met mij naar bed?”
“Waarom niet,” zei Michiels, “heb je
veel mannen gekend?”
“Weinig,” zei ze, “ik vertrouw ze
niet.”
“Mij dan wel?”
“Voorlopig,” zei ze, “en … dit huis,
is dat van jou?”
“Voorlopig wel,” zei hij.
“Dat is een begin,” zei ze.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten