vrijdag 21 juli 2017

22. TERPENTIJN GEEFT ER EEN LAP IN

TERPENTIJN GEEFT ER EEN LAP IN

Het was plakkerig warm in de redactiekamer van het dagblad De Auroor. De luchtverversing deed haar werk maar half en het lusteloos lauwe briesje dat ze uitademde geraakte niet tot in de verre hoeken van het vertrek. Constant Michiels, alias Lucien Terpentijn, dagbladschrijver, had zijn pijp gedoofd om bij te dragen tot de beteugeling van de oververhitting, maar dat had even veel uitwerking als een kaars branden voor Sint-Antonius van de verloren voorwerpen. Geen klimaat om hard in te werken en knalartikels te schrijven. Bovendien was er weinig nieuws de moeite van een extra-inspanning waard. De aanwezige vrouwen droegen niet meer kledingstukken dan de strikte welvoeglijkheid eiste, dat was vooruitgang. De radicaal progressieve persfoto waar Fritz de aankomende medewerker mee leurde, had hen op een beter idee kunnen brengen. Met een foto van het Miss Nude World Contest, twee rijen jonge dames gekleed in oorbellen en hoge hakken, genomen op een Amerikaans strand, liep de jonge journalist, die in zijn kort leven nog niet veel had gezien, van de ene desk naar de andere.

Zijn laatste slachtoffer was Michiels. Die nam de groepsfoto in zijn handen en zei: “Die opname deugt niet, onscherp, waardeloos voor een verzamelaar van erotiek.”
“Je ziet duidelijk hun tepels en dwars door het dons van de derde zie je haar snee,” zei Fritz.
“Ik zie dat allemaal niet,” bromde Michiels, “je zult die meiden met je potlood en je pennenmes moeten bijwerken en snee is Vlaams Nederlands voor spleet.”
Fritz keek er van op. “Bedankt voor de uitleg. Welke krant neemt zulke foto’s op?”
“Wij,” zei Michiels, “elk jaar op een vaste datum op de tweede pagina, wij vinden dat wij daar lezers mee winnen, vooral onder jonggehuwde gluurders als jij.”
“Dat meen je niet,” zei Fritz en nam de foto mee naar zijn lessenaar, terwijl hij er aandachtig bleef naar kijken.
Michiels keek Fritz hoofdschuddend na, was hij ook zo geweest?

Dat was het niet waar de redactie van het gematigd progressief ochtendblad De Auroor zich de hele tijd mee bezig hield, ook niet de jonge Fritz en zijn vertoon was eerder bedoeld als een puls om zijn slaperigheid te verjagen en de reactie te peilen van de aanwezige vrouwen. Fritz droeg het in zich om in eerste instantie Constant Michiels bij te staan en later in zijn voetstappen te treden en hij zou zich beter met ernstiger zaken ophouden. Dat was hij ook van plan.

Michiels had de nom de plume Lucien Terpentijn gekozen om zijn van anarchisme doordrenkte opiniestukken te ondertekenen. Hij schreef graag in de sarcastische en sardonische toonaarden, er van uitgaande dat van Terpentijn meer venijn en vitriool droop dan van de naam van een aartsengel. In de harde school van het dagbladwezen was Terpentijn een gehaaide, doorgewinterde, eigenzinnige journalist geworden die zijn privé-leven niet helemaal van zijn beroepsleven wist los te koppelen. Als er geen grote nieuwsfeiten waren te verslaan, droeg de redactiesecretaris hem regelmatig op het hoofdartikel te schrijven. In die hoofdartikels had Terpentijn het al steenhard opgenomen tegen alle Amerikaanse presidenten die hij bij leven had gekend (één pot nat), het Sovjetbewind (met marxisme niets te maken), het nieuwe bewind in Rusland, de vakbonden met hun eisen om meer geld uit de staatskas te spenderen dan er voorhanden was en zich dan te beklagen over de staatsschuld, steeds op aandringen van hun achterban (ze droegen geen verantwoordelijkheid voor hun daden), de Heilige Vader (die mee tussen de lakens kwam piepen en zijn eigen geestelijken niet eens in bedwang kon houden), de eerste ministers (altijd onbekwaam), de andere ministers (idem), fundamentalisten allerlei (verkondigen iets dat totaal verzonnen is), het vorstenhuis (volkomen overbodig maar aardig), de economische uitbuiting die eufemistisch groei wordt genoemd (zijn stokpaardje), landbouwverbetering (uitputting en vergiftiging van de grond), bosontginning (zogezegd), heropleving van de godsdienst (oei), het steeds weerkerende verhaal van verlies aan koopkracht (dan zaten we nu met ons loon diep in het rood) en zoveel ander ongein die onze leefwereld geen goed deed.

Onlangs had hij zich gewaagd aan een dame die om de veertien dagen een romanesk kioskromannetje schreef, pulp of driestuiver-lectuur, noem maar, met de altijd weer herhaalde onderwerpen als miskende of bloeiende liefde in de hogere burgerij of de adel, kinderleed en kindervreugd, tegenslagen en meevallers, armoede die eindigt in weelde en met haar schrijfsels oplagen bereikte waar echte schrijvers alleen konden naar snakken. Hij had haar een trap onder haar rok gegeven, maar hij had het gedaan omdat de fundamentalistische critici die meenden de literatuurwetenschap in pacht te hebben, hem niet wilden erkennen als ernstig recensent, hij had zich smalend uitgelaten over de literatuurwetenschappers die de canon van de Vlaamse letteren hadden vastgelegd. Van die dame had hij weinig last te verwachten in de vorm van polemieken of processen. Eigenlijk had hij dat niet horen te doen, of als hij het toch deed, zich niet te beperken tot dat ene mens, dat zich Nicola Laura noemde.

Bij een andere gelegenheid had hij de vergelijking gemaakt tussen de plagen van Egypte uit de Bijbel en de tijd van nu (Michiels vond de Bijbel al even boosaardig als de andere heilige boeken). Neem de muggen en de kikvorsen die het land bedekten, wat had hij daar als gelijkenis tegenover? Dat er godver geen kikkers meer zijn, op zich een onheil voor de natuur, en dat muggen te lijf gaan met een flitspuit of een strip nog kwalijker gevolgen heeft voor de gezondheid dan een muggenbeet. Of het water van de Nijl dat in bloed veranderde? Wat deden die Zwitserse apothekers die hun tanks ledigden in de Rijn, die rood werd als mercurochroom, met als gevolg een colonne op hun rug drijvende vissen van de voet van de Alpen tot de delta. De dood van de eerstgeborene vieren we elk weekend als de oudste zoon met de auto van pa uitvliegt en zich in de ochtenduren aan flarden rijdt tegen een boom, een flitspaal of een tegenligger. Met dat soort geschrijf wilde antichrist en anarchist Lucien Terpentijn de lezers van de linksachtige De Auroor te lijf gaan, maar Wim Vanijzer, die als chef redactie moest waken over de verkoopbaarheid van zijn krant, had meer dan eens zijn bedenkingen bij de overtuigingen waarmee Terpentijn uitpakte en meer dan het Michiels aanstond greep hij naar de papierschaar om het beste uit zijn teksten weg te knippen, zijn krant was potdomme geen partijblad van klein, dwars links. Als Terpentijn uitpakte met een smaadschrift tegen de makheid van de sociaal-democratie, schrapte Vanijzer het hele artikel en hij mocht voor zijn straf een week lang de teeveerubriek verzorgen.

Nu waren er nogal wat redacteurs met vakantie. Het was komkommertijd en een pas aan het licht gekomen schandaal bij de minister van financiën, niet het schandaal waar Michiels op vlaste, kwam als een zegen voor de nieuwsgaring. Chef redactie Wim Vanijzer had Michiels gevraagd het schandaal in handen te nemen. Een gewetensvolle ambtenaar, een klokkenluider, die achteraf zoals gebruikelijk in dit kloteland, ongetwijfeld blij zou mogen zijn als hij zijn betrekking mocht blijven houden, had een groot misbruik betreffende belastingsvrijstellingen aan de kaak gesteld. Een bank was namelijk ‘vergeten’ belastingen in te houden op ‘aanzienlijke’ inkomsten in Zwitserland en een federale minister was tussenbeide gekomen om de boete te beperken tot het bedrag van de hoe dan ook verschuldigde belasting op de gemaakte winsten. Dit was normaal een kolfje naar de hand van Michiels, voor zulke gevallen kroop hij in de gedaante van Lucien Terpentijn, die nooit immuun zou worden tegen smeergeldaffaires, machtsmisbruik en doofpotpraktijken. Nu zat hij af te wegen of hij de hoofdredacteur zou vragen het schandaal door Fritz de aankomende journalist te laten uitspitten, het moest er een keer van komen en hij zou over zijn schouder meekijken of hij niet te veel stommiteiten intikte. Michiels zat op wat anders te broeden en kon zich op het nieuwe schandaal niet concentreren zoals hij dat zelf wilde, piekeren was niet goed als aan de krant van morgen moest worden gedacht.

Na zoveel jaren operationeel ingrijpen was zijn stiletto wat bot geworden, of liever, buigzaam. Maar dat was niet de enige reden waarom hij Fritz wou inzetten op het hoogste journalistieke vlak. Michiels had zijn zinnen gezet op een nieuwe vaste rubriek. Een krant moet vernieuwen om aan de top te blijven. Om de komkommerkloof te dichten met stevig journalistiek werk, zat Michiels te knutselen aan een reeks stukken over wat het gerecht, gewillig of onder druk, in de voorbije jaren aan fraudedossiers naast zich had gelegd, kopij waarin hij zich thuis voelde als een harskever in terpentijn. Bendes witteboordmisdadigers die hun sporen hadden verdiend met milieudelicten, verduistering, onrechtmatig verwerven van subsidies, belastingontduiking en meer van dat fraais, konden nog steeds het gerecht op afstand houden. In hogere financiële kringen, in de zakenwereld en de ambtenarij, waar meer plichtsverzuim, corruptie en misdadigheid was bloot te leggen dan in het milieu van de maffia, zaten ze niet te wachten op de aanvallen van meneer Terpentijn. Hij had zijn rubriek de werktitel Bloed aan de fikken meegegeven maar die zou door de hoofdredacteur wel worden afgewezen en hij hield het wat aftandse Misdaad brengt baat achter de hand.

Hij was goed in de herneming en bewerking van berichtgeving uit de voorbije jaren en die aan te kondigen als nieuwe onthullingen, maar nu had hij daadwerkelijk vertrouwelijke inlichtingen losgemaakt van zijn vrouw Myriam, toen het nog boterde tussen hun beiden. Myriam was van goeden huize, dat pleegt men te zeggen van iemand met een vader in het hoogste bestuursorgaan van een bank van de eerste grootte. Wat Myriam hem in vertrouwen had verteld, zij werkte op die bank als directiesecretaresse en zat dicht bij de bron, wilde hij nu gebruiken om die hogere financiële kringen, waar het geld de baas was en waar niet op een wetsovertreding werd gekeken, frontaal aan te vallen. Dat zon Myriam niet, ze nam het op voor haar vader die ze eerde zoals het een gehoorzame dochter betaamt. Als hij doordreef zou het moeilijk worden tussen hun beiden, daar kon hij staat op maken. Dat had ze gezegd, nog net voor ze op vakantie vertrok, en hij was bang dat ze zou doordrijven. Met Myriam viel niet te spotten maar als zelfverklaarde anarchist kon hij niet dulden dat iemand hem de vrijheid ontnam te schrijven wat geschreven moest worden. Bovendien zou hij niet zo meteen op water en brood worden gezet betreffende zijn seksleven, hij had meer dan een brood in de oven. Toch wilde hij haar niet zomaar opgeven, was het maar voor de minste ambras.

Na hun huwelijk waren Constant Michiels en zijn vrouw Myriam Deckers de eerste jaren voorzichtig geweest in bed om nog wat van hun jong leven te genieten. Telkens als hij er werk wilde van maken, het begon tijd te worden om aan kinderen te denken, zei ze neen, ze wilde niet zwanger worden gemaakt, ze had wat anders te doen. De ouders van Myriam, vooral haar moeder, hadden uitgekeken naar hun eerste kleinkind als naar een wereldgebeuren. Het zou een wonderkind worden, dat liet geen twijfel. Myriam was een schoonheid, donker haar, ovaal gezicht, perfecte maten en daarbij geen oppervlakkige trut, een echte dame. Constant had de gestalte van een bouwvakker, zijn neus was iets te groot en zijn kin iets te vierkant, zijn haarlijn trok zich wat terug maar hij was intelligent en had universiteit gedaan. De twee samen vormden een supermengsel maar Myriam wilde kinderloos blijven, een kind is een blok aan het been van een ondernemende vrouw, vond ze. Moederschap werd veel te hoog geschat, om bijvoorbeeld de ouders te plezieren, ze zijn zo lief en schattig zo lang ze peuter zijn, maar ze zijn toch vooral een belemmering, met kinderen kon ze niet meer ongestoord naar tentoonstellingen en concerten gaan of doorzakken in chique bars en geen seks meer bedrijven in de woonkamer of op de keukentafel als er kinderen in de buurt waren, maar dat deed de nogal preutse Myriam toch al niet.

Fritz die de foto met de naakte schoonheden had opzij gelegd kwam staan bij Michiels. “Wie doet de olievlek,” vroeg hij. Fritz doelde op de enorme olieramp met de mammoettanker die voor de kust van Frankrijk op een zandplaat was gestrand en doormidden gebroken. Een zwarte loper van aardolie lag voor de kusten van West-Europa van de Mont-Saint-Michel tot Oostende te deinen en een zuidwester af te wachten om aan land te gaan of noordwaarts op te rukken naar de Waddeneilanden.

“Voorlopig de agentschappen,” zei Michiels, “maar als Vanijzer iemand vraagt om ter plaatse een kijkje te gaan nemen, zal ik je aanbevelen. Hij voegde er grinnikend aan toe: “Vergeet die foto niet mee te nemen, om je eenzaamheid te verdrijven.”
“Aha,” zei Fritz.
“En vraag Evelyne of wij iets hebben liggen over het verleden van die boot. Hoe oud hij is, op welke werf hij gebouwd is, of hij nog zeewaardig was, enzovoort, dan hebben we al een basis om een paar alinea’s van ons stuk te vullen.”
“Ons stuk,” vroeg Fritz en keek even schuin naar Michiels.

Voor basisgegevens deed Michiels zoals alle redacteuren een beroep op Evelyne Liekens de archiefhoudster. Het archief vulde een hele verdieping met uitpuilende opbergrekken vol kartonnen dozen met krantenknipsels van de voorbije twintig jaar, duizenden biografieën, tienduizenden foto’s die ooit enig belang konden hebben en de verslagen van parlementaire debatten, die niemand las en nog veel meer materiaal dat elke journalist interesseert en doet watertanden. Evelyne waakte over de annalen van De Auroor als waren het bladen uit ‘Les très riches heures de Duc de Berry’. Ze was er het hart van in dat een peloton deskundigen van een firma gespecialiseerd in kopiëren voor elektronische archivering al weken bezig was om het hele archief op magnetische schijven over te zetten, maar ze was verplicht mee te werken en zo dom was ze niet dat ze er het nut niet van inzag, de elektronica zou haar overal ter wereld toch achterhalen en binnen enkele maanden zou ze met het elektronische archief beginnen te werken. Door de jaren was ze vergroeid met het vergeelde papier opgeslagen in haar archiefkasten, het was haar tweede liefde, de eerste was voor de mannen. Ze besefte maar al te goed dat ze nooit een computer zou kunnen kloppen, de redacteurs hadden haar niet meer nodig, de computer kon de moeilijkst terug te vinden stukken in geen tijd op een scherm doen verschijnen en uitdraaien op een neutraal blad papier waar de ze straffeloos hun gang mee mochten gaan, volkrabbelen, bekladden, verknippen en er vliegertjes van vouwen. Dat zou ze nooit hebben toegelaten met de archiefbladen uit de très riches heures. Haar toekomstige taak zou erin bestaan de computer voeren met oude en nieuwe gegevens, veel meer dan vroeger. Maar evenmin als Constant Michiels kon zij zich vandaag op haar werk concentreren en soms moest haar twee keer iets gevraagd worden voor ze uit haar gepeins schoot.

Evelyne bewoog zich tussen de lessenaars van de redacteurs in een korte plooirok en een mouwloze blouse, en iedereen kon zien dat ze zo aanlokkelijk was als Bardot in haar beste jaren, ze zou niet misstaan hebben op de foto van Fritz. Michiels mocht haar, en zo geen klein beetje. Drie jaar had hij nu al met haar te doen, zonder van Myriam weg te gaan, hij had altijd wel een uitvlucht dat hij laat moest werken of voor twee dagen het land uit was. In de voorbije drie jaar was hij dikwijls en met veel genoegen bij Evelyne blijven slapen. Evelyne was niet getrouwd en voordat ze een los-vaste relatie aanging met Constant Michiels had ze zowat iedereen uit haar omgeving over zich heen gekregen, maar ze was Michiels zo lang hun relatie al duurde trouw gebleven, wat niet alle mannen uit haar omgeving op prijs konden stellen. Het was begonnen toen Myriam, waarschijnlijk als gevolg van het feit dat ze geen kinderen wilde, een afwijkend gedrag begon te vertonen. Soms vond hij haar half dronken thuis, soms meende hij een man in de duisternis te zien wegvluchten en om de hoek een autoportier dichtklappen, soms kwam ze na middernacht thuis, niet al te dronken en dat maakte het nog meer verdacht. Maar als man met een groot plichtsgevoel, liet hij Myriam niet vallen, uit de onderstelling dat ze nog altijd verliefd was op hem, zonder hem niet kon leven. Maar ook Evelyne was voor hem geen slippertje, het was liefde met grote zinnelijkheid, maar daarnaast was hij in wezen een gebonden, ernstige, plichtbewuste echtgenoot in gewetensnood, nog lang niet gescheiden van zijn vrouw Myriam. En nog, hij was niet zeker van de trouw van Evelyne, ze was toch zo manziek dat het er afdroop, bij manier van spreken en de laatste tijd begon ze er op aan te dringen dat hij zijn vrouw Myriam zou laten zitten en voor goed bij haar zou komen wonen. De jaren begonnen te tellen, ook voor Evelyne en op een zekere leeftijd zeggen de meeste mannen merci voor een afdankertje als Evelyne. Dat besefte ze en daarom die druk op Constant, die wist dat Evelyne recht van spreken had, ze kon goed koken, ze was haar kost waard in bed, geen van die kwaliteiten zijn te versmaden.

Nu was het een bijzondere dag voor Michiels, vandaar de stap die hij had gezet om Fritz nog wat meer in te schakelen in de serieuze journalistiek. Vandaag keerde Myriam terug van een vakantie van vier weken aan de Azurenkust. Hij wachtte op haar telefoontje om haar te gaan afhalen op de vlieghaven. Hij had het Evelyne verteld en zij had hem op de man af gezegd het uit te maken met Myriam, als ze belde moest hij het haar vertellen, er waren taxi’s zat om haar naar huis te brengen. Als hij verstandig was reed hij nu naar huis om zijn pakken, broeken, jassen, hemden, schoenen en ondergoed in te laden en bij haar in te trekken, dat had hij trouwens al eer kunnen doen. En bijna verbeten had ze er aan toegevoegd: “Nu beslissen, ja of neen, erover nadenken tot morgen is neen, als ze belt zeg je het haar, als je het haar eerst onder vier ogen wilt zeggen is het neen, ik weet hoe dat afloopt, elk uitstel is neen.”

Michiels had zijn uitgedoofde pijp uit zijn la genomen, had gedaan dat hij nadacht en zei, al even beslist als Evelyne: “Dat gaat niet door, meisje. Op die manier maak ik het niet uit met Myriam.”

Evelyne had zich met een ruk omgedraaid en over haar schouder gezegd. “Daar zul je spijt van krijgen.”

Nu zag Evelyne niet om, Michiels dacht dat Fritz vergeten was zijn boodschap over te brengen of dat ze bezig was hem een tijdje te plagen of was ze echt kwaad. Maar hij kende haar te goed, opvliegend maar gauw vergeten. Hij belde haar kantoortje en kreeg geen antwoord. Hij ging naar de archieven om te zien wat ze al had kunnen opdelven en liep tussen de rekken naar de tafel die werd gebruikt om de kartonnen archiefdozen op te plaatsen als die werden uitgeladen. Hij hoorde een kreunend geluid en bleef staan. Was dat Evelyne met darmklachten? Hij liep verder, zo stil mogelijk en dan zag hij het onmogelijke: Evelyne zo goed als ontkleed hield zich voorovergebogen vast aan de tafel waar de archiefdozen werden op gezet. Ze stond met haar gezicht naar hem, met haar ogen toe. Achter haar stond de jonge Fritz met zijn handen op haar borsten en met zijn peilstaaf zocht hij ongetwijfeld naar de diepste geulen. De jonge Fritz nam duidelijk een bijkomende les in fysiologie. Terpentijn bleef er een ogenblik gelaten en hoofdschuddend naar kijken, dat had hij van Fritz niet gedacht, was hij vroeger ook zo geweest? Ze zagen hem niet, daar hadden ze geen aandacht voor. Hij droop af en keerde terug naar zijn lessenaar. Een kwartier later kwam Evelyne voor hem staan met de gevraagde documentatie, een bundel papieren die ze op het schrijfblad legde.

“Waar heb je gezeten,” vroeg Michiels terloops, “ik heb je met de telefoon proberen te bereiken.”
“In de archieven. Ik kan niet toveren.”
“Toveren niet maar wel vogelen,” zei Constant. Ze schoten beiden in een lach. Dat was voor het laatst dat ze samen lachten.
“Je wist dat ik zou komen kijken, heet teefje,” zei hij.
“Geen haar op mijn kut dat daar aan dacht en ik ben vanavond niet thuis,” zei Evelyne, “niet nodig om langs te komen.”
“Was ik ook niet van plan,” zei Constant, “vandaag niet en nooit meer.”
“Waarom niet, Constant?”
“Kom Evelyne. Je bent vergeten je slipje weer aan te trekken, ik kan het zo ruiken. En deze papieren zijn nog nat van het sap en het zweet dat van tussen je dijen is gedropen.”
“Stel dat ik in een oude gewoonte hervallen ben,” zei ze, “dat ik weer de levenslustige slet ben van vroeger en Fritz heeft nog veel te leren. Je staat nu onderaan mijn lijst, makker.”
“Mij hoef je niet op je verlanglijstje in te schrijven,” zei Constant, “ik heb het allemaal al meegemaakt.”

Evelyne draaide zich om, weer met een ruk, dat was haar manier van doen. Maar nu zei ze niets, er viel niets meer te zeggen. Michiels had zich kloek gehouden maar hij had spijt, veel spijt dat het voorbij was met Evelyne, maar dienen als de zuiger van een fietspomp om de stijfsel van een voorganger door haar plasbuis te stuwen, daar bedankte hij voor, al zou dat tegen vanavond wel opgedroogd en doorgespoeld zijn. Straks had hij Myriam, na een maand vakantie zou die wel zin hebben in een beurt, en hij begon naar zijn vrouwtje te verlangen, zodanig dat hij meer dan een kwartier lang niet kon opstaan van achter zijn desk omdat de paal in zijn lichte zomerbroek zo vooruitstak dat het niet mooi meer was.

Dan kreeg Constant een telefoontje. De telefoniste meldde zijn vrouw Myriam aan. Ze wond er geen doekjes om. Ze had in het zuiden kennis gemaakt met een meneer die alles voor haar deed, niet de helft van de tijd onderweg was, niet bij andere vrouwen sliep en zeker haar familie niet door het slijk zou halen. Die meneer waar ze kennis mee had, zei ze terloops, was haar baas op de bank, die toevallig ook op vakantie was, toevallig op de plaats die zij gekozen had. “Er blijft mij geen keuze dan scheiden aangezien jij toch niet aflaat en het mijn vader lastig blijft maken. Pas maar op dat wij het jou niet lastig maken.”
“Is dat een bedreiging,” vroeg Michiels en besefte meteen dat hij een lijn uit een Amerikaanse politieserie opdiste. Hij legde de hoorn neer. Twee keer weduwnaar in weinig uren, grinnikte hij, dat was van het goede teveel.

Hij bleef nog een paar uur doorwerken, leverde de verbeterde kopij in van Fritz over het schandaal in de administratie die hij had doorgelezen en bijgewerkt en was weg. Evelyne was eer vertrokken en had herhaald dat ze vanavond niet thuis zou zijn, onnodig langs te komen, dat had ze erg duidelijk gemaakt van de eerste keer. Vreemd dat ze nog het woord tot hem richtte, wilde ze iets te verstaan geven? Hij dacht aan de avonden op haar appartement. Zij het eten aan het bereiden, een eenvoudig avondmaal van koude groente, aardappelen, vlees en een fles Rosé van de betere soort. Gisteren nog was het zo warm in huis dat ze alleen in een slipje liep, meer heeft een man niet nodig om door zijn dak te gaan. Na het eten hielp hij bij de vaat en als die droog was omstrengelde hij Evelyne langs achter om haar van de rest van haar bikini te ontdoen. Dat was gisteren, al zo lang geleden. Hij was ze kwijt, daar mocht hij zeker van zijn.

Het was tijd om naar zijn leeg huis te Hellebeek te rijden, naar de ooit rustige Voorkempen. Onderweg zat Michiels met een rokende pijp in zijn mond achter het stuur van zijn auto, wat verboden zou moeten worden, en keek naar het landschap. Het was augustus en door de langdurige hitte leek de herfst aan zijn opmars begonnen. De graanvelden waren kaal na de oogst, nog een paar weken en er stegen rookpluimen op van brandend aardappelloof. Het einde van de zomer met zijn kenmerkende geuren en de eerste nevelslierten herinnerden hem als altijd aan zijn kinderjaren, het begin van het schooljaar, de nieuwe schriften die uitnodigden tot vlijtig werken, tot na zes weken de eerste ezelsoren, inkt- en vetvlekken al wezen op afnemende ijver en toenemende slordigheid.

Hij woonde in een vrijstaande woning op een stuk grond van acht are. De tuin liet hij onderhouden door een buurman met pensioen. Hij had het huis samen met Myriam gebouwd, hun eerste, grote droom, zo groot als hun droom van hoog op de carrière-ladder te klimmen, maar minder groot dan het kind waar hij na tien jaar huwelijk nog steeds naar verlangde. Nu het huis omzeggens van hem alleen was, betekende het niet veel meer dan een stapel bakstenen, een verdieping hoog keurig op elkaar gestapeld, modern opgevat en modern ingericht. Hij liet zijn auto op de oprit staan, liep binnen naar de keuken en opende de ijskast voor een fles blond Duits bier van een halve liter. Hij liet zich in de woonkamer op de divan vallen, dronk een goede slok en dacht na. Wat een verandering in zijn leven dat hem in een paar uur was overkomen. Een klap was het niet, hij had het zien aankomen. Myriam was hem beu, ze was al een aantal jaren flirterig, op feesten en andere gelegenheden, zo opvallend dat andere vrouwen hem meewarig aankeken, of zich aanboden, wie weet, hij dacht niet voor niets van zichzelf dat hij een grote versierder was. Hij had beter moeten weten.

Dan ging de bel. Hij deed open en voor hem stond een vrouw van ongeveer de leeftijd van Myriam en Evelyne, eenvoudig gekleed in een effen azuurblauwe zonnejurk en een donkerblauwe grote schoudertas, beide al enige jaren uit de mode. Haar jurk had brede schouderbanden en een hoog zittend voorpand die de scheiding tussen haar borsten aan het zicht onttrok. Haar haar lag in een natuurlijke golf tot op haar schouders, goudblond als dat van Doris Day in haar bloeitijd, zo was ook haar gezicht en eigenlijk zag ze er helemaal zo uit als de zangeres die actrice was geworden.

“Ik koop niet aan de deur,” zei Michiels misnoegd.
“Een plat cliché meneer Michiels voor iemand die schuilt achter de naam Lucien Terpentijn,” zei de vrouw. “Ik ben Adrienne Lauwers en ga schuil achter de naam Nicole Laura. Ik ben gekomen om u er van langs te geven.”
“Wie,” vroeg Constant stomverbaasd.
“De schrijfster van meesterlijke romans als Verboden liefde in het park, De jonker heeft geen geld, Duizend eenzame nachten en Vergeten vader snelt ter hulp. En u kent mij niet? Toch speel ik een hoofdrol in uw rubriek ‘Te slecht voor woorden’, in wezen een aanslag op mensen die op een eerlijke manier hun boterham willen verdienen.”

Bij Michiels sloeg het waarschuwingslichtje aan als ze hem een artikel toonde uit De Auroor en begon voor te lezen: “Onze lieve Nicole heeft weer een bundel bedrukt papier afgescheiden. Niet lachen want dat ding, meer kan ik het niet noemen, het is geen leesboek als u begrijpt wat ik bedoel, haalt een oplage die Vandeloo en Ruyslinck groen zouden doen uitslaan en die waren dan nog in de rug gedekt door het ministerie van onderwijs, dat de middelbare scholen van lectuur dacht te moeten voorzien…”

Michiels onderbrak haar: “Mens, kom binnen, straks denken de buren nog, ja wat zouden ze denken.” Hij liet haar door en trok de voordeur dicht. Ze rook naar Keuls water, dat mocht dan al uit de mode zijn, maar het deed fris en huiselijk aan “Ga maar aan de grote tafel zitten,” zei hij, “iets drinken?”
“Whiskysoda,” zei ze en hij schrok er van op. Hij liep naar de keuken en ze riep hem na: “Bedankt om mij te wijzen op de seksloosheid in mijn werk. Luister: ‘Zij beschrijft nooit seks, al haar helden zijn seksloze wezens, ze gaan niet verder dan een tongkus en een hand op hun beha of hun korset, nooit erin of eronder. Nooit gebruikt ze het woord tepel, schaamlippen of penis, laat staan de volkse versies ervan. Haar helden zijn zo vrouwschuw als Hercules Poirot en Phil Marlowe, maar dat zijn speurders en die houden zich bezig met moord.”
“In plaats van met seks,” onderbrak Adrienne zichzelf, “is dat beter?”
Michiels kwam uit de keuken met twee drinks. “Ik heb het gehoord,” zei hij, “alstublieft en hou er maar mee op, ik weet wat ik geschreven heb.”
“Omdat ik het u voorlees. U was het al vergeten. Iemand pijn doen, daar bent u goed in.”

Michiels dacht aan Myriam, haar vader en haar baas. Ze had gelijk, maar die verdienden niet beter dan een afstraffing. Deze hier, dat viel nog te bezien.

“Hebt u al iets gelezen, van wat ik geschreven heb? Iemand uitlachen is gemakkelijk.”
“Ik schrijf nooit over iets wat ik niet ken of weet,” zei Michiels. “Ik heb Vergeten vader snelt ter hulp gelezen en ontleed. Het hele verhaal, de hele inhoud biedt nauwelijks genoeg stof om er een verhaal van hooguit tien pagina’s van te maken.”
“Zo gaat dat met alle romans, ik weet waarover ik het heb.”
“En De gebroeders Karamazov dan? En Ulysses van James Joyce?”
“Karamazov kun je, ik zal maar zeggen, in stukken breken. Het boek is eerst verschenen als mengelwerk in een dagblad. Joyce is wat anders.”
“O, mevrouw is thuis in de wereldliteratuur.”
“Zeg maar juffrouw, zeg maar Adi.”  
“Constant,” zei Michiels, “liefst niet Lucien.”
“Vlotte vertellers, schrijvers van cowboyverhalen, iets voor jongens tot zestien jaar, neem Louis L’Amour in Amerika, die verschijnt in een oplage van een miljoen. Hij wordt dus gelezen door drie à vier miljoen volwassenen. Dat moet toch iets betekenen,” zei ze.
Daar had ze een punt. “Is dat zo? Wie is Louis L’Amour?”
“Heeft onder andere Het geschenk van Cochise geschreven, het verhaal achter Hondo gefilmd door John Sturges met John Wayne in de hoofdrol.”
“Die film ken ik.”
“Daar heb je toch je messen niet voor gewet.”
“Ik schrijf niet over film. Maar waarvoor ben je eigenlijk gekomen? Om mij omver te schieten? Je boeken deugen niet, je schrijft wat je lezeressen willen dat je schrijft. De verhalen kabbelen voorbij als een kalme rivier met af en toe een draaikolk, en ze zijn zo voorspelbaar.”
“Dat noem jij de ontleding van een werk?”
“Zijn ze meer waard dan een oppervlakkige bespreking?”
“Bespreking? Je besprekingen lijken meer op afreageren van een zieke ziel.”
“Ik heb geen ziel. Drink je glas uit, dan doe ik het nog eens vol en ik pak voor mezelf nog een bier. Ik vraag het nog eens, waarom ben je eigenlijk gekomen?”
“Ik wilde de enige man zien die de moeite heeft genomen mijn werk te recenseren. Nou ja, recenseren, een vreugdevuurtje aansteken.”
“Ga door,” zei Michiels, “ik heb tijd, Myriam komt vandaag niet naar huis.” Hij zweeg en keek haar somber aan.
“Wie is Myriam?”
“Mijn vrouw”
“Problemen?”
“Zo geen klein beetje.”
“Je had niet mogen trouwen, heb ik ook niet gedaan. Ik was vroeger ook journaliste. Ik schreef voor een blad dat het opnam voor groen, milieu en tegelijk ook de verdediging opnam van de gastarbeiders, maar dat blad is ter ziele gegaan, wat dacht je.” Ze haalde een blad met een getypte tekst uit haar tas. “Lees dit maar,” zei ze.

Michiels las het stuk: “De wolk die bij de ontploffing van een kerncentrale zoals Doel of Tihange ten hemel zal stijgen heeft helaas niets gemeen met de bruidsvlucht van een mierenkolonie. Na de paringsuitbraak is de mierenkoningin voor de rest van haar leven draagster van nieuw leven. Miljoenen spermacellen wachten in haar spermatheca op de bevruchting van miljoenen eitjes die ze draagt, en zullen uitgroeien tot insecten die op hun beurt zullen uitbreken en geen groter onheil aanstichten dan holletjes graven in onze grasperken of een enkele dag lang in grote aantallen uitbreken en op ruiten en kozijnen kleven, tot grote ergernis van onze huisvrouwen die er een van de zeven plagen van Egypte in zien, waar het in wezen enkel gaat om vliegende mierenjonkers die welgeteld een dag de tijd krijgen om zich seksueel uit te leven en al gestorven zijn voordat de stofzuiger van mevrouw ze tot zich neemt. Maar de wolk van een ontplofte kerncentrale draagt de onzichtbare en uitgestelde dood in zich mee, miljarden deeltjes jodium, cesium en strontium, twintig jaar en nog langer radioactief geladen, onherroepelijk besmet om kanker en misgeboorten te verwekken, maar de schuld daarvan zullen we schuiven op onzedig gedrag, drankmisbruik, soft drugs, slechte eetgewoonten, homoseksueel gedrag en geloofsafval.”

“Je had een uitstekende copywriter kunnen zijn voor Europees Groen Links,” zei hij.
“Ik kan in die kringen het zout op mijn patatten niet verdienen. Hameren op de steeds meer onafwendbare dreiging van een langzame dood van alle hoger leven door zuurstofnood, kanker, honger, droogte en blind totalitair terrorisme, maakt veel minder indruk op het grote publiek dan een paniekerige melding dat in de rijke stad Mechelen - in de Middeleeuwen nog de hoofdstad der Nederlanden, inclusief Holland - weer twee handtassen zijn afgerukt van de arm van weerloze dames, of dat in Belgische ziekenhuizen vierhonderd aids-lijders op hun dood lagen te wachten of nog dat een koe ziek van BSE is gemeld en dat onze al schrale hersenvoorraad met totaal afsterven is bedreigd, ook al staat dat in de eerstkomende duizend jaar maar een goede twaalf dozijn mensen te wachten, in heel Europa.”

“Wow,” zei Constant op zijn Amerikaansengels, “ik heb je deerlijk onderschat, schatje.”

Nu zij er toch mee begonnen was, ging ze verder met haar verhaal. Na het serieuze werk was ze begonnen te schrijven voor een damesmagazine. Beroepshalve las ze veel soap, roddel, royalty en celebrity, ook pulpromannetjes want die moest ze bespreken, tot ze tot het besef kwam dat daar veel meer mee te verdienen was dan te schrijven over alles en nog wat waar ze geen moer om gaf.

“Bovendien,” zei ze, “heb ik een kind. Ik heb mij op een reis naar Afrika een keer laten doen door een zwarte. De vader kon ik niet meebrengen, de baby die ik droeg wel. Als alleenstaande moeder met een bruin zoontje had ik het moeilijk. Steun van mijn ouders daar kon ik naar fluiten, ik heb moeten vechten voor een ietwat geregeld leven.”
“Aan wat je nu schrijft heb je de pest, je gelooft er niet in,” zei Michiels, “dat is goed.”
“Dat is niet goed,” zei ze, “als ik echt goed zou willen schrijven krijg ik mijn boeken niet aan de straatstenen verkocht. Ik heb het geprobeerd, de uitgevers willen mij niet. Bovendien schrijf ik altijd met meevoelen over mijn heldinnen, heldinnen en heldinnen.” Ze zweeg, dronk eens flink van haar whisky en bleef Michiels bekijken.

“Daar val ik van achterover,” zei Michiels, “ik heb een boekje gelezen, proberen te lezen, ik ben niet verder geraakt dan pagina vijftig, in die vijftig pagina’s heb je vijf keren hetzelfde geschreven, is dat echt wel nodig om bedrukt papier te kunnen verkopen?”
“Je vergeet dat ik om de twee, drie weken een romannetje persklaar moet hebben. En ik geef het altijd een andere draai, dat is niet zo eenvoudig als het er uitziet, en daar vallen alleen zeurpieten op, de terpentijnkevers, als ze zich de moeite getroosten.”
“Dat was voor Georges Simenon niet anders, maar die zijn werk leek nog ergens op.”
“Ja, maar als je Simenon leest voel je met je ellebogen dat hij zich nooit helemaal geeft, hij houdt altijd wat achter de hand voor zijn volgende schrijfzitting.”
Daar had Michiels niets tegen in te brengen en hij kreeg een van zijn plotse ideeën. “Weet je wat, waarom schrijven we samen niet aan een misdaadroman? Jij hebt genoeg verbeelding om een verhaal te verzinnen, ik weet alles af van de werking van het gerecht. Een misdaadverhaal verkoopt goed en geeft meer standing dan een boeketje melo.”
“Het is het proberen waard,” zei Adi, “waarom niet. Dan kan ik een keertje schrijven over seksbezeten mannen, want daar gaat het in misdaad veel over. Nu toch.”
“En over geld,” zei Michiels, “vind je het goed? Dan moeten we afspreken om er hier of bij je thuis werk van te maken. Waar is je zoontje?”
“Op vakantiekamp. Stoort mijn kind, zit het je in de weg?”
“Ik heb altijd kinderen gewild,” zei Michiels, “Myriam wou er niet van weten. Dat is mee de oorzaak dat het tussen ons is misgegaan.”
“Wat doe je vanavond,” vroeg Michiels, “gaan eten? Er zijn genoeg restaurants in de buurt.”
“Ik kan koken,” zei ze onbevangen, “en wil je met mij naar bed?”
“Waarom niet,” zei Michiels, “heb je veel mannen gekend?”
“Weinig,” zei ze, “ik vertrouw ze niet.”
“Mij dan wel?”
“Voorlopig,” zei ze, “en … dit huis, is dat van jou?”
“Voorlopig wel,” zei hij.

“Dat is een begin,” zei ze.

Geen opmerkingen: