vrijdag 21 juli 2017

33 SANDER MOLENAERS LEGT ER ZICH BIJ NEER

SANDER MOLENAARS LEGT ER ZICH BIJ NEER

Vanochtend talmde Sander Molenaars als een puber om uit bed te klauteren, zijn sokken aan te trekken, te gaan pissen met enig horten, beducht om niet naast de pot te mikken. Nadat hij eerst zijn handen had gewassen en in de badkamerspiegel zijn verslapen smoel gekeurd, dekte hij in pyjama de ontbijttafel. Op kantoor wachtte hem de komst van de belastingcontroleur, dat werkte op zijn gemoed en op zijn zenuwen. Het was de eerste keer in zijn leven dat hij het in de functie van hoofdboekhouder frontaal moest opnemen tegen een belastingman. Die strop had hij zichzelf om de hals gelegd door hogerop te willen klimmen. Veranderen van werkgever had hem de beste manier geschenen om promotie te maken. Acht maanden geleden had hij de melkerij van de Gebroeders Speen N.V. - hij was het graag geziene boekhoudertje maar zat aan zijn plafond - geruild voor Van Dievoet BVBA, zelfstandig agent voor Europa van een Amerikaans producent van lasmateriaal. Het uitzicht op verre vliegtuigreizen en uit eten gaan met bezoekers die van de fijne keuken iets afwisten, had hem aangelokt. Nu, onder druk van zijn nieuwe baas Frans van Dievoet had hij zich fiscaal op dun ijs gewaagd en natuurlijk zat de fiscus de firma op de huid. Wel had Van Dievoet, als eigenaar van de zaak en wettelijk verantwoordelijk, zijn handtekening gezet onder alle stukken, maar toch, hij vertrouwde het spel niet. Sander nam zich voor zich gedeisd te houden, liep er iets mis dan ging zijn baas de bak in, maar zijn beroepseer stond op het spel, als het slecht uitdraaide was hij mee tot in der eeuwigheid de dupe van het gesjoemel bij Van Dievoet.

Aan de ontbijttafel deed hij moeite zijn immer humeurige en mistroostige vrouw Frieda wat op te beuren door over zijn eigen ellende te beginnen: “Ik had die baan niet mogen pakken, had ik geweten dat Van Dievoet zo’n knoeier was, ik ben blij dat onze hypotheek zo goed als afbetaald is, daar moeten we ons hoofd niet meer over breken.”
“Ik zal de kost wel verdienen,” zei Frieda, “zo ver zie ik het nog komen.”

Verwijten, daar was ze goed in, ze hield er een groot register op na van zijn tekortkomingen, maar hem moed inspreken, toegeven dat hij drievierde van het huis verdiend had en dat ze eigenlijk ging werken voor haar auto en garderobe, o neen.

“Kan er geen lief woord af, ik heb het moeilijk. Nu we door de grootste kosten zijn, zou je mij liefst van al zien optrekken, als ik maar afdok, ik voel het door mijn neushoornvel.” Hij werd er levensmoe van, ‘s morgens dat soort gesprek te moeten voeren. Hoe lang was het geleden dat zij samen nog de slappe lach hadden gehad.
“Schijt omhoog,” zei ze.
Dat was hij, om voor de hand liggende redenen, niet van plan.

Sander mocht niet eens het woord seks uitspreken in haar bijzijn, dan had hij zeker ambras. Naakt had hij Frieda al jaren niet meer mogen zien, zelfs niet in het donker, treurig voor een man van zijn temperament, halfweg zijn levenspad en omzeggens nog geen hinder van de jaren. Op tafel springen zonder aanloop kon hij nog maar durfde het niet meer, bang om met zijn ballen tegen de tafelrand te stoten, maar voorts ging hij voor niets achteruit. Zij sukkelde met alles, met baarmoeder, eierstokken, stress en sinte-me-dunkt, wat maakte het uit, klagen en steunen alsof ze op sterven lag, als alleen hij en niemand anders het hoorde. Hij wist natuurlijk dat de oorzaak van die mistroostigheid lag in het keren van de jaren en daarmee gepaard de rimpels in haar vel die overal opdoken, in haar gezicht en op haar achterwerk en die niet meer bij te plamuren waren. Ze hadden geen kinderen gewild en dat was de prijs die zij betaalden, de prijs van de leegheid. Dat ook voor hem de ezelsjaren waren aangebroken maakte het niet gemakkelijker. Hij zat zo gekweld met de middagduivel dat hij er een bult van kreeg en moest zich hoeden voor opwellingen en stommiteiten, zoals van werk veranderen, van het goede pad afwijken door vreemd te gaan en dreigen het huis te verlaten. Hij had veel geduld met Frieda, nu en in het verleden, iets waar Frieda misbruik van had gemaakt en dat hij nu begon te beseffen, op een kwade moment in zijn leven.

Geschoren en aangekleed zat hij zich op te winden achter zijn stuur, zijn zwartgalligheid aan te zwengelen, zich met andere zaken bezig te houden dan met het verkeer. Niet aan te raden, maar hij kende de weg, reed op automatisch en er overkwam hem niets. Hij had alleen wat te weinig aandacht geschonken aan het ideale toerental van zijn motor, wat niet goed was voor dat gespuis. In plaats van zijn gedachten te richten op wat hem te wachten stond, piekerde hij uitzichtloos over zijn vele relaties met vrouwen, nu nog twee: Frieda en nu Christiane zijn medewerkster bij van Dievoet, zeker geen hapklare brok.

De telefoon ging. Baas Frans riep hem in zijn bureau.
“Godver, wat nu weer,” dacht Sander, “ik zal hem eens zeggen dat ik zot geworden ben.”

“Sander,” zei de baas, “ik heb navraag laten doen, controleur Picavet is een taaie die we niet op zijn rug krijgen met een lasagne. Ik heb besproken voor vier in Mon carrousel.”
“Vier baas?”
“Christiane gaat mee. Ik heb een plan en jij moet dat mee helpen uitvoeren. We moeten de controleur gunstig stemmen, iemand moet zich opofferen.”
“Ik toch niet? Is hij anders?”
“De toestand is ernstig, Sander. Iemand moet Picavet in een delicate positie wringen zodat we hem onder druk kunnen zetten.”
“Hem afpersen?”
“Onder druk zetten. We gaan eten, we maken hem zat, Christiane moet hem zo ver krijgen. Ik heb niet kunnen achterhalen of hij een heetzak is of een koele en moeten het erop wagen. Om hem op te starten doe jij eerst een greep naar Christiane, trapt hij erin dan zijn we gered.”
“Goed,” zei Sander, “als ‘t maar dat is,” en liep terug naar zijn bureau. In de gang dacht hij: “Waar is die mee bezig. Die is geflipt. Dit loopt slecht af, ik zoek een andere baan.”

Acht maanden geleden was hij ingegaan op een annonce en was bij Van Dievoet terechtgekomen als chefboekhouder, meer titel dan wat anders. De aangeboden stelling leek aanlokkelijk, maar zijn voorganger was nog een halve maand aangebleven om zijn functie over te dragen. De man, Ivo, had de hele tijd niets anders gedaan dan de redenen van zijn vertrek toe te lichten, verhalen die Sander al van de eerste dag ziek maakten van verlangen naar zijn vorige gezapige baan, maar hij zat nu hier en in de melkerij boterden ze al bij al niet te best, met al die vereffeningen en opslorpingen, boterbergen en melkplassen.

Terug in zijn kamer trof hij zijn medewerkster Christiane Cools in gesprek met een heer, die niemand anders kon zijn dan controleur Picavet. Christiane vroeg wat de heren verlangden, koffie of sterke drank, en dan gingen ze aan de slag. Om halfeen had de belastingman zich tot zijn heupen in de dossiers gegraven, met veel voorhoofdgefrons, schuine blikken naar Sander, gefoeter en gemopper, maar tevreden over de puinhoop om zich heen. Sander was er van aangeslagen, zijn beroepseer hield zich overeind aan een wankele stapel mappen, maar hij kon er toch ook niet aan doen dat van Dievoet een rasfoefelaar was en zijn voorganger er niets tegen ondernomen had, zich op sleeptouw had laten nemen tot hij het anker lichtte. Sander stelde voor een hapje te gaan eten, ze hadden hard gewerkt en de dag was nog lang.

“Als u maar niet denkt in het restaurant iets los te kunnen peuteren en de rekening van deze maaltijd mag de baas op zijn buik schrijven, die komt niet in de kosten.”
“Niet in de aftrekbare kosten, dat weet ik, geen haar op mijn buik dat daar aan denkt,” zei Sander zich vergissend van beeldspraak. Hij liep Picavet voor naar de bedrijfsbar en vroeg wat hij wilde drinken. Een pils, van dorst. “Ik loop even terug naar mijn bureau om het vrouwtje te bellen dat ik uit lunchen ga, anders staat er vanavond aardappelpap op laag vuur te pruttelen.”

Op de trap liep hij Christiane tegen het lijf. Ze had haar feestjurk aangetrokken in het damestoilet. “Ik mag mee gaan eten,” zei ze met een krulmondje, “mes rechts, vork links, maar ik ben thuis beleefd opgevoed, met de vork in de rechterhand.”

Sander wist dat Christiane minstens een keer per week met van Dievoet mee uit eten ging, en niet van de goedkoop, ze kon haar mannetje staan in een restaurant. “Frans heeft mij gezegd wat hij van ons verwacht. Gelooft hij dat een dame kan toveren en water bergop doen lopen,” zei Sander.
“Voor een paar frisse billetjes verkoopt een getrouwde man zijn ziel,” zei Christiane.
“Voor jouw billetjes verkoop ik mijn huis.”
“Heb jij ervaring met dit soort spel?”
“Niets, niemendal ervaring, ik ben boekhouder, geen broekhouder. En het is geen spel, Christiane. Frans staat er niet zo goed voor.”
“Dat weet ik,” zei ze, “maar dat hij mij zoiets doet doen.”

Van Dievoet had een verhouding met Christiane, het leek op grote liefde tussen die twee. Hoe kon Frans het over zijn hart krijgen Christiane in te zetten om Picavet op te geilen en meer dan dat?

Sander belde naar zijn vrouw die in Mechelen op de mutualiteit werkte. Ze zei nors dat het goed was, dan ging ze ook een stukje eten, op de Grote Markt of op de IJzeren Leen, maar niet zo lekker als hij en op haar eentje. Niet zo lekker, dat stond vast, alleen, daar was hij zo zeker niet van, nors was ze altijd.

Christiane, Sander en Frans liepen samen naar de bedrijfsbar waar controleur Picavet zich in een zachte, diepe club bovenhield aan zijn pilsglas. Hij zat zichtbaar te bedenken hoe hij van Dievoet nog meer het bloed van onder de nagels kon halen. Sander goot voor zichzelf een single malt in, Van Dievoet dronk een grote scotch met ijs. Christiane maakte voor zichzelf een gin-tonic, ging tegenover de belastingman zitten en probeerde haar knieën gesloten te houden. Ze had de hele morgen met hem gewerkt, dossiers aangedragen, maar kon hem in geen enkele categorie indelen, dat van de frisse billetjes was op bijna alle mannen van toepassing. Op Frans zeker, Sander waarschijnlijk, maar meneer Picavet, dat viel nog te bezien. Hij keek haar ernstig aan, eer verbolgen alsof hij doorhad dat zij de offergeit was, om voor de zonden van anderen te boeten. En dat ze haar knieën gesloten hield, hij wist toch hoe de spleet van een vrouw eruit zag.

“Tot hij met mij danst,” dacht Christiane, “trage dansmuziek en in mijn oor kwaad fluisteren over zijn eigen vrouw.” Ze was niet vergeten hoe het met de baas begonnen was.

Van Dievoet stelde voor om het glas te ledigen en het tweede aperitiefje te nuttigen in het restaurant, waar een tafel voor hen gedekt stond. Hij reed zelf met zijn BMW, een auto kop en nek groter dan die van de belastingman. De controleur zat op de achterbank naast Christiane, zijn handen naast zijn lichaam. Het restaurant lag aan de rand van de stad in de resten van een oude herentuin, waar de bulldozers hun deel hadden uitgehapt voor de aanleg van een kruispunt met zes rijvakken. Drie lindebomen waren de laatste overgebleven getuigen van wat eens het lieve Vlaamse land rond Brussel was. Het was koel in de omgebouwde villa. In de hal stond een tafel met taarten als kruiwagenwielen, een korf uitgelezen exotische vruchten en een rek met château-wijnen. Het Amadeus-kwartet speelde werk van Haydn op een hifi-installatie. Geuren van vlammende pastislikeur, houtskool en zeebaars streelden de neuzen. In de boterfabriek kon Sander daar niet eens van dromen, erover lezen in een tijdschrift, meer niet.

Aan tafel dronken ze hun tweede aperitief. Picavet nam nu een oude klare, Frans en Sander een Jack Daniels en Christiane een rode tien jaar oude porto. Ze kregen de kaart voorgezet van de ober en lieten Christiane de maaltijd samenstellen: gestoomde zalm met geroosterde asperges die smolten in de mond als marsepein, de Chablis was perfect en deed de wenkbrauwen omhoog gaan. Na het voorgerecht was er tijd om over zaken te praten. De heer Picavet had met zijn rood potlood wild om zich heen gezwaaid en grote gaten geslagen in de kosten en uitgaven die van Dievoet roekeloos had ingebracht. Zoals hij het nu zag, moest van Dievoet rekening houden met een fikse boete, zo een die het plafond deed invallen. Als de heren het met hem niet eens waren, zei Picavet, mochten ze gerust een bezwaarschrift indienen, maar hij zag niet in hoe ze een geval als een zakenreis naar Venetië, gekruid met de aankoop van een kristallen servies van tachtigduizend frank, konden uitleggen. Picavet was, gelukkig, totnogtoe niet gevallen over de verfraaiing van de directeurskamer, schilderwerken, nieuwe gordijnen en behang. Aan de directeurskamer was in tien jaar niets gedaan, er hadden nooit gordijnen gehangen, met het geld had van Dievoet het appartement van Christiane ingericht. Een goed werk, maar niet volgens de opvatting van de fiscus.

Het volgende gerecht was kwartelborstjes met aardbeien gepaleerd op een bord met twee sauzen, amber van honing en fuchsia van frambozenazijn. Ze spoelden de hoendertjes door met een Chambertin van zesduizend frank. Een half uur later spraken ze de dessertkar aan, en daar liet Picavet zich van zijn zoetste kant kennen, hij nam van vier verschillende plateau’s. Van Dievoet trok zich van de onkostennota schijnbaar niets aan en hij stond erop om een pousse-café te snoepen. Picavet bezweek voor een Calvados hors d’âge, Christiane vroeg een Grand Marnier, Frans en Sander een fine champagne. Onder hun vieren hadden ze twee flessen wijn uit, zonder de drankjes vooraf, de opkikkertjes, en het afzakkertje. Ze hadden er kleur van gekregen en nu was Christiane aan de beurt om haar kwaliteiten te tonen en het gesprek af te wenden van die belastingkloterij. Ze klopte op haar buik en zei: “Dit is de beste lunch die ik vandaag gegeten heb.”

De heren lachten, niet uit beleefdheid omdat de uitspraak van een vrouw kwam, maar spontaan. Dat was ook logisch, ze waren licht aangeschoten en als een aantrekkelijke vrouw geestig voor de dag komt, mag er gelachen worden, daar hebben heren geen moeite mee.

Het schoot Sander te binnen dat Frans hem opgedragen had te openen op Christiane en hij zei: “Een Franse dokter heeft lang geleden geschreven dat ons zesde zintuig dat van de voortplanting is. Na een goede maaltijd, als onze vijf zinnen voldaan zijn, snakt de zesde zin logischerwijs ook naar bevrediging. Zijn wetenschappelijke redenering is, en daar kan ik inkomen, dat waar er een zintuig is, er een zin is, dus oog en gezicht, tong en smaak, neus en reuk, oor en gehoor en bijgevolg geslachtsdelen en voortplanting. Het plezierige is dat tussen man en vrouw de delen nogal van concept, ik zou zeggen van vorm verschillen, maar geen nood, ze passen perfect in elkaar en als wij, zoogdieren, de verschillende delen tot een geheel in elkaar knutselen, volgt het hoogste zintuiglijk genot, de beloning voor de voortplanting. Ingewikkeld maar fijn, niet?”

“Dat kan tellen als opwarmer, maar hij heeft erom gevraagd,” dacht Sander schampertjes en zie, bij zijn wat flauwe anekdote krulde Picavet van het lachen, hij kon niet meer lachen van het lachen, als een Zweed, lichtjes overdreven. Hij lonkte naar Christiane, het scheen te lukken. Van Dievoet lachte bezadigd, zei dat het eer een doordenker was dan een mop, vroeg de rekening en betaalde met een cheque. Ze dronken hun sterke drank uit die kort en krachtig hun neus en ogen prikkelde en stonden op. Bij de auto stelde van Dievoet voor om in een gezellige kroeg, Den Breugel, niet ver daar vandaan, nog een glas te gaan nuttigen.

Picavet keek op zijn horloge. “Die lunch is behoorlijk uitgelopen,” mopperde hij, “het haalt niets uit om nu nog naar kantoor te gaan, ik kan er mijn aandacht niet bij houden en ik ben in goed gezelschap. Ik ben trouwens flink opgeschoten met mijn werk.” Dat zeggen belastingcontroleurs nog wel eens.

Het was tegen vieren, de kroeg zat niet vol en zij gingen in de verste hoek zitten, in een afgeschoten ruimte bekleed met panelen van Amerikaanse eik. Op de kaart stonden meer dan twintig soorten bier, van vederlicht tot topzwaar. Picavet waagde zich aan een Sixtus, dat was vragen om slaag. Christiane vroeg een Cointreau, van Dievoet een Brigand en Molenaars een Duvel. De vier waren opgewarmd maar nog niet op toerental, er moest eerst nog neutraal gepraat worden, over hun vrouw en kinderen en andere koeien en kalveren. Het bier van acht graden alcohol en meer, na al wat vooraf was gegaan, het belette hen niet nog helder te denken. Christiane was een stuk, zij was de inzet, ze kon goed meepraten en geestig zijn. Wie ging winnen was min of meer afgesproken, dat was Picavet, die Bart heette bij zijn voornaam, dat had Christiane hem al gevraagd, om voorbereid te zijn.

Minutenlang bleef het stil, ieder zat in eigen gedachten verzonken, hoe moest het verder met de dag, de avond, de nacht? Picavet las het etiket op zijn bierflesje en schrok even van het alcoholgehalte, Christiane was haar neus gaan poederen, van Dievoet keek nogal somber naar buiten en Sander liet zijn oog vallen op de oude reclameborden voor bier van voor de oorlog, dat al lang niet meer bestond, Fürst, Bock, Speciale, Pater en Sterck-Op.

Sander had dit soort uitstappen nog niet eerder meegemaakt. Op zijn vorig werk speelde hij de tweede partij, de solo’s waren voor de bazen en tevens eigenaars. Hier deed hij mee, hij streek de alt aan en het was duidelijk dat Christiane vandaag in het kwartet de cello tussen haar benen had. Op papier was hij de meerdere van Christiane maar in de praktijk had hij aan haar niets te zeggen, gelukkig was ze meegaand en voelde ze niet de behoefte om te sikkeneren. Van Christiane sprongen zijn gedachten op zijn vrouw. Frieda had het moeilijk om een beetje goedgemutst te zijn, ze deed niet eens haar best, om seks bedelen hielp niet, met nog geen centimeter van de zestien die hij altijd gereed had staan mocht hij in haar komen, dreigen maakte de zaak nog veel erger. Hij was al jaren aan het vasten en wat voorbij was, was voorbij, twee keer per dag om de achterstand in te halen, dat stond enkel te lezen in pornoblaadjes die hij niet in huis mocht hebben. Was Frieda hem beu? Dan had zij dat maar te zeggen, dan konden ze scheiden. Het enige wat ze deed in bed was hem wegduwen en zich omdraaien. Ach, die onvrede om een beetje genot, hem eigenlijk door het geloof ontzegd als hij het niet deed om bij elke beurt kinderen te verwekken. Zo had hij het op school geleerd.

Christiane schouwde haar gezicht in de spiegel van het toilet. Lippenstift en ogenblauw waren in orde, haar buste stak puntig vooruit, ze kon er belastingman Picavet een oog mee uitsteken, maar ze verfoeide de opdracht die Frans haar gegeven had, een minnaar die zijn zaken zo flink had beheerd dat een belastingboete hem kon kelderen. Het eerste wat eraan zou moeten was haar appartement dat hij voor haar huurde met geld van zijn bedrijf, zo onwettelijk als met twee vrouwen tegelijkertijd getrouwd te zijn, ze wist het, die nieuwe boekhouder Molenaars wist het ook en die had het met zijn geweten nog moeilijker als de vorige om de schuine weg te bewandelen.

Frans zat in slechte papieren, als hij tegen de lamp vloog was het met zijn rijk leven gedaan. Dan zou hij elke centiem moeten sparen om zijn concessie niet kwijt te spelen. Hij hield er twee vrouwen op na, een wettelijke en een bijzit, de eerste wist van de tweede niets, maar ze kostten hem de ogen uit zijn kop. Zijn wettelijke had haar zinnen gezet op een grote Mercedes en wilde niet weten van een ander merk, terwijl hij zat te wachten op een miljoenenopdracht van een autofabriek die duizenden mensen aan het werk hield, die bestelling was voor hem leven of dood, hij zag zich al aanleggen op hun parking met een auto van een concurrent die zijn eerste lasdraad bij hem nog moest bestellen.

Controleur Bart Picavet was voldaan, hij had zijn dagje gehad. De fraude die hij bij van Dievoet had opgedolven, konden het bedrijf de strop omdoen, daar was munt uit te slaan. Hij had zich te ver gewaagd met zijn groot huis en een tweede auto en zijn twee zonen hadden nog voor jaren studies voor de boeg. Zijn vrouw was zuinig, kon sparen, maar ze was te trots om zelf uit werken te gaan. Een aanvulling was altijd meegenomen.

Van Dievoet verbrak de stilte. “We kunnen peeën zaaien,” zei hij, “onze zonden aan het overpeinzen? Wie wil er naar huis, onderweg naar huis weet ik nog iets, daar drinken we de laatste.”
“De allerlaatste dan,” zei Picavet.

Van Dievoet verliet de autosnelweg te Weerde, volgde wat secondaire wegen en stopte op de parking van de Zanzibar, een bar met toegeschoven gordijnen. Ze stapten onwennig binnen, alleen van Dievoet was niet uit zijn gewone doen, hij was hier vroeger al eens afgestapt met Christiane om een kamer voor reizigers – ander woord voor schuinsmarcheerders - te huren voor een halve dag, toen woonde ze nog niet op het appartement. Het licht was gedempt, aan de tapkast stonden een paar gasten, hoerenlopers, toevallige of habitués. Aan de tafels zaten groepjes van drie of vier, meer mannen dan vrouwen. Ze namen plaats. De dienster, naar schatting dertig, noteerde de order voor een fles champagne. Van Dievoet wist niet van ophouden en toverde met geld.

Hun eerste glas was uitgeschonken, de fles stond in de koeler en voor ze tijd hadden om van gedachten te wisselen begon de dienster solo te dansen in het midden van de gelagzaal. De jukebox speelde Wheel of Fortune en in cadans knoopte ze haar blouse open en toonde haar borsten die dobberden op de maat van de muziek, om in te bijten. Dan tilde ze haar rok op, trok haar slipje opzij en haar donkere poes had een vreemd effect op Sander, in zijn oren zinderde zijn hartslag als een bassnaar, een schouwspel dat ook bij Picavet in zijn broek iets deed bibberen.

Na de vertoning schikte de dienster haar kleren en ging aan de tapkast staan ten dienste van de klanten die nog iets wilden drinken, ze zag er heel huiselijk uit, niet echt als een barmeid of een stripteaseuse. De jukebox zette een slowfox in en een paar koppels slopen naar de glazen dansvloer. Van Dievoet porde met zijn voet de kuit van Christiane en die lokte Picavet met een wijsvinger naar de dansvloer. Ze klampte zich aan hem vast, als had ze zuignappen, valse dan, en draaide niet rond de pot. “Show en dansen is niet het enige waar het hier om draait,” zei Christiane, “wie hier binnen treedt weet waar de lamp brandt. Ze vragen hier amper duizend frank voor een kamer naar de zevende hemel.”
“Heb ik niet op zak,” zei Picavet. Na de dans ging Picavet weer zitten. Christiane wisselde een woord met de waardin en liep naar de toiletdeur.
“Ze vragen hier amper duizend frank voor een kamer,” zei Picavet, “wat bedoelt juffrouw Christiane daarmee? Zegt ze dat tegen iedereen?”
“Niet dat ik weet,” zei van Dievoet, “zo ken ik haar niet, ze zal je aantrekkelijk vinden en ze is vrij, ze kan doen wat ze wil. Ga eens kijken en laat het maar bij op de rekening zetten.”
“Niet aftrekbaar,” zei Picavet, “ik zal eens gaan zien waar de toiletten zijn, ik moet pissen.” Hij stond op, liep naar de waardin om iets te vragen en verdween door dezelfde deur als Christiane.

Sander zei tegen zijn baas: “Hoe kun je ons Christiane dat aandoen, haar in die rol duwen?”
“Mijn Christiane,” zei van Dievoet, “ik weet van geen rol en ik moet naar de wc, hoog water.”

Sander zag zijn baas in zijn binnenzak gaan en een voorwerp bovenhalen, een doosje ter grootte van een reep chocolade. “Een fototoestel,” dacht Sander. Hij zag van Dievoet met de manieren van een filmdetective de toiletdeur openduwen en op zijn beurt verdwijnen. Sander stond eveneens op en liep zijn baas achterna, er stond iets te gebeuren. De toiletdeur gaf toegang tot het dames- en herentoilet en tot een trap naar de slaapkamers voor reizigers. Op zijn tenen hees Sander zich naar boven en bleef staan op de overloop, zijn ogen juist boven de vloer van de verdieping. De schaduw van van Dievoet stond gebukt voor het sleutelgat van een deur in een gang met veel deuren. Sander werkte zich tot op de verdieping. Voorzichtig, traagjes stak hij de helft van zijn gezicht om de hoek. Hij zag van Dievoet zich plots oprichten en de deur opengooien, zijn fototoestel in aanslag. Sander stond vliegensvlug achter van Dievoet, die zijn apparaat voor zijn rechteroog hield, afdrukte, maar de flitslamp werkte niet. De mooi geschapen Christiane lag uitgekleed op het bed, Picavet had zijn jas, broek en onderbroek al uit en hield met beide handen zijn stijf en lelijk mannelijk lid voor de neerwaarts gerichte lippen van Christiane. Het meisje zag  er ongelukkig uit en leek het ding niet appetijtelijk te vinden.

“Godverdomme,” vloekte van Dievoet, “er zitten geen pillen in.”
“Goed zo,” zei Sander van achter zijn rug.
Van Dievoet viel op zijn poten. “Jij bent getuige,” zei hij triomfantelijk, “wij hebben de controleur betrapt dat hij zich door een hoer laat omkopen.”
“Pijpen,” zei Sander.

Christiane had er genoeg van en stapte weer in haar kleren. Ze had een lijf  blootgegeven waar ze overal ter wereld de opmerking mee kon uitlokken waarom zo iemand zich voor geld aan vreemden gaf. “Ik ben geen hoer,” zei ze, “die daar heeft mij betaald om te poseren.” Ze wees naar van Dievoet. “Ik zou het niet gedaan hebben, ik heb pas gegeten.”
Sander zei: “Baas, dacht u meneer Picavet te chanteren? Ik doe daar niet aan mee. Ik heb niets gezien.”
“Hij chanteert mij wel, hij verwerpt al mijn kosten,” zei Frans van Dievoet, wanhopig tegen zichzelf.

Ze gingen achter elkaar in een rij naar beneden, als schoolkinderen van de lagere afdeling betrapt op iets dat ze niet mochten doen, helemaal uitgefeest. Van Dievoet betaalde het gelag, ook de kamer die tot niets had gediend, en hij reed terug naar de zaak. Sander zat nu met Christiane op de achterbank. Even dacht hij eraan om zijn hand op haar dij te leggen maar wat als zij op zijn handen sloeg. In een mislukte stemming gingen ze op het terrein van van Dievoet BVBA uit elkaar. Christiane vroeg Sander of hij haar naar huis kon brengen, van Dievoet zelf was in beslag genomen door de fiscusman, die eiste dat Frans met hem reed, hij weigerde te sturen als hij gedronken had. Hij verwachtte dat van Dievoet hem de volgende ochtend thuis ging ophalen, voor de controleur leek dat een gewone zaak. Na vandaag was de controle nog lang niet afgelopen, dat viel te vrezen.

Onderweg zei Sander tot Christiane dat hij eraan dacht bij van Dievoet op te zeggen.
“Begrijp ik,” zei Christiane.
“Het moet verkeerd aflopen met van Dievoet en ik voel een plotse verliefdheid opsteken.”
“Op mij? De concubine van Frans, animeermeisje zoals men mij soms brandmerkt? Ik sta in het leven.”
“Je deed het voor Frans. Daar is liefde toch voor.”
“Is dat liefde, mij zoiets doen doen? Kom eens mee kijken naar mijn flat hoe hij mij heeft geïnstalleerd. Daar doe ik het voor.”

Van Dievoet had op geen duizend gekeken om de flat in te richten. Dure design, moeilijk te beschrijven door een niet vakkundig iemand, dat was een investering, geen caprice. Sander ging zitten in een club bij de lage salontafel en weigerde een drankje. Hij had genoeg op om nog drie uren boven zijn promille te hangen. Hij moest op zijn tanden bijten toen Christiane haar jurk over haar hoofd trok en hem vroeg het haakje van haar soutien los te maken, alsof ze al jaren getrouwd waren. Ze hield niet op. Ze deed hem zijn jas uitdoen, gespte zelf zijn broeksriem los, de hele cinema. De alcohol werkte op zijn prostaat, maar nadat hij er zelf wat mee had gespeeld en door het zicht op haar gespreide benen, de bos schaamhaar en de lokkende, vlezige spleet kreeg hij zijn lid kaarsrecht, stootte het bij haar binnen en ervoer tot zijn vreugde dat het zich na jaren masturberen nog zijn oerbestemming herinnerde. Hij had er deugd van en zijn oren bromden als toen die eerste keer, zo lang geleden. Paringsdrift zit ongetwijfeld opgetekend in onze genen, ons passief geheugen of wat dan ook, het werkt. Zij hielp hem weer in zijn broek, schikte zijn das, ze omhelsden elkaar, dat hoorde erbij. Hij maakte zich los, geen van beiden wist wat hen te doen stond, morgen en daarna. Hij had over Frieda gesproken, heel even, de tijd niet gehad om dieper op koele Frieda in te gaan.

Hij geraakte thuis zonder brokken. Frieda was nog op, ze zat in kamerjas op de bank en voer uit, niet de eerste scène maar een van de hevigste uit hun huwelijksleven, ze wilde van hem weg. Hij kon dat hysterisch gedoe helemaal niet waarderen, hij was niet in de fout gegaan, het was de baas die hem gedwongen had, maar hij was binnen de lijnen gebleven. Dat met Christiane vermeldde hij niet, daar had hij recht op, dat koud stuk Frieda had daar geen zaken mee. Hij zwoer dat hij er morgen uittrok, hij brulde het zo luid dat het lepeltje in haar theekop ervan trilde. Hij ging slapen en liet haar zitten, hij had zijn gelegenheid gezegd. Een half uur na hem kwam ze in bed, met voeten bevroren van de kou. Ze sliepen rug tegen rug, als altijd, als broer en zus, kat en hond zijn af en toe liever voor elkaar.

In de auto voerden van Dievoet en zijn passagier Picavet een zakelijk gesprek. “Vriend,” zei Picavet, “dat van daarnet, dat was een slag onder de gordel. Wat zou je gedaan hebben als de flits gewerkt had en je mij gekiekt had in mijn blote kont bovenop je wijf?”

Frans van Dievoet schrok van de vrankheid van Picavet, in zijn plaats zou hij gezwegen hebben, wat was dat voor een hoerenjong. Hij liet Picavet het woord.
“Je zou gedreigd hebben de foto’s naar mijn vrouw te sturen en mijn gezin naar de bliksem te helpen als ik drie vierde van de rotzooi in je boekhouding niet door de vingers zag. Ik kan je twee keer doen hangen, voor fraude en aanzetten tot ontucht.”
Frans had het gevoel dat Bart Picavet hem de hele tijd om de tuin had geleid en dat diens vrouw mee in het complot zat. Hij zei: “Je hebt van in het begin met mijn voeten gespeeld.”
Picavet zweeg en keek voor zich uit.
“Korte pijn,” dacht Frans en vroeg op de man af : “Hoeveel moet het kosten?”
“Poging tot omkopen, drie keer hangen,” zei Picavet, “dat gaat je twee miljoen kosten.”
“Belastingaanslag?”
“Doe niet stom.”
“Hoeveel dan?”
“Zonder boetes voor fraude en poging tot chanteren en omkopen, wordt de aanslag dik twaalf miljoen, met boetes zesendertig miljoen, ik krijg het klaar voor minder dan vijf miljoen, en je betaalt mij twee miljoen uit de zwarte kas die ik die niet heb willen vinden. Wees blij.”
Van Dievoet zuchtte: “Blij dat ik ben.”

De volgende ochtend ging er veel om in de kantoren van van Dievoet BVBA, groothandel in lasmateriaal. Eerst Christiane die haar appartement en haar baan opzegde, ze wilde geen dag langer bij van Dievoet blijven en had haar persoonlijke voorwerpen uit haar laden gehaald en in een plastic boodschappentas gestopt. De pillen van het fototoestel van van Dievoet gooide ze op het bureaublad. “Die mag hij aan zijn gat hangen,” zei ze. Ze wilde zelfs niet meer helpen om de controle af te sluiten.

Dan Picavet. Die had met Sander nog amper een uur nodig om het aangiftedossier af te ronden. Hij schreef zijn verslag, hij had nauwelijks een half miljoen frank onkosten geschrapt en was op geen fraude gestoten, vreemd was dat. Frans van Dievoet besloot het bericht van wijziging braafjes te ondertekenen. Ze gingen die dag niet lunchen. Van Dievoet reed onder de middag naar huis eten en bleef lang weg, Picavet keerde tevreden naar zijn kantoor terug.

Sander begreep er geen moer meer van. Hij kon alleen maar vermoeden wat er tijdens de autorit was afgesproken, zaken die het licht schuwden en die hij als eerlijk mens zou moeten aanklagen. Hij had zijn krant opengelegd en in zijn eerste boterham gebeten toen de telefoon ging. Het was Frieda. Ze snikte. Ze waren nu al zo lang samen, als hij van haar wegging, wist ze niet wat ze zou doen, dan had haar leven geen zin meer. “Haar leven,” dacht hij, maar zei dat hij er niet aan dacht haar te verlaten. Kon ze niets innemen om toch af en toe seks te hebben. Ze zei dat hij toch seks had, solo. Dat was waar, waarom nog veranderen, hij deed het al zo lang, hij had er een grote vaardigheid en vakkennis voor ontwikkeld. Ze zou moeten afleren kwaad de deur dicht te klappen, als zij hem in de badkamer betrapte snokkend aan zijn half stijve pik, het enige wat ze daarmee bereikte was dat hij van voor af aan opnieuw mocht beginnen, schudden, masseren, rukken, schieten in de pompbak als ze weer niet ontijdig de deur openduwde.

Onmiddellijk na Frieda belde Christiane. Ze was op haar appartement, aan het inpakken. Ze ging een tijdje terug naar haar ouders, tenzij hij iets wist, met Frieda had hij toch geen leven, dat had hij gisteren gezegd, terwijl ze op haar rug in bed lag met hem boven op haar, op zoek naar de goede positie.

“Als een man heet staat weet hij niet wat hij moet zwijgen, dan zit zijn verstand in zijn kloten,” dacht hij en zei: “Ga maar enige tijd bij je ouders wonen, haast en spoed zijn zelden goed. En hoe moet dat met Frans?”
“Frans is een beest,” zei ze, “mij gebruiken als callgirl, de makreel. Niets dus?”

Sander zweeg. Wat kon hij zeggen? Aan Frieda had hij niet veel, maar ze was in nood, die kon niemand anders meer krijgen, wilde niemand anders meer, Christiane, met haar vaardigheid, haar gloed en haar voorkomen, kon aan iedere vinger een Frans hebben, een veel betere als ze uitkeek. En waar zou hij het geld halen, Christiane was luxe gewoon. Hij zei zacht: “Ik kan het niet, ik kan het niet over mijn hart krijgen.”

Sander haakte in en liet de herinneringen boven komen, van toen het nog goed was met Frieda. Tamelijk goed, heel goed was het nooit geweest. Ze was bezeten door de gedachte die een slechte vriendin, een stom, bezeten wijf dat zich uitgaf voor feministe – zo een uit een genootschap van vrouwen die het op de castratie van de man gemunt hadden - haar had ingefluisterd dat je lelijk wordt van seks, verlept, dik, afhangende wangen, balken onder de ogen, als er al niets verkeerd liep met de borsten en de vagina, maar wat kon dat die trutten schelen, ze liepen er nooit mee bloot en schermden zich af tegen het mansvolk, het schorremorrie van deze wereld. Of ze gelijk hadden of niet, Sander zou het bij God niet weten, maar hij zat met zo iemand. En nu ze de menopauze voorbij was kon hij alle hoop laten varen.

Sander schreef diezelfde avond naar het OCMW van Hellebeek. Hij had van Frieda, die het op de mutualiteit vernomen had, te horen gekregen dat daar de betrekking van secretaris open was, met wat steun kon hem die aanstelling niet ontglippen. Terwijl hij zijn brief schreef had Frieda lekker eten klaargemaakt, met voor- en nagerecht en twee soorten wijn, dat was lang geleden, bijna zo lang als de tijd dat ze voor hem nog haar broek uitdeed, op haar rug ging liggen en met eigen hand zijn stijve stopte in haar natte kut die gaapte als een sacristie. Bij de palmharten als voorgerecht serveerde ze een kleine fles chablis. Als hoofdgerecht kuikentjes in sinaasappelsaus met een cru bourgeois. Ze had zich uitgesloofd. Een stuk sinaasappelvezel tussen zijn tanden hinderde hem en herinnerde hem aan betere tijden, hij had er zijn tong al op gekloven, zo een van die kleinigheden om te onthouden.

Frieda had goed meegedronken, de flessen wijn waren leeg en ze wist ervan. Sander hielp mee afdrogen. Ze stond met haar handen in het water en hij ging achter haar staan, deed het haar in haar hals omhoog en kuste haar in haar nek. Hij legde zijn handen om haar middel en liet ze afzakken naar haar schoot, helemaal vanonder. Ze liet begaan.


Daarna ging Frieda zich op de bank schrap zetten om het op te nemen tegen de televisiedraken, de feuilletons waarin de huisgenoten de dagen vullen met emmeren en ruzie maken. Hij las de krant, probeerde ze niet te laten kraken om Frieda niet te storen en riep zich de Christiane van gisterenavond voor de geest. Hij verlangde naar seks met een vrouw, een keer wat anders dan dat eigenhandig snokken waar hij eelt op zijn handpalm van kreeg. Hij zou Frieda kunnen vragen om een deel van het geld dat zij verdiende aan hem te geven om daarmee tegen een vergoeding elders te gaan neuken. Te gek voor woorden natuurlijk. Hij zou het met Frieda nog een tijdje aanzien, ‘wanhoop nooit’ was een van de leuzen die hij in zijn puberteit aankleefde, samen met ‘waar een wil is, is een weg’. In zijn verbeelding kleedde hij Frieda eigenhandig uit, legde haar op bed en masturbeerde op haar buik met zicht op haar vergrijsde driehoek. Dat verbeeldde hij zich, zelfs als het ooit echt zou gebeuren was dat geen al te grote verwachting. ‘Hoop doet leven,’ nog een van zijn jeugdspreuken.

Geen opmerkingen: