HELLEBEEK
OVER EN OUT
Jaren later neemt de schrijver nog eens de
pen ter hand, of liever hij zet zijn tekstverwerker aan, om voor eigen behoefte
vast te leggen hoe het is vergaan met de mannen en vrouwen, zeg maar helden en
heldinnen, die in de Hellebeekse levensverhalen aan de orde zijn gekomen. Het
spreekt voor zich dat nog menig Hellebekenaar of Hellebeekenaarse een hoofdstuk
of een alinea waard zijn in het boek der mensen van ons dorp. Merkwaardige
personen zijn te vinden in alle buurtschappen, dorpen en steden van het land, van
Europa, ja zelfs de hele wereld, voorbeelden genoeg. Een schrijver hoeft niet
meer te doen dan zijn ogen open te houden en zijn oor te luisteren te leggen.
Die geschiedenissen vertellen zichzelf. Aangezien hij niet aan publiceren toe is,
de uitgeverijen mogen hem niet, mag niemand het hem euvel duiden dat hij geheel
ingaat tegen de moderne, voor mijn part postmoderne, opvatting dat een verhaal
geen begin, geen midden en geen slot mag hebben, een open einde en allez
vooruit, geen verhaallijn of plot. Maar zo is het de medemensen in mijn
verhalen niet vergaan, er is nu eenmaal een begin aan hun bewust leven geweest,
zij ondergaan hun lot, spannend of vervelend en dan is het voorbij, ze verdwijnen
in de mist door te trouwen, zich te storten op hun werk, voorrang aan hun boerderij,
of door dood te gaan. Het liefst zou hij zijn levensportretten beperkt hebben
tot diegenen die zich hielden aan een uitspraak die aan Ludwig van Beethoven
wordt toegeschreven, iets in de zin van: ik erken geen ander teken van grootheid
dan goedheid, waar ik die vind, daar voel ik mij thuis. Van Beethoven was een
kwart Mechelaar, zouden Mechelse genen er iets mee te maken hebben? Sommigen
beweren dat men al bij de eerste tonen van zijn grote symfonieën kan horen dat
hij een Vlaming is, maar daar wil de schrijver niet verder op ingaan, dat is te
ver gezocht. Wel heeft de schrijver mensen gekend en kent hij er nog die
voldoen aan wat onze Ludwig als grootheid erkende, maar heel veel zijn het er
niet.
Ver genoeg afgeweken van de taak die de
schrijver zich na al die jaren nog eenmaal ter harte wil nemen: een einde
breien aan de historiën en onthullingen die Hellebeek in beroering plachten te
brengen in een tijdvak toen de mensen nog niet suf geslagen waren door dolgedraaide
tv-programmatoren die menen dat er geen kijkcijfers te halen zijn zonder snelle
wagens, flitsende motorfietsen, meppen met vuisten als mokers, voeten in zware
lederen laarzen en stalen buizen als slagwapens die een os moeten vellen,
machinepistolen die sneller vuren dan het geluid, kussen met open mond en om de
vijf minuten een vrijpartij met in het rond vliegende kledingstukken, als het
al geen ledematen zijn, en nog veel meer van die onwaarschijnlijke seksacrobatiek
en raadselspelletjes natuurlijk.
Om maar niets te zeggen over de zogezegde
levensechte series, waarin mensen als jij en de schrijver zouden uitgetekend
zijn, maar voor geen geld zou hij in dergelijke wereld willen leven.
Levensecht, het zou zo thuis kunnen gebeurd zijn, is de reclame boodschap. Wablief?
Gelukkig is zijn leven en de levens die hij probeert te beschrijven niet
vastgelegd op papier door een contingent scriptschrijvers, maar door het leven
zelf.
Hier en nu wil hij tegemoet komen aan zijn
eigen nieuwsgierigheid - daar mag hij aanspraak op maken, evenzeer als de lezers
die hij nog niet heeft en jammer genoeg wellicht nooit zal krijgen - om te
achterhalen en neer te schrijven wat er van onze kroniekfiguren die echt hebben
geleefd is geworden en die hem, door over hun handelingen te schrijven en die
geschriften te herlezen, na aan zijn hart zijn komen te liggen.
Bob Casteels.
Yvonne Callens, de weduwe van Bob Casteels,
bleef haar gelofte trouw en is na de dood van Bob nooit nog met iemand naar bed
geweest, hoewel het haar niet aan kandidaten heeft gemangeld. Ze was iets in de
vijftig toen ze helemaal alleen kwam te staan en ging opnieuw bij haar ouders
inwonen. Na hun dood behield ze de kleine boerderij die zo vol herinneringen
was aan de jonge, wilde jaren van Bob en haar onuitroeibare, onverwoestbare,
nooit afgevende liefde. Ze was klein van gestalte, zoals hij, maar dat maakte
haar niet minder aantrekkelijk, goede waar in kleine verpakking. Ze werd een
lief, oud vrouwtje met rimpels als het soort wijnappeltjes van lang geleden,
die op een droge, vorstvrije zolder de winter doormaakten en wonnen aan
karakter wat ze verloren aan sap. Ze leeft nog, heeft niemands hulp of bijstand
nodig, doet nog zelf haar boodschappen en heeft van Bob die zalige glimlach
overgenomen die hij opzette als hij teveel gedronken had en zwevend over de
bijzondere gaven van zijn Anne begon te praten, zonder dat iemand nog naar hem
luisterde.
Constant Michiels.
In de wereld van de journalistiek beter
bekend, of berucht, als Lucien Terpentijn. Hij is Adrienne of Adi totnogtoe, en
dat is al een hele tijd, trouw gebleven. Samen hebben ze inderdaad aan misdaadroma ns
gewerkt, met wisselend succes. Te goed geschreven zoals dat gaat. Hun
misdaadverhalen zijn zuiver op de graat, volgens de regels van de kunst. Policier
gaat over politiewerk, daar hebben persoonlijke perikelen niets of weinig te
zoeken, geen afgeketste liefdes, geen kinderen op een verkeerd spoor, niets van
dat, alleen misdaad en het opsporen van de dader, die nooit aan de
gerechtigheid weet te ontkomen. Veel moeilijker dan het eruit ziet, dat wisten
reuzen op literair gebied uit ervaring al te vertellen.
Pit Tielemans.
Nooit heeft Pit er spijt van gekregen het
aanbod van de pronte meneer van de grote sportclub te hebben afgeketst. In de
krant las hij jaren later dat een vroegere medestudent, die hij kende met naam
en toenaam, de post had gekregen die hem was aangeboden. Het bleek een
superbaan, de medestudent bracht het tot de rang van manager in de club en
verdiende geld als een minister. Pit niet, hij en Suzanne hadden in de jaren
dat de collega miljoenen vergaarde, vier achtergebleven kinderen in huis gehad
en hadden vier eigen kinderen op de wereld gezet, het oudste was al bijna
volwassen. Hij werkte nog steeds op het Instituut en op Zilverschoon, een
loopbaan volledig in mineur, in dienst van de medemens, hij verdiende de gouden
medaille voor naastenliefde, maar die bestaat niet, daar is geen geld en geen belangstelling
voor. Van Beethoven zou zich bij hem thuis hebben gevoeld.
Valerie Kerkstoel.
Verassend was de vroege dood van Marcel
Casteels. Nog geen zeventig, jong naar de hedendaagse maatstaven, en ineens
weg. Iedereen zei dat het beter was dat Marcel Valerie voorafging in het graf,
Marcel zou het verlies van zijn geliefde Valerie nooit te boven zijn gekomen,
daar was iedereen van overtuigd. De liefde tussen die twee was legendarisch,
stemde tot afgunst, niemand had ze ooit woorden met elkaar zien hebben. Wat ze
wel deden was schuine opmerkingen wisselen over hun bloeiend seksleven, als ze
een grote bel cognac en een glas porto teveel op hadden. Grote, onsterfelijke
liefde of niet, geen zes maanden later liep Valerie met een andere man, een
vriend, die ze had opgescharreld in een vrijgezellencafé op de Grote Baan. Ze
zei dat Marcel van haar was weggegaan, hij had het gat gelaten, zij niet. De
Fikker vond het nogal kras voor iemand die zo met haar liefde te koop had
gelopen, maar Wiske vond dat normaal, zij zou dat ook doen, maar niet binnen
zes maanden. “Wat heb ik jou misdreven,” vroeg Victor zacht.
Sander Molenaars.
Op het OCMW was Sander Molenaars een jaar of
twee van zijn pensioen verwijderd. Hij moest zo lang mogelijk in gemeentedienst
blijven, zijn jaren in de privé wogen niet zwaar genoeg door voor zijn
overheidspensioen. Frieda was op achtenvijftig jaar gestopt met werken en was
begonnen wat meer te drinken, te veel eigenlijk. Eerst zoete witte wijn, dan
porto, daar zat meer alcohol in, bier lustte ze niet en had ze overgeslagen, en
nu zat ze aan de sterke drank. Maar ze deed haar werk in huis, het eten stond
altijd gereed en ze gingen ook dikwijls uit eten, naar de Chinees, de Italiaan
of de Griek en meer dan eens naar een vermaard, duur restaurant, die waren in
de buurt groter in aantal dan gezellige, bruine cafés, daar moest men al bijna
voor naar Noord-Brabant. In bed liet ze Sander begaan als ze te diep in het
glas had gekeken. Dan was hij verplicht haar uit te kleden en voordat hij haar
slaapjapon over haar hoofd trok profiteerde de oude geilaard ervan om in haar
vagina te kijken en op haar buik te masturberen, ieder zijn pleziertje. Maar
hij deed het ook niet meer alle dagen, de frequentie nam eer af dan toe en als
hij gedronken had duurde het een eeuwigheid, soms meer dan een uur, voordat er
een kwakje uit kwam. Daarna had hij twee
dagen zeer in zijn blauw gemarteld lieverdje.
Odiel Ottevaere.
Vroeger was loodgieter Odiel Ottevaere sterk
genoeg om met twee rollen asfaltpapier op zijn bult de ladder op te lopen, nu
kreeg hij zelfs Hortense nog nauwelijks van de grond getild, zijn krachten
zwakten af. Hij was tot zijn zeventig jaar loodgieterij blijven doen omdat hij
enerzijds bang was met zijn pensioen niet rond te komen en anderzijds omdat de
mensen bleven zagen om de kleine, ondankbare klussen op te knappen waar de
jonge garde van nieuwe loodgieters, die zich trouwens niet loodgieter lieten
noemen maar lood- en zinkbewerker of iets dat met sanitairkundige te maken had,
de neus voor ophaalden. Boven op een dak zag men ze bijna niet meer, dat was
werk voor acrobaten, zoals het onbevreesde duo Odiel-Hortense vroeger was.
Odiel was een aardige, ronde dikke oude man
geworden. Het burgerleven had Hortense, die een jaar of tien jonger was, deugd
gedaan, ze had het voorkomen van een dame, en alleen zij die het wisten konden
zeggen dat zij een hoer was geweest van eerste rang. Ze zaten de hele tijd
thuis, van in de vroege middag onnozel naar de tv te kijken, alsof hun leven
ervan afhing. Misschien was dat wel zo, misschien was de buis voor velen een
prothese voor hun hersenen.
Enfin, ze zouden er beter aan gedaan hebben
een wandeling te maken in de natuur om op een beschutte plaats van bil te gaan,
maar wie zou het hen aan het verstand brengen, overigens lieten ze zich op
gevorderde leeftijd in bed niet pramen, ze toonden zich nog altijd van hun
werkzaamste kant, als Odiel niet eerst onder Hortense in slaap was gevallen,
want zij ging nog altijd boven op hem, beroepsmisvorming was het of mogelijk
ook ontembare geslachtsdrift, die haar in een bordeel had doen belanden.
Ernest Bellekens.
De wijngaard van Ernest en Tine Bellekens kon
na tien jaar wedijveren met de beste uit de streek van de Dordogne. Ernest
herinnerde zich nog de dag van hun vertrek en het doel dat zij zich hadden
gesteld: de wereld intrekken. Maar na zes maanden bleef nog zoveel te vertimmeren
en te vermetselen aan het oude huis in de wijngaard dat Tine en Ernest hun
trektocht in de wijde, onbekende wereld nog zes maanden uitstelden en daarna
nog zes maanden. Intussen had Ernest lessen gevolgd om te leren hoe zijn
druivenstokken te snoeien en hoe hij van het druivensap most en wijn kon maken,
de vinificatie. Dat verschilde van wijn maken van appelen en peren, als vroeger
op de Cantecleer, maar was toch hetzelfde. Hij bracht meer wijn voort dan hij
ooit zelf kon drinken en verkocht zijn overschot aan de coöperatie. Soms laadde
hij zijn koffer vol met flessen, de keren dat hij naar Hellebeek afzakte, om er
zijn vrienden een plezier mee te doen. In het begin was dat zo, later kon hij
veel geld krijgen voor zijn wijn en nam dan alleen nog flessen mee voor Victor.
Tenslotte werd zijn wereldreis op de lange baan geschoven maar eens kwam het
ervan, dat namen ze zich stellig voor, in Afrika hadden de mensen hen nodig
voor de energietoestellen van Wieken en Zon, zodra die werkten zoals het hoorde
en zoals was gepland. Marieke en Felix liepen al school in Frankrijk, ze deden
als de pygmeeën, die geen eigen taal hebben en de taal van de naburige stam
spreken, maar met dit verschil dat ze daarnaast ook, met hun ouders, Nederlands
onderhielden, althans een zuiderse versie van het Nederlands, een Nederduits
dialect dat Clementine, inmiddels ook al voorbij het keren van de jaren, nooit
anders dan Vlaams noemde.
Voor de eigenlijke doorbraak van de
toestellen om kookwarmte te winnen uit zonnestralen, rekenden Ernest en Tine op
Sooi Servrancks. Die was erin geslaagd Wieken en Zon zelfbedruipend te maken en
winst over te houden. Van Bellekens mocht hij die winst weder beleggen en zo
had hij al vijftien man aan het werk, die lelijke zonnecollectoren maakten voor
op de daken van de huizen en waterreservoirs voor het opslaan van zonnewarmte.
Telers onder glas hadden zijn voornaamste klanten kunnen zijn, die verkozen nog
stookolie om te verwarmen, vanwege de staatssubsidies, maar daar leek een
kentering in te komen. Om beter te kunnen toezien op de kwaliteit en de
productiviteit gaf Sooi zijn productie niet meer in onderaanneming maar deed alles
zelf en verschafte aldus werk aan de voormelde vijftien monteurs en een
boekhouder, die ook de personeelsadministratie, de briefwisseling en het
commercieel beleid ter harte nam. Sooi zat gebeiteld als bedrijfsleider. Gezien
de redelijke gang van zaken op Wieken en Zon, wierf Sooi Servrancks een ervaren
productieleider aan. Na twee jaar met de productiechef kon Sooi al met dertig
metaalbewerkers Sint-Elooi vieren dat het kraakte.
Voor Sooi, die op Cantecleer woonde, was het
domein nog meer dan groot genoeg, hoewel het nu leek op een haan met afgehakte
staart. Met een park, moestuin en landbouwgrond zat Sooi niet veel in, te veel
werk dat weinig opbracht en zijn kinderen studeerden verder, daar stak hij
liever zijn tijd in, mee volgen wat ze deden en er zelf wat van opsteken. Door
het afknippen van de lus van de Deel woonde hij nu aan de overkant van de
rivier, de kant van het industriepark.
Zjors Casteels.
Zoals te verwachten ging Claudette nog voor
Zjors het graf in. Maar hij heeft het na haar dood niet lang meer getrokken.
Hij sukkelde met zijn longen. Hij had zijn leven lang gerookt, maar daar kon
het niet aan liegen, dat wist toch iedere roker. De gemiddelde leeftijd van de
man lag boven de zeventig en die haalde hij niet. Nog net geen zestig, dat wist
Victor van Wiske, zijn vrouw en de zus van Zjors, en Victor vertelde het aan de
schrijver van dit stuk. Aangezien Zjors een Brusselaar was geworden, weten we
weinig van zijn laatste levensjaren, alleen dat hij in een sanatorium was
opgenomen en in leven bleef tot hij zijn laatste stuk long had uitgekucht. Wij
vinden dat erg, roken zou geen straf mogen zijn, dat niet, maar het deugt niet,
van geen kanten.
Melanie Vloeberghs.
Door de dood van Melanie Vloeberghs kwam het
huisje aan de Deel leeg te staan. Tot ongenoegen van een aantal Hellebekenaars,
maar tot lust van een even groot aantal andere Hellebekenaars, werd het huis
verhuurd aan een Marokkaans gezin, man, vrouw en vier kinderen. Niemand die er
last van ondervond dan zij die zich kwaad bloed maakten voor niets, want de
vreemden lieten iedereen met rust. De vier kinderen liepen school in de
gemeentelijke basisschool, leerden Vlaams, vier tweetalige Vlamingen meer die
onze getalsterkte kwamen aandikken. Was dat niet mooi? Er was geen moskee in de
buurt, de kinderen kregen dan maar gewijde geschiedenis op hun bord. Daar zag
hun vader geen graten in, de moeder zeker niet. Zij was een aantrekkelijke
vrouw, die alleen een hoofddoek, neusdoek zeggen wij, droeg als het erg koud
was, en bij ons vriest het bijna nooit.
Boris Dicktus.
De tijdstheorie van de mandarijn Boris
Dicktus, die van de hemelfobieën, heeft Constant Michiels wel opgetekend en in
De Auroor laten afdrukken, toch een kwaliteitskrant, om te pogen de belangstelling
van de wetenschap op te wekken. Misschien best zo, Boris of de journalist konden
er niets mee winnen dan eeuwig belachelijk te worden gemaakt. De hele
denkwereld op zijn kop zetten zouden ze een op sensatie beluste krant nooit
gunnen. Ze waren bang dat hij gelijk zou kunnen hebben.
Flor Casteels.
Langelaar was geen afgelegen gehucht van Hellebeek
meer, sinds de opgelegde verkaveling, het was een wijk geworden, een residentiële
wijk, met al zijn voor- en nadelen: verharde wegen, riolering, waterleiding,
kabeltelevisie, aardgas, tien keer meer verkeer op de Kempense steenweg,
slechts een op tien van de bewoners waren nog eigenlijke Langelarenaars of
zelfs Hellebekenaars, de oorspronkelijke bevolking bleef zitten met zijn
Brabants, dat een verloren gevecht voerde tegen het verkavelingstaaltje van de
yuppies. De grond van Flor Casteels, waar hij voor de oorlog rogge op teelde en
daarna tarwe en asperges, en zijn weide daarachter, waren verkaveld, in stukken
gesneden met aanduiding van de mooiste stukken, zo hing het uit bij de notaris,
als de schematische tekening van een rund in de slagerij. Zelfs al had hij dat
gewild, dan had Flor niets tegen de verkaveling kunnen inbrengen, want hij was
toen al een paar jaar dood. Hij haalde net niet de tweeëntachtig. De laatste
jaren leed hij sterk aan geheugenverlies, om niet van dementie te moeten
spreken te zijner respectvolle gedachtenis. Louise hield haar vader thuis, hij
mocht van haar niet naar Zilverschoon zo lang Levine nog leefde. Louise gaf
Flor de hygiënische verzorging waar hij als vader en mens recht op had. In
hetzelfde jaar nog stierf Levine, gesterkt door de genademiddelen van de kerk.
Die had Flor ook meegekregen op zijn reis naar het hiernamaals, zonder het te
beseffen, maar bij bewustzijn zou hij ze niet hebben geweigerd, dat deden er weinigen.
Met onze eerste basisvoeding, de papfles, hebben de religie-enzymen zich
vastgezet en we zullen ons lichaam er nooit volledig kunnen van zuiveren. Heel
erg is dat niet.
Ida Verhaegen.
De pleegmoeder van Victor, was weduwe
Goethals-Verhaegen geworden. Mane was gestorven aan longkanker, kort na Flor
maar zeventien jaar jonger. Hij had twee jaar van zijn pensioen genoten en in
zijn leven niet gerookt, zo zien we dat roken niets met longkanker te maken
heeft.
Victor Goethals.
Tot zijn pensioen was Victor sporadisch op
Zilverschoon aanwezig, dat had Sander Molenaars hem niet helemaal willen ontnemen
en hij had de voltallige voorgaande generatie oudjes er het bijltje zien bij
neerleggen. Nu stond de generatie van Goethals zelf de eerste in de rij om het
tijdelijke met het eeuwige te verwisselen, om de kartoffelen van onder te bekijken
zoals de Duitsers dat zeggen, hier en daar vielen al voortijdige gaten in zijn brigade
van leeftijdgenoten, het was een zeker teken dat zijn beste jaren voorbij waren,
hij was aan het slabakken.
Als een van de voornaamste figuren uit de
recente geschiedenis van Hellebeek nam hij vervroegd pensioen, hij wilde van
zijn oude dag genieten zo lang dat kon. Hij woont nog steeds op de boerderij
van Flor en Levine Casteels, nu met de residentiële verkaveling in zijn rug.
Hij heeft wat veranderingen laten doen in het huis, centrale verwarming
aanleggen en badkamer inrichten, wc binnenbrengen om in regen, wind en vorst
niet meer naar buiten te moeten om te kakken of te pissen, van die kleinigheden.
Hij fietst nog regelmatig naar Zilverschoon, als toeschouwer, zijn Wiske rijdt
niet mee, een beetje lui, moe in de benen, zegt ze en ze kan daar niets gaan
doen. Gaan dansen doen ze niet meer, het dorp is zo goed als dood, er valt doodeenvoudig
niet meer te dansen. De enige overgebleven cafés zijn taveernes geworden, waar
men een stukje kan eten, van de tap alleen kan de waard niet leven. Als je
alleen maar een glas bier komt drinken en niets te eten bestelt, ziet hij je
niet graag komen, je neemt de plaats in van andere eters. Zoals overal elders
in de wereld is ook het plattelandse Hellebeek omheen geld begonnen te draaien.
De nieuwe wijk, die Langelaar is blijven heten - de burgemeester wilde niet
horen van stomme namen als Meiveld, Vogelenwijk of Germinal - is volgebouwd met
middenklasse huizen, wat moeilijk te beschrijven, beter met eigen ogen komen
zien. O ja, moeder Ida betrekt een kamer bij Victor en Louise en Wilfried woont
in haar huis. Victor, de Fikker, is dikker geworden, maar niet half zo dik als
Wiske. Van Emily heeft hij nooit meer iets vernomen, nog zelfs geen kaartje,
alsof ze omgekomen is in een vliegtuigongeluk en verdwenen in de oceaan, maar
dat zou in de krant hebben gestaan. Als vrijetijdsbesteding schrijft Goethals
af en toe een paar bladzijden, zijn leven en het leven van de mensen uit zijn
omgeving staan voorgoed op papier. Hij doet er niemand kwaad mee en heeft er
zich bij neergelegd dat hij pas na zijn dood beroemd zal worden met zijn
kronieken, die hij zelf zo graag naleest en zo dikwijls verbeterd en
herschreven heeft dat er niets meer van overschiet dan wat veredeld proza.
De kinderen van Victor Goethals voltooiden
hun studies. Urbain was geen leraar Germaanse talen in het middelbaar onderwijs
willen worden. Hij zag er tegen op voor een klas te staan met dertig pubers van
zeventien of achttien jaar, waarvan niet een vierde enige belangstelling had
voor taal- en letterkunde, in de klas luisterden naar een walkman en niet eens
in een beschaafde taal konden voorlezen. Hij had een baan gevonden bij een
bank, om de promotiekrant een jurk van Algemeen Nederlands aan te meten. Irene
had gestudeerd voor viertalig secretaresse en werkte voor een Amerikaanse
multinational in Brussel. Haar baas begon om tien uur te werken en verlangde
dat zij tot zes, zeven uur bleef, als de andere collega’s thuis al de tafel aan
het afruimen waren. Ze aanvaardde dat, het was een jonge Amerikaan, we leefden
in een nieuwe tijd en de Amerikaan moest zijn weg maken, hier, en dan terug
naar Amerika, dat viel te vrezen. Wilfried had informatica gedaan en werkte als
programmator voor een softwarebedrijf, een uitstekende uitvalbasis om stapelgek
te worden. Urbain en Wilfried waren getrouwd. Urbain had een zoon, Wilfried was
nog kinderloos. Van Irene was nog geen sprake van trouwen. Ze bleef dikwijls in
Brussel overnachten, misschien had ze iemand, waarvan ze de nationaliteit of
het geslacht geheim probeerde te houden, maar we wisten dat het de Amerikaan
was, een man, als dat enig belang heeft.
In onderhavige kronieken is weinig aan
natuurbeschrijving gedaan, zijn de weersomstandigheden bijna niet aan bod gekomen,
roken lijkt niemand of weinigen te doen, er is geen enkele sigaret opgestoken
maar dat kan toeval zijn, er zijn weinig beschrijvingen van
gezichtuitdrukkingen en manieren van spreken aan bod gekomen. De schrijver
rekent op het verbeeldingsvermogen van de lezer. De televisie wordt hier en
daar vermeld als een niet al te verheffend medium, film valt uit de boot maar
er is geen cinemazaal meer in Hellebeek. De schrijver heeft fouten gemaakt, een
gevolg van zijn gebrek aan talent, niet altijd de wetten van de
schoonschrijverij gevolgd, maar zijn bedoeling was zich te beperken tot het
samenballen van het leven van mensen die wij allen hebben gekend. Voormelde
ontbrekende kleine bijzonderheden kan iedereen er voor zichzelf wel bij
verzinnen, maar echt nodig is dat niet.
De schrijver
Wenst onbekend te blijven.
Hier eindigt het relaas van bepaalde
gebeurtenissen in Hellebeek, door een schrijver die zelf niet weet of hij een
kunstenaar dan wel een knutselaar is, op papier gezet. Zoals overal op onze
aarde zien in Hellebeek mensen het levenslicht, leven hopelijk lang genoeg om
een volgende generatie te verwekken, sterven en vullen het tijdvak in tussen
geboorte en dood, elk naar eigen lot, toeval en vermogen. Wie het geluk heeft
op een plaats als Hellebeek te vallen als zijn geboortedorp en woonplaats,
heeft onmetelijk meer de kans het er tamelijk goed af te brengen dan de
ingezetenen van pakweg zeven achtste van de aardkloot. Wie voor een gezapig
leven gewonnen is, kome naar Hellebeek, wie meer actie wil, avontuur,
dynamisme, meer wil zien of beleven, mag ons, voor mijn part, zijn rug toekeren,
ik benijd hem of haar niet. Overigens hadden en hebben wij ook onze passies,
onze drama’s, onze liefdes, onze oorlogen, onze op- en neergangen, ons menselijk
zijn.
Ook een niet erkende, onbekende schrijver
voelt de onweerstaanbare drang te schrijven, hij weet zelf niet of hij een
genie is of niet en zo lang hij leeft zal hij een allerlaatste keer hopen dat
zijn talent aan de oppervlakte komt. Misschien ontdekt een verlichte recensent
in zijn manuscript het werk van een Vlaamse primitief, of dat van een geboren
maar ongeoefende en ongeschaafde verteller, met ontroeringkracht en wijsheid
als enige waarden, maar zonder literair gewicht. Misschien maken causative formation of morfische resonantie een einde aan de
voorspelbaarheid en wordt zijn boek wat het bedoelt te zijn: een bundel
samengebalde levensverhalen, met de achterliggende bedoeling, het laatste
restje overlevend dorpsleven vast te leggen van de periode van kort voordat de
vernietigende inwerking van commercie, kijkbuis en stadsvlucht van onze dorpen
doodse slaapsteden maakte. De kaak staat er nog voor de kerk, de bedoeling was plegers
van wandaden te kijk te stellen, maar het gebruik van de schandpaal is in de
negentiende eeuw afgeschaft. Vastenavondstoeten, harmoniemuziek, volkstoneel,
dorpsscholen, brouwerijen, volksbals, processies, kruideniers, schoenmakers,
cafés, trekpaarden, mussen, schoolkinderen, pastoors, onderpastoors, nonnen,
straathonden, lameren, kolenboeren, keuterboeren, kerkgangers, zatlappen,
leeglopers, blagueurs, kermiskoersen, de hele folklore, zijn uit het
straatbeeld gewist. De moderniteit heeft meer kapot gemaakt dan een oorlog dat
zou kunnen, in de oorlog was er tenminste nog een opleving van burenhulp,
menslievendheid en saamhorigheid, een zekere vorm van socialisme, voor ons part
christelijk socialisme, maar het was er en het werkte.
Al wat leeft copuleert en plant zich voort,
elk op zijn manier, waarom? Waarom drijven levensdrang, voortplantingsdrift of
gewoon seksdrang ons tot uiterste daden, als liefde terug te brengen is tot een
chemisch proces. De godsdiensten hebben zich meester gemaakt van onze
denkwereld en bieden schijnoplossingen voor alle problemen. Hoe had dit
vermeden kunnen worden en wat kunnen we er nu nog tegen doen? Eeuwige vragen
die de schrijver zich is blijven stellen, de antwoorden ontglipten hem steeds,
maar dat deerde niet, hij was een onbezoldigd denker, hoefde geen resultaten
voor te leggen. Hij gelooft nog steeds niet dat er een God bestaat, ooit komt
Hij aan zijn deur kloppen om hem gelijk te geven. In zekere zin zijn zijn
gedachten in hun zuiverste vorm wijsbegeerte, maar hij zal er nergens prijzen
mee halen omdat hij geen universitair diploma heeft behaald.
Om
in schoonheid te eindigen heeft hij zelf een Latijns slot bedacht,
waarschijnlijk staat het vol taalfouten, maar alla, als hij het zelf maar begrijpt.
Hic historiae et revelatiae Hellebeekae
finitae sunt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten