vrijdag 21 juli 2017

20. EEN VRIEND

EEN VRIEND

Bij toeval kwam Charles Klabots te weten dat het niet goed ging met Alain Reykmans, zijn jeugdvriend, en hij vond het zijn plicht hem een bezoek te brengen, dat was het minste dat hij kon doen. Het zal bij de meeste inwoners van Hellebeek vreemd overkomen, maar Charles en Alain zijn tot in hun jongelingenjaren dikke vrienden geweest.

Charles en Alain hadden elkaar eeuwige trouw gezworen met een handdruk, mekaar diep in de ogen te kijken en de plechtige belofte uit te spreken: ‘Wij zweren eeuwig kameraden te blijven en te strijden voor Christus Koning en Vlaanderen ons vaderland. In houwe trouwe.’ Dat gebeurde op een veldweg aan de overkant van de spoorweg, ongezien tussen het koren dat hoger stond dan hun kinderhoofden. De oorlog was een jaar geleden begonnen en de Duitse legers zegevierden, als Napoleon vroeger, op alle slagvelden en dat werkte op het gemoed van niet weinig onderdanen van de onder de voet gelopen volkeren.

Doorgaans is een eed van eeuwige trouw van jonge mensen geen lang leven beschoren, maar als wieren in een traag stromende beek zijn in het geval van Charles nog na dertig jaar feitelijke scheiding herinneringen aan die vriendschap in zijn geheugen blijven deinen. In die dagen gloeide Charles van liefde voor Jezus die hij navolgde door zijn goedheid te beoefenen, geloofde in God uit vrees door de Almachtige te worden gestraft voor zonden die hij nog moest bedrijven en omdat hij op steun rekende van daarboven. Hij was nog niet oud en verstandig genoeg om te weten dat geen enkele god ooit iemand heeft geholpen, boven niet en beneden niet en met zijn groeiend lichaam groeide ook zijn verstand mee met zijn problemen met het geloof. De eindeloze gebeden van Carolus om zijn vader terug te krijgen vonden geen gehoor, hoe zat dat met die goede god. Zo kwam het dat hij op een dag zijn geloof afschudde als poedersneeuw van een bontjas, te beginnen met het dogma van de algoede god.

Alain heeft nooit getwijfeld, het geloof was met een infuus in zijn aderen ingebracht, het had zich in zijn lijf en leden genesteld en hij zou er nooit meer onderuit komen, zelfs niet met gentherapie. Zijn moeder Therese was, zo ging het er bij hem thuis aan toe, uitsluitend haar gezin toegewijd, baas en slaaf in huis. Ze kwam alleen buiten om naar de kerk te gaan, was de godsvrucht zelve en had een kerkstoel in huis om te knielen en te bidden bij elke gelegenheid die daarom vroeg. Het gezin van Alain was in hoge mate katholiek, zuivere tjeven, met een echt Heilig Therezeke in de achterhoede waren ze goed gedekt tegen sluipschutters in de rug.

Hun vriendschap was ontstaan in het eerste leerjaar van de gemeenteschool toen Charles door verbeterde levensomstandigheden van het gezin dichter bij de dorpskom was komen wonen, in de naaste buurt van Alain, waar mensen verbleven die dachten iets meer te zijn dan die van de gehuchten, zo was dat. Miel Klabots, zeeman, aan wal zo goed als werkonbekwaam - hulpeloos als een albatros op een scheepsdek die tegen de mast is gevlogen - en door de crisis volledig werkloos, vader en kostwinner van het gezin, was weer op zee gaan varen om zijn gezin van de ergste armoede te redden. Van een bouwvallig hok met petroleumverlichting konden zij verhuizen naar een echt huis met elektriciteit en kachels. In het dorp woonden mensen die een frigo hadden, een radio en een wasmachine, toiletpapier, spuitwater dronken uit een fles en woorden gebruikten als demi-saison, leuk, fuif, trouwens, inderdaad, luguber, wateren, geil, een vilthoed droegen op zondag, Franse woorden in hun gesprekken voerden als mais enfin, et alors, c’est ça, merde en flamingant en zoals gezegd en geweten, er van overtuigd waren dat ze meer cultuur droegen dan de kleine boeren, werkvolk en een zeeman in de afgelegen dorpsdelen.

In de kleuterschool had Charles Klabots zijn gatje nog niet neergezet in de lessenaar, als de non met een heilig lachje op haar gedeeltelijk onder een kap verscholen wezen, de kinderen zonder mededogen bang maakte met de verschrikkelijke Satan, zijn duivels en de hel. Daarbij toonde ze prenten om haar woorden kracht bij te zetten en die hen de billen deed toeknijpen van angst, wel wetend dat het voor altijd in hun onvolgroeid onderbewustzijn gedrukt zou blijven en nog moeilijk kon worden gewist, altijd blijft in ons hele grote brein tot het einde van ons leven, een met Gods vrees besmet gebiedje achter.

Thuis hadden ze er niet aan gedacht Charles ervoor te waarschuwen dat er zoiets was als een gloeiend hol waar stoute, zondige kinderen eeuwig zullen branden, daar zaten ze niet mee. Hij wist niet precies wat zonde was, dat had de non hem kunnen bijbrengen, maar ze wist het zelf niet. Die verschrikking van zondebesef, leven na de dood en de straf in de hel is hem lang bijgebleven, misschien wel tot hij dertig, veertig jaar was. Aan de poort van de hel, sprak de non, stond een klok met een grote slinger die altijd eeuwig, altijd eeuwig sloeg, aan de straf der verdoemden zou nooit een einde komen.
Dat stemde tot nadenken.

Ook Alain Reykmans was door die eerste, ogenschijnlijk brave, hersenspoelingen zwaarder getroffen door het geloof in de ware God dan de meeste jongens van hun jaar. Zo kwamen zij als kinderen dicht tot elkaar, twee vrome, godsvruchtige jongetjes opgezadeld met de mysteries van de heilige drievuldigheid en de menswording van Jezus, zoon van de enige god en zelf ook de enige god, naast de heilige geest, ook de enige god, en Jezus een god die alles weet, laat zich doodmartelen om ons te verlossen van de duivel, het kwaad en de erfzonde. Ja de erfzonde, maar in hun jong leven hadden ze nog nooit iets gedaan dat op een zonde leek. Wat zonde was werd hen door de onderwijzers in de godsdienstles jaar na jaar duidelijker gemaakt. Andere klasgenootjes hadden minder last van grote vroomheid, met de jaren werden ze stouter en durfden hun ding laten zien, of zelfs naar de meisjes roepen die ze tegenkwamen onderweg. De meest gevorderden kozen een meisje uit dat ze hun lief noemden en die ze soms snel als de bliksem een kus op hun wang drukten. Die zouden zwaar, grof en heel gesteld om te lijden naar de hel gaan.

Na de klas liepen Charles en Alain samen de weg van en naar de school, met de boekentas op hun rug en hun armen over elkanders schouder. De school lag op een kleine kilometer, geen slechte oefening voor de spieren van hun jonge benen, voor de bloedsomloop en voor de uitwisseling van hun prille, devote gedachten. Aangezien Charles een van de beste leerlingen was van de klas en de ouders van Alain hun jongste graag zagen vooruitkomen in zijn studies, vroegen ze hem zo dikwijls als het kon om samen bij Alain op de kamer hun lessen te leren, hun huiswerk te maken, hun eerste opstellen te schrijven en tijdens de oorlog, de ware hel, die ze vijf jaren lang moesten doorstaan, op hun knieën te bidden als het alarm de aantocht van geallieerde bommenwerpers aankondigde. Alle voorwaarden waren vervuld om een hechte vriendschap op te bouwen.

Het gezin van Charles bestond uit zijn vader Miel die op zee was en niet meer zou terugkomen, zijn moeder Mitte die het moeilijk had om haar kinderen groot te brengen en buiten de lijnen durfde te kleuren, tegen het hoereren af, Esther zijn jongere zus die geen gelegenheid liet liggen om hem te kleineren, zijn doorbrave, om niet te zeggen heilige, grootmoeder Vika en zijn oom Rikkepik, getroffen door de Engelse ziekte. Niet het ideale gezin als basis van de samenleving, maar dat hadden ze zelf wel anders gewild.

Vriend Alain was niet zoals Charles opgezadeld met de handicap van een onevenwichtige familie. Hij had drie broers en was de benjamin, een verschil van zeven jaar tussen hem en de voorlaatst geborene. De broers namen hem in bescherming als ze niet vergaten hem voor de gek te houden, zoals op één april. De vader, Felix Reykmans, was chemicus in de brouwerij, een man van aanzien, afgezakt uit Mechelen.

Het edel land der Belgen bleef in 1940 van de grofste oorlogsmisdaden gespaard, het had enkel vijf jaar lang te lijden onder tekorten, opeisingen, vervolgingen, slecht gemikte geallieerde bommen en zwarthemden die dachten dat ze de bezetter thuis en aan het oostfront een handje moesten toesteken om Vlaanderen bij de Führer een bank vooruit te helpen. Vergeefse moeite.

In die troebele tijden kregen Charles Klabots en Alain Reykmans in het vijfde leerjaar van de gemeenteschool - door de paster en zijn onderpaster moeiteloos ingepalmd ondanks de scheiding van kerk en staat – hun lessen in de gewijde geschiedenis, alsof dat puur vanzelfsprekend was. Uit dat boek, een versie op kindermaat van de heilige schrift, viel voor de jongens veel te leren, alleen niet de waarheid. De klas zong iedere morgen, onder de maatslag van een overtuigde vlaamsradicale onderwijzer, een Vlaams strijdlied, van de Vlaamse Leeuw over het Wilhelmus, door een Vlaming geschreven, tot het door Wagner geïnspireerde Mijn Vlaanderen heb ik hartelijk lief, zingen zijnde een vorm van hersenspoeling om niet alleen bij kinderen een waanidee in te planten. Als broekventen van amper tien waren beiden nog te jong en te onervaren om te beseffen dat godsdienst en nationale trots hen werden ingespoten als een vaccin dat jaren lang stand zou houden in hun tengere lichamen in de vorm van antilichamen. In de waan te doen wat God van hen verlangde, hadden ze hun eed van eeuwigdurende vriendschap gezworen.

De niet te stoppen Duitse legers vertrapten onder hun laarzen grote delen van Europa. Niemand kon ontkennen dat de divisies van het Dritte Reich roemrijke wapenfeiten hadden gesteld. In het zog van de zegevierende troepen volgden de beruchte Gestapo en Polizei die het de joden meer dan lastig kwamen maken. Dat punt bracht Charles en Alain tot nadenken. In de lessen gewijde geschiedenis hadden ze geleerd hoe de joden in Jeruzalem voor Jezus hadden gekozen in plaats van de rover Barabbas om aan het kruis te worden genageld, ze lieten hem geselen en zijn eigen kruis dragen tot op de berg waar hij werd gekruisigd, niet zonder eerst drie keer te zijn neergestuikt. Hij was het grote voorbeeld van hoe zij moesten lijden voor Jezus en de Heer zijn vader om de hemel te verdienen, die zich ergens hoog in de lucht bevond, daar lieten de tekeningen en schilderijen die de jongens onder ogen kregen geen twijfel over bestaan. De joden hadden zich aan Jezus vergrepen, zijn bloed kwam over hen en hun nakomelingen, om hun straf hadden zij zelf gevraagd.

Charles en Alain waren nog onvolwassen, Therese de moeder van Alain deed er nog een schep bovenop door de joden de schuld te geven van alles wat mis liep en zij hadden niet door hoe verkeerd die redenering was, ingegeven alweer door de gewijde geschiedenis. De joden werden niet bestraft of beboet, ze werden  uitgemoord.

Deze hersenkronkel, die velen, meer dan ze later wilden toegeven, aantastte, bracht mee dat Charles en Alain in bewondering vielen voor de overwinningen van het grote Duitsland op de Europese slagvelden en in 1941 kwam daar nog bij dat de Duitse superlegers de Sovjet-Unie binnenvielen om korte metten te maken met het goddeloze bolsjewisme. Dat was gans naar de tand van moeder Reykmans. Nu ging God eindelijk die godloochenaars, die vervolgers van christenen, die Christushaters straffen. Dat verhaal van Therese Reykmans bracht Charles en Alain op gedachten die niet al te pluis waren, de nieuwe orde begon door te wegen, de Hitlerjugend lonkte.

Onderweg van en naar de school, uit het zicht van vader Reykmans, namen ze het op voor de Duitse legers, de helden die het jodendom en het communisme uit de wereld zouden helpen. Fier stappend naast elkaar, de armen zwierend als stoere krijgers, verkondigden ze hun bewondering voor Duitsland aan de andere scholieren. Het duurde niet lang of ze kregen de spotnaam ‘Duitsertjes’. Dat kwam vader Felix Reykmans via een oudere broer van Alain aan de oren en hij riep Alain en Charles bij zich in zijn studeerkamer. Ze kregen een sermoen dat nog uren later in hun oren zou gonzen: wisten ze wel wat ze vertelden, wisten ze wat hen zou overkomen als die moordenaars weer in hun hol waren gedreven, het was al gebeurd in 1918. Ze woonden niet ver van de spoorlijn van Mechelen naar Leuven en van daar naar Duitsland en Polen, voor hun straf moesten ze in de late avond wachten tot er een trein voorbijreed, beestenwagens gevuld met mensen die gilden en huilend hun handen door de kleine tralievensters staken, smekend om hulp. Dat was een jodenkonvooi zei vader Reykmans, wie weet waar ze die mensen naartoe brengen en ze hebben nooit meer kwaad gedaan dan zaken doen en mensen afzetten. Bovenop dat sermoen kregen ze klappen om hun oren en trappen in hun gat, Felix ontzag zich niet er ook Charles van langs te geven, al was het zijn zoon niet. Met een stamp in zijn hol was hij van de rassenleer genezen. Vader Felix voegde er nog aan toe dat Charles zich moest schamen, de zoon van een zeeman die tegen de nazi-beesten vocht.

Charles en Alain waren meteen geleerd en de volgende dag liepen ze naar school als Engels gezinden, zoals het hoorde en zoals alle andere scholieren, op uitzondering van enkelen waarvan de vader zo onnozel was de Duitse kant te kiezen en in zwart uniform deel te nemen aan partijbijeenkomsten, te luisteren naar gloeiende onzin en het nationaal-socialisme als hun heilsleer aan te kleven.

Dan gebeurde het onmogelijke. De oudste broer van Alain, Renaat, had te veel geluisterd naar de onderpastoor, Vlaamsgezind, geen nazi, maar er moest een dam worden opgeworpen tegen de goddeloze gesel uit het oosten en het was beter zijn bloed te geven voor Christus dan onze priesters te laten vermoorden en onze vrouwen te laten verkrachten en op een morgen was hij weg. Niemand wist waar hij zat tot vader Felix enige dagen later bericht kreeg dat zijn zoon zich had laten inlijven bij de SS Vlaanderen en een opleiding kreeg tot frontsoldaat. Moeder Therese durfde het niet zeggen dat ze blij was, maar Felix schoot voor een keer uit zijn krammen en noemde haar stomme kut, een woord dat zij nooit over haar lippen zou krijgen. Renaat kreeg niet heel lang daarna wat hij gezocht had, doodgevroren aan het front in de buurt van Leningrad. Felix heeft nooit nog met een woord over zijn oudste zoon gesproken en bij de bevrijding lieten de verzetsmannen van het elfde uur, gestopt door de mannen van het echte verzet, hem met rust want hij had echte verzetstrijders en werkweigeraars een onderkomen bezorgd in de brouwerij, die intussen was stilgevallen en hij was een nieuwe baan begonnen in de mouterij. 

Alain heeft in zijn later leven nooit enige hinder ondervonden van het feit dat zijn broer in Duitse dienst naar het Oostfront vertrokken was. Voor zijn moeder bleef zijn broer een held en gedurende de vele jaren dat de Koude Oorlog woedde, was het niet ongewoon dat broer Renaat door niet weinig burgers van het dorp enige postume waardering toegezwaaid kreeg. Moedig was hij in elk geval geweest, toch toen hij optrok. Hoe hij zich aan het front gedragen heeft is nooit duidelijk geworden, Felix Reykmans heeft er nooit navraag naar gedaan. Om het verlies van een zoon min of meer ongedaan te maken nam hij het op voor Charles die hij onder zijn hoede nam, de jongen had zijn vader verloren aan de andere kant, de kant van de minder ziekelijke overtuigingen.

Nu de brouwerij had gestopt was Felix manager geworden van de mouterij, de mensen hadden zoveel respect voor hem en na de oorlog waagde hij zich in de dorpspolitiek, haalde veel stemmen maar niet genoeg om burgemeester te worden. Charles, die veel steun gekregen had van Felix, de jongen had geen vader meer en Felix nam die plaats gedeeltelijk in, zijn moeder had weinig tijd voor hem, Charles heeft zijn respect voor Felix nooit onder stoelen of banken gestoken, aan zijn opbeurende woorden had hij zich dikwijls kunnen optrekken.

Charles en Alain hebben samen meer meegemaakt dan bidden en geloven in God de almachtige vader. De oorlog kwam, zoals alle oorlogen, ten einde, zelfs na honderd jaar als het moet. Dan waren ze al dertien jaar en doorstonden hun lichamen verontrustende puberale veranderingen: spieren groeiden, stem sloeg om, omheen de penis begon donzig haar uit te komen, de penis zelf luisterde niet meer en liet zich niet meer in bedwang houden zoals het hoorde en hun kinderlijke mentaliteit moest plaats ruimen voor het gedrag van jonge volwassenen. Bij de een begon dat wat vroeger dan bij de ander en vergeleken met zijn zuster Esther bleef Charles enkele jaren achter. Haar hormonenstromen en hang naar seks vielen soms storend op.

Op een keer wist Charles Alain mee te lokken om Esther te bespieden als ze een bad nam in een grote wasteil in de keuken. Op handen en voeten waren ze tot bij de keukenvenster geslopen, gingen op hun knieën zitten om onder de gordijn door te loeren. Alain zag in een flits haar beginnende borstjes en het plukje haar onder aan haar buik, toen Esther hun uitpuilende ogen gewaar werd en begon te gillen. De twee gingen lopen als hazen, moeder Therese is nooit te weten gekomen hoe schandelijk haar jongste zoon zich had misdragen. Achteraf maakte Alain de opmerking dat hij al zo graag Charles in zijn blootje zou willen zien, maar dat was er nog niet van gekomen en Charles stelde zich voorlopig geen vragen bij de nogal vreemde opmerking van zijn vriend voor het leven, een Alain die alsnog druk bezig met zijn om de week wisselende plannen. Hij zou toondichter worden, schrijver, muzikant, fabrikant en de wereld verbeteren met het geld dat hij met zijn speelgoedfabriek zou verdienen. Hij is handelsreiziger in textiel geworden en gebleven, voddenkoopman dus.

In de grote vakantie ondernamen Charles en Alain een grote tocht door het woud, of liever het grote bos, langs canada- en eikenbossen naar de zandduinen en de dennenbomen en het heidekruid. In het diepst van het bos ontdekten de twee jongens een tent, een improvisatie met bezemstelen, een laken en op de grond een paardendeken om de kilte te weren. Voor de tent zaten twee meisjes van hun leeftijd. Ze kenden ze maar aangezien de scheiding der geslachten nog strikt moest worden nageleefd, waren ze nooit veel met elkaar omgegaan. Een ervan kwam Charles heel bekend voor. Nu wist hij het weer, zij heette Laurette en zij herkende hem ook.

Ze zei: "Een keer heb jij voor mij gevochten."
"En slaag gekregen," zei Charles, "maar dat is lang geleden, toen waren wij nog kinderen."

Daar bleef het bij. Het andere meisje nodigde de jongens uit om bij hen op de deken te komen zitten. Ze kregen een glas limonade en een van de twee, niet Laurette, stelde voor: willen we eens in de tent kruipen en vader en moeder spelen? Charles voelde iets kriebelen in zijn ding, normaal voor een jongen van zijn leeftijd en zijn hoofd stond al op ja knikken, maar Alain sprong recht. Ha neen, zei hij streng, hebben jullie geen zondebesef, onkuisheid is een doodzonde. De meisjes keken hem verbaasd aan en begonnen dan onbedaarlijk te lachen, zo hard te lachen dat Charles er moeilijk van werd en achter Alain aanliep die verontwaardigd was weggelopen. Charles keek nog even om, teleurgesteld en een van de meisjes tilde haar rok op en toonde haar onderbroekje dat zo blank, zo rein, zo schoon afstak tegen haar wat getaande huid. Charles zou het nooit vergeten, zeker niet als hij lang genoeg had gekeken om te zien dat ze haar broekje naar beneden trok.

Na de grote vakantie kwam de eerste gedeeltelijke scheiding. Het zesde studiejaar in de lagere school lag achter de rug en ze moesten opschuiven naar middelbaar onderwijs in de stad als ze later iets wilden worden. Mitte de moeder van Charles stak hem in het Atheneum, op aanraden van de bode van de socialistische ziekenkas, het staatsonderwijs, meer kon ze niet betalen. De ouders van Alain stuurden hun zoon vanzelfsprekend naar het katholiek college, het zogezegd vrij onderwijs, zijn oudere broers achterna.

In het weekeinde waren ze thuis en hadden vrije tijd om uit te gaan en in het dorp een glas te drinken en op de bals naar de dansers te kijken, nog te bedeesd om zelf in de dans te springen.

Tegen die tijd waren ze begonnen uit elkaar te groeien. Neem de boeken die ze lazen. Bij Alain thuis schreef moeder Therese zich elk jaar in op de nieuwe lichting boeken van het Davidsfonds, stichtende lectuur van ik kan niet meer. Charles had bij zijn plechtige communie van een oom, die een ludieke ingeving leek te hebben gehad, twee delen uit de reeks van Kara Ben Nemsi van Karl May gekregen en hij was meteen gepakt door de meeslepende verhaalkunst van de grote Duitse schrijver over verre landen waar hij nooit was geweest. Daarin is Alain hem nooit gevolgd, vooral jammer voor Alain, die al evenmin zijn vriend volgde als die begon met Gerard Walschap te lezen. Hij bleef liever hangen bij boeken die het zegel hadden van de imprimatur. Niet nodig erbij te vertellen hoe het achteraf verliep met de volwassen literatuur van Boon en Claus, grote letteren voor de een, pornografie voor de ander en dat was nog maar een begin van de straffe erotiek.

Bij een gelegenheid dat ze nog eens samen waren, ze hadden hun rantsoen bier binnen en het was tijd om naar huis te lopen om te gaan slapen, stapten ze zij aan zij in het donker tot Alain een arm om de schouders van Charles legde, stopte en Charles naar zich toe trok. Met een hand ging hij tussen de benen van Charles en begon aan de knopen van zijn gulp te plukken. Charles schrok zich bijna bewusteloos. Alain zei: dat doet toch niets dat ik met je lul speel. Opeens drong het tot Charles door dat Alain anders was, maar kon het niet geloven, hij had horen praten dat sommige jongens het met elkaar deden maar was er nooit echt bij gekund. Jongens doen het met meisjes, dat was toch klaar en hij zette het op een lopen met Alain achter zich aan, maar die kon hem niet krijgen, tot opluchting van Charles.

Charles en Alain verschilden van elkaar op nog andere punten, meer dan men zou verwachten van twee jongelieden die omzeggens in dezelfde, niet altijd gemakkelijke omstandigheden opgroeiden. Maar ze kwamen uit verschillende nesten en, wat toen nog totaal onbekend was, bepaalde codons in hun DNA stonden in een andere volgorde geschikt en dat is van doorslaggevende aard voor de blauwdruk van een mens.

Het volgende weekeinde dronken ze samen nog wel een glas, maar Charles keek uit naar andere makkers en naar jonge vrouwen, liefst zo aantrekkelijk mogelijk.

Op hun schooltijd volgde de legerdienst die hen voor goed uiteen trok. Bij het leger doorstond Charles een psychologische test om uit te maken of hij geschikt was om reserve officier te worden. Een psycholoog toonde hem plaatjes met een woord op en bij elk plaatje moest hij een zin bedenken. Bij het woord vriend schreef hij 'ik heb een vriend verloren'. De psycholoog stelde hem de vraag wat hij daarmee bedoelde en Charles legde hem uit dat zijn jeugdvriend hem seksueel had willen lastig vallen. Blijf zijn vriend, had de psycholoog hem gezegd, het is niet zeker dat hij een homofiel is, hij zoekt nog naar zijn geaardheid. Maar legerdienst is hoe dan ook scheiding, ze werden bij verschillende wapens ingelijfd, de twee boezemvrienden gingen hun eigen weg en begonnen andere vriendschappen. Ze groetten nog als ze elkaar tegen het lijf liepen, wisselden een paar blikken en woorden die niet veel betekenden en daar bleef het bij. De dagelijkse besognes hadden hun rechten opgeëist, de eerste vurige verliefdheid, eigenwijsheid, invloed van de evolutieleer, seks en huwelijk, Charles was met het meisje met nogal donkere huid getrouwd en had twee dochters, gaandeweg groeiden ze verder uiteen. Alain was niet de homo, of toch niet openlijk, die Charles in hem had gezien, want hij trouwde met een vrouw, Margriet, een mooie vrouw en ze kregen geen kinderen. Het kwam in hem op zich bij Alain te verontschuldigen dat hij hem er van had verdacht een homofiel te zijn, een janet, maar hoe moest hij dat doen. Hij zou wel zien, straks aan het bed van Alain.

Charles reed tot op de parkeerplaats van het ziekenhuis, vroeg aan de receptie waar hij Alain kon vinden en ze wees hem de weg naar kamer 212 op de tweede verdieping. Alain zat in een stoel met elleboogsteunen met zijn hoofd op zijn borst. Op een andere stoel zat Margriet zijn vrouw, rond het bed stonden de broers. Alain zag er niet goed uit, er was iets mis met de man die van in hun kleutertijd zijn vriend voor het leven was geworden. Hij zat half te slapen en deed zijn ogen open als zijn vrouw op zijn arm tikte. Hé, Charles, zei Alain, dat is lang geleden. 

Margriet deed hem teken mee in de gang te komen. "Het is er bijna mee gedaan," zei ze. "Hij heeft veel naar je gevraagd maar we wisten je niet wonen, we hadden geen telefoonnummer."

"Had ik het eer geweten was ik eer gekomen," zei Charles, "ik heb het pas vernomen van iemand uit Hellebeek die bij de notaris een akte had laten opmaken. Het pakte mij wel, wij zijn ons hele jonge leven lang boezemvrienden geweest, ik zou er een boek kunnen over schrijven."

"Doe dat dan," zei Margriet, "hij was misschien niet de beste echtgenoot maar hij heeft goed voor mij gezorgd. En als hij een keertje buiten de schreef liep heb ik dat ook gedaan, ook met mannen, zoals hij," zei ze.

Charles keek er van op, was dat een invitatie voor als Alain er niet meer was. Dat kon hij niet geloven en hij liep weer de kamer in, Alain was nu helemaal weggezakt. Margriet belde om de verpleging en Charles vond het wijs om de familie alleen te laten bij hun geliefde, of zo.






Geen opmerkingen: