Het overkwam
Goethals meer dan vroeger dat hij thuis of op café de mijmeringen waar hij af
en toe behoefte aan had, de vrije teugel liet. Zijn vrouw Wiske thuis of zijn
vrienden in de gelagzaal moesten hem dan uit zijn schijndutje rukken, met een
kus op zijn oor of met een harde vuistslag op tafel. Verstrooidheid en
filosoferen waren nog geen tekens dat hij oud begon te worden, wel dat het
aantal jaren achter zijn naam opschoof naar de vijf kruisjes. Niet zelden
vergat hij te luisteren naar Wiske als die het over de kinderen had, of over
haar en zijn ouders die niet goed meer uit de voeten konden, of over haar
broers die ze nog zelden zag, maar als ze zei dat ze geen onderbroek aan had,
hoorde hij dat van de eerste keer. Ook in De Ark zweefde hij, bij gebrek aan
bergtoppen, in zijn dagdromen geregeld over de hoogste boomtoppen naar vroeger,
naar nog verwachtingsvolle dagen, zelfs, of vooral, als zijn geleerde
tafelgenoten uitpakten met hun slecht verteerde teksten van Marx, Schopenhauer,
Nietzsche en de hele santenboetiek. Dan dwaalde hij met zijn levendige
verbeelding af naar de naargeestige tijd van loonslaaf bij een Amerikaanse
multinational, of nog verder terug, als hij met lieslaarzen aan door zijn
legerverleden waadde. Hij had het vermogen om de gebeurtenissen uit zijn jonge
volwassenheid aan zijn geestesoog te laten voorbijdraaien als een film, een cliché
dat hij niet uit de weg was gegaan. Op een keer was in De Ark een heftige discussie gaande over de zomers en de winters
van vroeger die zoveel heter en kouder, groener en witter, natter en droger
waren dan die van nu. Goethals deed daar niet aan mee omdat de praters wat uit
hun nek stonden te kletsen en hij liever over de lente en de herfst van
gedachten zou wisselen, en dan schoot de strenge winter die hij bij zijn
diensttijd in Duitsland had meegemaakt door zijn gedachten. Dat was de aanleiding
om te bladeren door de dagen en nachten die hij bij het leger had doorgemaakt
en dat waren niet altijd de fraaiste bladzijden uit zijn leven.
Onze
lotgevallen van bij de troep zijn geen folklore, maar een rijke bron van
inspiratie, door serieuze schrijvers te weinig aangeboord vanwege de zweem van
lolbroekerij die ermee samenhangt. Ten onrechte heeft de diensttijd niet het
aanzien van de grote literaire thema’s zoals liefde, moederliefde, verboden liefde,
zoektochten naar vader of moeder, de groei naar volwassenheid, homoseksualiteit
en de schemering van de dood. Toch zit er genoeg diepgang in het leven van een
soldaat, zeker bij hen die in Duitsland hebben gediend, om er verhalen over te
schrijven die naar het hart gaan. Alle jonge mannen die in het leger zijn
geweest, hebben iets meegemaakt waar ze trots op kunnen gaan of zich over
schamen, als ze er durven voor uitkomen. Over de schaamte willen ze doorgaans
niet veel kwijt aan familie en vrienden om niet schuin te worden bekeken of
last te krijgen met vrouw en schoonmoeder, want vrouwen hebben geen besef van
wat het soldatenleven een jongeman kan aandoen. Als eenzame dienstplichtige in
een kaki plunje voor bijna twee jaar moeten optrekken naar zijn legioen, ver
van haardstede, vrienden en de geliefde, woog zwaar op het gemoed van veel van
die jonge mannen. Een soldatenuurtje op de nationale zender, gevuld met
smartlappen en groeten van thuis, te beluisteren in de kantine of op een
transistorontvanger, kon het verdriet niet echt milderen. Soldatenleven
uitgedrukt in plezier, treurnis, schaamte, berouw of een vuile vinger; afwijkend
gedrag zoals ontmaagding bij een kazernehoer, straf verkeren in het vaderland
en het niet kunnen laten in Duitsland aan de kazernepoort meiden op te pikken
die het deden voor geld, jongens die ’s nachts in bed liggen te snikken van
liefdesverdriet, zich hoorbaar afrukken en dan nog luider snikken, een
reserveluitenant van het Belgische leger die in Duitsland vaste verkering
krijgt met een ernstig Duits meisje, afzwaait en haar laat zitten en het
meisje, in eigen kring geschonden omdat ze met een Belgische soldaat is
meegelopen, opnieuw optrekt met een sergeant uit buurland België, die haar op
zijn beurt verstoot als zijn diensttijd erop zit, tot ze zelfmoord pleegt door
zich in de Rijn te gooien, dingen die gebeurden tijdens de legerdienst van
Goethals. Tientallen grote en kleine drama’s, zelden een heuglijke belevenis,
staan te drummen om te boek te worden gesteld en te koop aangeboden, desnoods
in de vorm van een pulpreeks. Goethals had er een triest verhaal over
geschreven, wist niet meer in welke la hij het had opgeborgen, maar hij
herinnerde zich nog een paar fragmenten...
Op een mooie
dag in augustus, de grootste hitte was voorbij, steeg Goethals tegelijk met
vijfhonderd rekruten in burgerplunje uit de soldatentrein in een stationnetje
diep in Limburg, onderweg naar een sombere periode in hun jong leven. China
probeerde in Korea de Amerikaanse troepen te overrompelen, de Sovjets hadden
hun bufferstaten in Oost-Europa tot de tanden bewapend en vergeefs geprobeerd
ze op te fokken tot communistische revolutionairen zoals zij zelf in 1917
hadden meegemaakt, de schijnbaar domme Amerikanen zaten met een heet ijzer in
ons gat om ons te dwingen hun wapens te kopen met de bewering dat de bedreiging
van het vrije Westen door het goddeloze communisme doodernstig moest worden
genomen. Vandaar al die rekruten, al die van hun bed gerukte sufferds waarvan
sommigen voor de eerste keer in hun leven een trein zagen, al dat verloren geld
voor tanks, geschut, straaljagers en munitie die nooit hebben gediend, tenzij
voor schietoefeningen en om tussenpersonen rijk te maken.
Op de weg
naar het opleidingskamp liepen de jongens nog in burgerplunje als een ordeloze
kudde vee langs het bronsgroene eikenhout en de purperen heide die zich tot de
horizon uitstrekte. Stereotiep en melig, maar die vredige omgeving deed hen
goed, hield ze recht in tijden van heimwee die zelfs de stoerste onder hen naar
de ribben greep. Niet veel wilden dat toegeven, zij vochten in stilte tegen het
grote, onbestemde verdriet dat hen overrompelde, de nostalgie, de twee verloren
jaren in het verschiet. Maar zij die wel hun verdriet tot uiting lieten komen,
die ’s nachts op hun brits lagen te snikken en zo hun bezwaard gemoed
verlichtten, overwonnen gemakkelijker hun zwaarmoedigheid dan de hardgekookte
jongens die niets lieten blijken maar waarvan een onontkoombaar percent van
elke lichting zich van het leven beroofde. De klas van Victor Goethals kwam er
goed onder uit, slechts twee op de vijfhonderd hebben zich van kant gemaakt,
alle twee door verhanging aan een boom, alle twee omdat hun meisje het per
brief had uitgemaakt, zo vlug kan het gaan. Het zag zwart van de bomen in
Limburg op de grote militaire oefenterreinen waar in 1944 door de Britten hard
was gevochten tegen de half verslagen maar hardnekkig terugvechtende Duitsers.
Twee jongens vonden het nodig te spelen met een achtergebleven mortiergranaat,
een blindganger, die ze met hun bajonet bewerkten. Het tuig ging af in hun
handen en reet hun lichamen aan stukken, hun verscheurde lijken lagen op de
bloeiende en bloedende heide te wachten op de lijkbezorgers, terwijl de oefening
na een kort sermoen van de bevelvoerende officier werd voortgezet, zoals het
hoort om een geharde soldaat te worden.
Als hun
gevechtsopleiding achter de rug was, de rekruten spelenderwijs konden omgaan
met geweer, bajonet, brengun, sten en zwaar geschut, ze hun kaki muts van
groentje hadden ingeruild tegen de donkerblauwe muts van artillerist, waren er
van de vijfhonderd met wie ze begonnen waren, vijf niet meer in leven, (een
vijfde was ziek geworden en gestorven omdat de kamparts had geweigerd hem in
het hospitaal te laten opnemen), een peulschil in vergelijking met wat in 1917
de frontsoldaten werd aangedaan te Passchendaele of de Amerikaanse rangers op
Ohama Beach, allebei aan het westelijke front. Ondertussen moesten Goethals en
zijn mederekruten na hun opleiding nog vele maanden zien vol te krijgen met
nietsdoen, geen groter onzin dan een leger in vredestijd, hun zwaarste opdracht
was niet dood te gaan van verveling. Goethals kreeg eerst nog een opleiding tot
wachtmeester bij de artillerie en werd bij een eenheid in Duitsland ingedeeld.
Een positieve kant aan die legertijd was zijn complete ontgroening, dat had hem
goed gedaan, hij was meer zelfbewust geworden, had ervaren dat andere mensen
helpen een van zijn levenstaken was, hij deed dingen die niet door de beugel
konden die hij achteraf betreurde en voor zich hield, zelfs Wiske wist er niets
van. Sommige makkers werden kameraden voor het leven, een leven dat duurde tot
het einde van hun diensttijd, afzwaaien doet vele, zoniet alle vriendschappen
afknakken. In Goethals’ geheugen zijn een aantal voorvallen blijven haken,
sommige de moeite waard te worden verteld of opgeschreven, wat Goethals ook
deed. In gedachten herlas hij wat hij had geschreven en in zijn geest maakte
hij aantekeningen, verbeteringen en toevoegingen, meer details, spitsere
beschrijvingen, zoals een grootmeester dat zou doen.
Het was niet
al pijn en leed onder de wapens, er was ook vreugde en jolijt. Naar huis mogen
na de eerste vier moeilijke weken van harde instructie en exercitie en vooral
de scheiding van huis, vrienden en geliefden te hebben doorgebeten, was voor de
meesten een blije ervaring, want er waren er, een of twee, die liever in het
kamp zouden gebleven zijn om aan de ellende thuis te ontsnappen. Bij zijn
eerste verlof nam rekruut Victor Goethals de trein naar huis. Die rit duurde
lang in verhouding tot de afstand die werd afgelegd, twee of drie keer
overstappen en wachten op een aansluiting. Het opleidingskamp in de Limburg lag
binnen fietsbereik van Hellebeek en Victor, die kennis had gemaakt met een
viertal strijdmakkers uit de grote omgeving van zijn dorp, dialecten trekken
aan, had afgesproken om zondagavond, als de vergunning verliep, met de fiets
naar het opleidingskamp te komen. Dat deden ze en veertien dagen later, bij hun
volgend verlof fietste een sectie van vijf jongens in kaki gezwind naar huis,
waar het beter was dan waar ook ter wereld. Goethals had de route bekeken op
een wegenkaart van Michelin, had de weg uitgestippeld en in zijn kopje
gestoken. Aanvankelijk trapten ze er stevig op los om binnen het kilometerschema
te blijven. Een flinke vaart kost zweet, zweet wekt dorst en dorst vraagt om
lafenis. Hun eerste halte hielden ze bij café Halfweg, iets in de vorm van een langgevelhoeve, dat het een drankgelegenheid
was bleek uit de reclameborden van de dorpsbrouwerij aan weerszijden van de voordeur.
Toen hij er jaren later eens langs reed op een sentimentele tocht om oude
herinneringen op te halen, moest Goethals tot zijn spijt vaststellen dat het
café was vervangen door een appartementsgebouw, de reclameborden van de
brouwerij die het bier brouwde waren er niet meer, de locale brouwerij van toen
was al lang opgeslokt door de biermogol uit Leuven.
Een jong
meisje, van hun leeftijd of iets jonger, hield de afspanning open. Ze droeg een
dienblad met twee grote glazen bier naar een tafel waar een oudere boer, nat
bezweet en met een grote rode zakdoek met witte bollen om zijn hals, bijna zat
te sterven van dorst. Het meisje zei niets en zette het dienblad op de tafel.
De klant dronk een glas in een keer uit en nam het volgende van het blad, nu
dronk hij het half leeg, liet een grote boer, tilde een bil op om een scheet te
laten en zei ‘hei, dat doet deugd’. En dan tot de jonge mannen die waren
binnengekomen: “Gelukzakken van soldaten, niets anders te doen dan wat in de
zon te lopen, over en weer fietsen van de kazerne naar huis en aan de toog
hangen.” Voor de rest hield hij zijn mond en staarde door het venster.
Het meisje
was achter de bierkraan komen staan en vroeg wat ze mocht tappen. Bier
natuurlijk voor stoere soldaten, geen flauwe kul als porto of dat drankje met
apothekersmaak, er was trouwens niet veel meer te krijgen dan twee soorten bier
en een soort limonade. Als de vijf glazen getapt waren en een witte schuimkraag
als een kousenband hadden meegekregen - tappen had ze al meer gedaan - vroeg
Remy, een van de vijf rekruten, wie de ouwe schijter was die niet wist waarover
hij praatte. “Die ouwe,” zei het meisje, “is mijn vader en die zit volop in de
oogst. Hij staat er alleen voor, mijn broer werkt liever in een fabriek dan op
het land, mijn moeder heeft haar voet omgeslagen en de buren kunnen niet
helpen, want die zitten zelf in de oogst.”
“En het café
dan,” drong Remy aan, “brengt die niet genoeg op? En hoe heet jij?”
“Roza,” zei
ze. “Met het café alleen komen we niet rond, we komen nauwelijks uit de kosten,
zodra jullie buiten zijn sluit ik de boel om mee naar het veld te gaan.”
“Ze wil ons
buiten,” zei Goethals.
“Weet je
wat, mannen,” zei Remy, “ik zal de weg op mijn eentje wel vinden, ik blijf hier
om een handje toe te steken.”
Goethals die
tijdens zijn studiejaren van alles gelezen had, wist dat seks altijd in onze
gedachten is, altijd en overal gaat seks door als de hoofdzaak. Later bleek dat
hij gelijk had wat café Halfweg
betrof. Soldaat Remy maakte van Roza zijn verloofde en nog voor zijn
demobilisatie was hij getrouwd, want hij had Roza zwanger gemaakt, van hun
eerste of tweede ontmoeting, hij had er geen gras laten over groeien. Voor zover
Goethals heeft kunnen nagaan was het een goed huwelijk, in die tijd was dat nog
gewoon, een zedelijke verplichting die we ons oplegden. Het stond ons allemaal
te wachten.
Met nog vier
manschappen werd de tocht voortgezet, richting thuis, waar ze allen erg naar
verlangden. De tweede drenkplaats was een gebouw dat er van buiten uitzag als
een drankgelegenheid met een loens tintje, de naam In de rijpe pruim op het uithangbord zei genoeg. Opzij van het huis
was een terrasje met twee parasols, in die tijd een uitzondering op het platteland.
Met hun vieren gingen ze aan een tafeltje zitten, buiten want het was te warm
binnen. Er zaten nog verbruikers, vier mannen, niet jong maar ook niet oud, op
een leeftijd dat ze al wat hadden bereikt en daar ook gebruik, misschien wel
overdadig gebruik, van konden maken. Een had een keurig wit hemd aan en droeg
een das, zijn jas hing over de leuning van zijn stoel, hij dronk een glas
whisky wat op niet veel plaatsen werd gesleten, wat ook wees op de afwijkende
aard van de kroeg. Zijn gezellen zaten in werkplunje, een zelfs in een marcel.
Zij dronken duur, Duits bier. Waarschijnlijk was hij een bouwondernemer die met
een dakdekker, een elektricien en een loodgieter over een groot gebouw dat in
de steigers stond zat te onderhandelen. Op de man met de das na zagen ze er
niet uit als snobs, meer als mannen die door hard werken goed geld verdienden
en dat lieten rollen, zoals hier In de
rijpe pruim. Een meisje kwam vragen wat ze wilden drinken. Het was een mooi
meisje met droeve ogen, de man in das kon het niet laten een tik op haar billen
te geven als ze voorbij hem liep. Het stond haar niet aan, dat liet ze
duidelijk blijken. Ze bracht het bier van de soldaten en liep weer naar binnen.
Kort daarna liep strijdmakker Floris ook naar binnen, om te gaan pissen, zei
hij. Floris was iemand die het ver ging brengen in het leven, in het zakenleven
zoals die vier aan de andere tafel. Zijn ouders dreven handel in vee, biggen en
kalveren en Floris wist er al alles van, kon de kwaliteit van een big en een
kalf op het oog schatten. Hij bleef lang weg, abnormaal lang om alleen maar te
pissen. Hij kwam buiten, ging weer zitten en deed uiterst geheimzinnig. Op
fluistertoon vertelde hij dat Mia, de serveerster, de dochter was van de bazin,
een weduwe of gescheiden vrouw, die het niet nauw nam met de zeden en mannen
die een bankbiljet, liefst zo groot mogelijk, lieten ritselen mee naar bed nam.
Dat was haar zaak, maar nu eiste ze dat Mia hetzelfde begon te doen, ze was er
rijp voor en met haar lijf kon ze moeiteloos veel sollen verdienen. Zich haast
verslikkend zei Floris met een beslissende vinger wijzend naar zijn maten, dat
Mia aan het inpakken was, langs de achterdeur buiten zou komen, achter op zijn
fiets springen en zo zou hij haar ontvoeren en meenemen naar huis. Een soldaat
maakt veel mee maar nu keken Goethals en zijn twee maten er toch van op.
“Jullie
blijven zitten,” zei Floris, “als Mia wat kleren en ondergoed heeft gepakt komt
ze even naar buiten, jullie vragen nog een glas bier, zij loopt binnen en
verdwijnt door de achterdeur. Intussen pak ik mijn fiets, zeg tot zondag dat de
anderen het horen, en ben ribbedebie. Na een tijdje ga jij Victor, of jij
Frans, of Jules, naar binnen, zogezegd ongeduldig, komt weer buiten en zegt van
aan de deur luid genoeg dat Mia zo dadelijk komt, ze had een nieuw vat moeten
steken. Intussen zijn wij al onderweg.” Hij kende wat van organiseren, hij had
kapitein zullen worden.
“En de
moeder,” vroeg Goethals.
“Die steekt
met een andere in bed, “zei Floris, “ze zijn volop katoen aan het geven boven
de toog; je kunt het horen dwars doorheen het valse plafond.”
De truc
werkte. De vier heerschappen aan de andere tafel, die niet doorhadden dat In de rijpe pruim alleen bier van het
flesje werd geschonken, keken even op als Floris als eerste vertrok en afscheid
nam. Zeven, acht minuten later fietsten de drie achterblijvers hem achterna. In
de verte zagen ze Floris rijden, met het meisje achterop. Ze haalden hem in en
omdat Floris moe werd onder de last van zijn lieve scharrel namen ze om beurt
het vrachtje op hun achterzit of op de stang van hun frame. Graag gedaan.
Floris zuchtte, hij vond het jammer dat hij niet met zijn auto naar het kamp
was kunnen komen, dan had hij Mia op waardige manier naar huis kunnen voeren.
Dat van de auto was waar, maar Floris schepte er graag over op, om indruk te
maken op Mia en op zijn wapenbroeders. Als Floris op nog enige afstand van
Hellebeek een andere weg had ingeslagen, bleven ze over met drie. Ze zagen
soldaat Floris achter een hoek verdwijnen met Mia op de stang van zijn fiets.
Hij gaf haar kusjes in haar hals en zij liet begaan, het was ontroerend om aan
te zien, vooral als Mia naar hen wuifde met de soldatenmuts van Floris tot ze
aan het gezicht werden onttrokken.
Na het
weekend op zondagavond als ze bijeen zaten op het bed van Floris, bracht hij
verslag uit. Mia viel bij hem thuis mee, zei hij, zijn vader kon een jong beest
op het gezicht schatten, dat had Floris van hem geleerd, hij had zich niet
vergist en volgens de uitleg van Floris had zij haar bloempje nog toen hij haar
nam, diezelfde avond. Het was dus hoog tijd geweest dat hij haar had weggehaald
uit In de rijpe pruim. De anderen
hadden geen reden om dat niet te geloven. Na zijn legerdienst heeft Goethals
nog een keer voeling gehad met Floris. Om haar uit de klauwen van haar
hoerenmoeder te houden trouwden ze nog voordat Floris was afgezwaaid. Het was
op de jaarmarkt, Floris stond er met beesten, maar Mia was niet bij hem, ze had
die veefokkerij niet zien zitten en was op de loop gegaan met een
boekhoudertje. Victor wilde zelf ook een boekhoudertje worden en een beetje
zelfingenomen vond hij dat ze een slechtere keuze had kunnen maken. Ze had
klaarblijkelijk geen behoefte aan een groot verhaal in haar leven.
De volgende
halte was in het dorp van soldaat Frans. Een herberg vinden was niet moeilijk
want Frans woonde nog thuis bij zijn ouders die café hielden in de schaduw van
de dorpskerk, café Onder den toren,
dat kon niet missen. De drie stapten af, liepen naar binnen, Goethals en Jules
gingen op een barkruk zitten en Frans liep achter de tapkast de keukendeur
binnen om zich te melden. Hij kwam weer buiten in het gezelschap van een flinke
jonge vrouw, niet met korte benen en brede heupen, niet onvolgroeid, kortom
afgewerkt. Goethals zag zijn voorlaatste maat Jules veranderen van gezicht. Hij
keek het meisje aan alsof zij de maagd Maria zelf was en zij beantwoordde zijn
blik. Ze nam een fles bronwater van onder de toog en liep weer de keuken in.
Jules keek naar Frans en vroeg: “Wie is dat wonder?”
“Mijn zus
Julia,” zei Frans.
“Waarom heb
jij ons niet voorgesteld?”
“Je bent
zelf toch groot genoeg.”
“Ga ze maar
roepen.”
“Ik moet
iets zeggen voordat je je bonen te weken legt. Julia heeft een kind.”
“Is ze dan
getrouwd?”
“Moet je
getrouwd zijn om een kind te krijgen?”
“Een kind
loopt minder in de weg dan een echtgenoot,” zei Jules, “ga ze maar halen, toe.”
Frans deed
wat hem werd gevraagd, Julia toonde zich met haar gezicht in een vragende
plooi, ging naast Jules staan en vroeg wat hij van haar wilde.
“Dat weet ik
nog niet,” zei Jules, “maar ik zoek een schoon wijf.”
“Ben je niet
te jong?”
“Jong? Ik
ben wel een paar jaar ouder dan Frans al zou je dat niet zeggen. Ik heb mijn
legerdienst uitgesteld om mijn studies van jurist af te maken. Ik ben meer dan
volwassen. Wat zeg je daar van? Gaan we wat wandelen, het is hier een aangenaam
land, ik weet het want ik ben van uit de streek, de natuur met zijn velden en
bosjes en het vrouwvolk natuurlijk zijn hier bijzonder.”
De twee zijn
getrouwd na de legerdienst van Jules. Jules was achteraf reserveofficier geworden.
Goethals hoorde later dat Jules nog vier kinderen van zijn eigen had gemaakt en
volgens de laatste berichten waren ze nog gelukkig samen en woonden in een grote
villa met grote tuin.
Victor
Goethals bleef alleen achter met Frans, die nu zelf begon te tappen en in
stilte het glas van Victor bijvulde telkens als het half stond. Na een uur had
die zijn zak meer dan vol en Jules was nog niet terug.
“Die is haar
nog een jong aan het maken,” zei Frans laconiek, “wacht even, ik haal de kleine
uit zijn box.”
Frans liep
de deur achter de tapkast binnen en kwam terug met een jongetje van goed anderhalf
jaar op zijn arm.
“Ik ben de
peter,” zei hij, “daarom dat de kleine Fransje heet.”
De kleine deed
dada met een handje en wees met zijn wijsvingertje naar Victor. “Pappie, pappie,”
zei hij.
“Die komt
zo,” zei grote Frans met een knipoog, “ik zal deze engel met spijt zien
vertrekken. Als Jules met ons Julia optrekt krijgt hij er een gouden kind bij.”
“Hun namen
stemmen goed overeen,” zei Goethals, “dat is al iets.”
Hij had
begrepen dat hij niet hoefde te wachten, hij zou het laatste stuk alleen moeten
afleggen, daar was hij groot genoeg voor. Het was niet ver meer naar Hellebeek,
geen zeven kilometers. Het toevallige kwintet was uiteengespat, het leger had
voor drie van de vijf voor een lief gezorgd, de Fikker was niet rap genoeg geweest,
och hij had toch geen zin in een van de drie. Hij kon zo voorspellen dat zijn
eigen kliek in zijn geboortedorp Hellebeek, een man of zeven, acht die samen
alle cafés uit de omtrek waar plezier te maken was hadden afgeschuimd, ook was
uiteengeslagen, alleen maar omdat ze verblind waren in een vrouw, Schopenhauer
had gelijk, zoals zo dikwijls. Die fietstocht herinnerde hij zich als gisteren,
een van de minder mistroostige episodes uit zijn diensttijd. Er was veel toeval
in het spel geweest, en toch weer niet helemaal, zijn strijdmakkers hadden
toegeslagen als de kans zich voordeed, dat zou hij achteraf nog leren. Goethals
had nog geen meisje gehad en hij verlangde er erg naar. Zijn buurmeisje Louise
kon hij krijgen, dat wist hij zeker, maar haar zag hij niet zitten. Ze leek
veel te gemakkelijk en ze was niet zijn gedacht. Op de boerderij meehelpen zou
nog gaan, maar ze was geen vrouw om mee uit te nemen als hij in hogere kringen
ging verkeren, want dat was zijn plan. Hij had nog veel redenen gezocht om niet
achter Wiske te gaan. Hoewel, hoewel hij op zijn legerbed meer dan eens
terugdacht aan die keer dat ze bloot in de beek hadden gezwommen toen die nog
niet rot was van de lozing van de fabrieken. Het was toen nog niet tot hem
doorgedrongen dat hij aan Wiske een schat van onschatbare waarde zou hebben, al
klonk dat dubbelop. Wiske speelde verder geen hoofdrol in zijn militaire
calvarie, toch zou hij in Wiske zijn ideaal vinden. Ze had de juiste leeftijd,
was gezond, stevig in het vlees, mooie gezichtje, alles erop en eraan, in
overvloed. Maar zijn legerdienst zat er nog niet op.
Goethals
schoot wakker uit zijn mijmeringen als Constant Michiels hem aanstootte om te
proosten. Germain de stoffeerder had een rondje betaald oma t hij alweer het hoge woord wilde
voeren in een discussie over de kansen van Racing Hellebeek om het tot
provinciaal voetbalkampioen te schoppen. Dat sprak Goethals niet aan en hij
dook weer in zijn verleden van lang, lang geleden.
Het waren
niet al vrolijke dagen in zijn soldatentijd, dat weet iedereen die onder de
wapens is geweest. Goethals, die een opleiding tot wachtmeester had gekregen,
zijn moeder had zijn strepen met de hand op zijn mouwen genaaid, kreeg zijn
marsbevel. Hij mocht zijn diensttijd uitdoen bij een luchtafweerbataljon in
Duitsland, in een kazerne niet ver van Keulen. Goethals was niet erg geschikt
om wachtmeester, brulaap of welke rang dan ook te bekleden, hij had geen gezag,
hij was meer iets als hoeder, opvoeder, ordonnans of loopjongen.
Dolf Jaspers
kwam onder zijn hoede, een zwaar geval het vertellen waard. De naam Adolf had
hij van zijn ouders gekregen in onverdachte tijden, konden zij weten hoe in
Duitsland een manische prutsvent Adolf te keer zou gaan om het best uitgeruste
leger ter wereld naar de totale vernietiging te loodsen, op grond van leuzen,
strijdkreten en een rassenleer van mythische verzinsels die kant noch wal raakten.
Dat had geen invloed op het gedrag van Dolf Jaspers, waarschijnlijk had hij er
niet eens weet van en hij droeg onbevangen zijn naam. Als hij de trein beklom
om naar het opleidingscentrum af te zakken was het de eerste keer dat hij een
trein in levenden lijve zag, een stoomtrein dan nog met een schrikbarend
dampende en snuivende locomotief. Niet alleen de trein was zijn eerste grote
levenservaring, van een pak plezierige dingen in het leven had hij nog niet
genoten, althans zo beweerde hij. Hij had nog nooit gerookt en was nog nooit
dronken geweest en dat kwam goed uit want het Belgische leger vertroetelde zijn
soldaten in Duitsland met accijnsvrije sigaretten en bier, die daardoor zo
goedkoop waren alsof het ze roken en zuipen wilde stimuleren. Hij had ook nog
nooit gepoept, zo noemde hij de daad die meer beschaafd vogelen, neuken of
copuleren heet, maar het is niet duidelijk of het leger hier ook is opgetreden
met aanmoedigingsmaatregelen. De eerste twee maanden van zijn opleiding
verliepen zoals te verwachten. Zware lichaamsoefeningen was hij niet gewend en
’s nachts sliep hij als een os. Mocht hij met vergunning naar huis dan genoot
hij van de treinreis en bracht zijn dagen verlof door op de boerderij om een
deel van het werk dat was blijven liggen in te halen, hij was een voorbeeldige,
jonge landbouwer met een grote toekomst in het verschiet, althans wat de
zaligwording betrof. Na zijn opleiding vloog hij Duitsland in, zoals gemeld in
de eenheid van Goethals
Naar eigen
zeggen had Dolf nog nooit alcohol in overdreven hoeveelheden gedronken, hij
wist niet wat het was zat te zijn. Aangezien de pils in de soldatenkantine de
helft goedkoper was dan thuis in het dorp, goot hij zich op een avond zo vol
dat hij op de rand van de coma naast zijn brits in de soldatenzaal ineenzakte.
Zijn kamergenoten zagen het eerst verbaasd aan en schoten dan in actie. Zij
tilden hem op het bed en voor de lol kleedden ze hem helemaal uit. Hij lag daar
spiernaakt op bed en zijn pietje lag zo slap als een zakdoek over zijn ballen
geplooid. Ze lachten wel maar ze zagen ook dat Dolf bijzonder fors geschapen
was. De pret kon niet op als iemand op de grootse gedachte kwam er een strikje
om te knopen, een wit sierlint van een doos bonbons die een van hen van zijn
liefje had meekregen. Vreemd genoeg had Dolf de volgende ochtend geen kater en
verscheen hij kwiek als een bliekje op het appel. Of hij veinsde wat, maar dat
was bijna niet mogelijk na wat hij de avond tevoren had gezopen. Na het appel
knoopte hij zijn hemd open, het strikje had hij om zijn hals geknoopt. Wachtmeester
Goethals zei hem het strikje maar weg te doen, hij zag er zo al gek genoeg uit.
Aangezien
ook de sigaretten voor de soldaten in Duitsland accijnsvrij waren, het leek wel
degelijk op een aanmoedigingspremie om te leren roken, begon Adolf er maar op
los te paffen, hij kwam nauwelijks toe met zijn rantsoen. Dat was zijn genot nummer
twee, maar niemand had er toen enig besef van dat een rokertje veel meer schade
kon aanrichten dat een glas of twee, drie, zeven, acht te veel.
Dan volgde
zijn derde genot, meer zonde dan genot, zijn eerste contact met het lichaam van
een vrouw, zelf noemde hij het zijn eerste poepslag. Duitse meisjes en jonge
vrouwen die de verschrikkingen van de oorlog hadden meegemaakt liepen er in Duitsland
kort na de capitulatie met duizenden op overschot, aan het front was de reserve
aan weerbare mannen flink uitgedund. Het Wirtschaftswunder stond nog maar pas
in de steigers, er heerste nog geen weelde en rond de kazernes van de Amerikaanse,
Britse en ook Belgische troepen was misschien wel wat te rapen, een jongeman
uit een welvarend land die hen als bruid wilde meenemen. Dat gebeurde weinig,
naar bed gaan zoveel te meer. Achter hun pik aanlopen deden ze, ze gingen er
maar op los, die vrijgevochten jonge bende maar als het erop aankwam ze mee
naar huis te nemen als het afzwaaien nakend was, gaven ze plots belet,
gewoonlijk in de laffe vorm van zich de laatste dagen niet meer te tonen. Het
gevolg was dat veel van die meisjes niet echt in de goot eindigden maar toch
als jachtbuit dienden voor de ontheemde Belgische jongens, er alleen op uit om
veel seksuele ervaring op te doen, wat later in het leven van pas kon komen,
een uitvlucht natuurlijk en tevens voldeden ze aan een grote seksdrang, ze
waren jong, doorvoed, moesten hun teveel aan testosteron ergens kwijt en ze
dachten dat alles was toegelaten.
Zoals alle
goede sullen in een reserveleger had Adolf een opdracht gekregen waardoor hij
zijn dag niet met roken alleen diende te vullen. Hij was aangesteld om de
infirmerie proper te houden, niet om de zieke soldaten bij te staan, daar waren
een dokter en de hospikken voor.
Dolf wist
niet hoe hij een vrouw moest aanpakken en twee oudgedienden die er al een
jaartje Duitsland op hadden zitten, gingen hem helpen. Zij kenden zijn verhaal
van nog nooit gedronken enzovoort en ze gingen hem en zichzelf een dienst bewijzen.
Ze wisten dat Dolf de sleutel had van de infirmerie en dat was een geschikte
ruimte om wat te beginnen met de vrouwen van buiten de omheining, ze wisten hoe
ze naar de infirmerie te loodsen en het grote gebeuren was voor die avond.
De
infirmerie was netjes opgeruimd, daar stond Dolf voor in. Hij had zijn
avondeten binnen, had zijn uitgaansuniform aangetrokken, hij was present voor
wat te gebeuren stond, niet meer of niet minder dan de ontmaagding. Wat een
onvergetelijke gebeurtenis in zijn leven had moeten worden, in wezen een plechtig
moment, verkwanselde hij zoma ar met een kazernegarnituur van de onderste
orde, Schopenhauer zal wel gelijk hebben gehad als hij schreef dat de
geslachtsdrift ons gezicht vertroebelt en klokken doet luiden in onze oren.
De anciens
hadden woord gehouden, zij waren met twee en hadden drie meiden weten te
overhalen over de omheining te klauteren en ongemerkt de infirmerie binnen te
sluipen. De meisjes zagen er ondanks hun vele dienstjaren nog tamelijk goed
uit. Ze begonnen alle zes met aan de fles schnaps te zitten. Niet te veel, wat
moed indrinken zonder suf te worden want dat is nergens goed voor. Dan deden ze
aan uitkleden, in groep. Dolf had het lelijkste en dikste meisje gekregen. Voor
het eerst in zijn leven mocht hij een vrouwentiet in zijn handen pakken, twee
handen voor een tiet. Zij pakte zijn piemel die zo groot en dik geworden was
dat zij er even van schrok. Ze ging op een brits liggen, haar benen ver
gespreid. Dolf trok ogen, zoiets had hij van zijn leven nog niet gezien, die
gerimpelde spleet en dat zwarte kroezelhaar er rond. De meid trok Dolf bij zijn
lul neer op haar, hielp hem met enige moeite binnen en begon met haar buik
tegen Dolf zijn buik te duwen in een draaiende, niet onaangename cadans. Zijn
oren begonnen te suizen en de onervaren soldaat kwam al klaar na zes, zeven golven.
Het meisje dat hem voelde komen, duwde hem weg en hij bleef schieten op haar
buik en tieten die een glad en glimmend uitzicht kregen. Met een papieren
handdoek van de rol maakte ze zich vanonder en van boven schoon want zijn zaad
was tot op haar kin gevlogen. Dolf mocht opnieuw beginnen want zij had het hare
nog niet gekregen. Dolf kreeg niet de tijd om tot het volle besef te komen van
wat hem voor het eerst was overkomen. Hij was nog maar pas voor de tweede keer
in haar gegaan als een zwaar gebonk op de deur hem deed opschrikken. Vier leden
van de militaire politie kwamen binnengevlogen. Ze zagen er ernstig en bars uit
onder hun rode kepies en ze waren onverbiddelijk, daar waren ze voor opgeleid,
zonder veel begrip voor menselijk leed.
De
verbouwereerde Dolf had last om zijn broek aan te trekken, zijn erectie was zo
groot dat een van de MP’s uitdagend en symbolisch tegelijk zijn matrak van zijn
gordel losmaakte en er mee speelde, als wilde hij een tik geven op Dolf zijn
ding als het zich niet gauw koest ging houden. De meisjes lieten ze gaan, daar
hadden ze geen gezag over, maar de soldaten vogelden ze op het rapport. De
straffen die ze ‘s anderendaags kregen waren niet mild. Acht dagen cachot voor
Dolf, een straf waar een rechter zou voor terugdeinzen, wat hadden ze per slot
van rekening misdreven. De straf was uitgesproken door een onderluitenant van
de reserve met niet meer dan de middelbare school achter zijn kiezen. Hij zat
nog maar pas in de cel of Dolf vroeg het rapport aan van de dokter, wegens pijn
in zijn pisser. Erg was het niet, een druiper van de alledaagse soort waar hij
binnen de week vanaf was met de hulp van wat pillen en een ontsmettingsmiddel.
Na acht
dagen bak was Dolf Jaspers dezelfde mens niet meer. De afzondering maakte van
hem een voorbeeldige soldaat, zo berouwvol dat hij wilde boeten voor zijn
zonden, zijn fouten goedmaken. Zijn ouders durfde hij niet meer onder de ogen
te komen. Hij had het bezoek gekregen van de aalmoezenier en die had van hem
een overtuigde Christen gemaakt, die voor zijn Heer ten strijde wilde trekken
als in de goede oude tijd en hij meldde zich als vrijwilliger voor Korea om
daar de goddeloze communisten te lijf te gaan.
De Fikker
met zijn drie strepen was er niet goed van geweest. Hij had gezien wat met Dolf
Jaspers was gebeurd. Die was van een halve gare losbol, zonder enig besef van
moraal of geweten, na een venerische ziekte van niemendal en een korte celstraf,
omgeslagen in een kruistochter. In zijn gedachten had Goethals zich hem
voorgesteld als een ridder in maliënkolder met daar boven een wit kleed met een
kruis zo groot als het hele kleed, slecht voor de camouflage. Of had hij Dolf
niet echt doorzien, was die niet naar Korea getrokken omdat hij na roken,
zuipen en neuken ook nog oorlog wilde voeren en mensen ombrengen, of rekende
hij op gewillige Koreaanse meisjes, waar iedereen de mond van vol had. Later
was Goethals er achter gekomen dat Dolf met een Japans of Koreaans meisje was
getrouwd, voor ons is er weinig verschil maar voor hen is het een groot
verschil. Hij had haar meegebracht en ze werkte nu mee op de boerderij. Of het
een geisha was, of uit een rijstveld kwam, wist Goethals niet. Zijn verhaal
leek op het eerste gezicht een onderwerp om er eerder een libretto dan een
literair verhaal van te maken, maar met een goede afloop.
Goethals
deed teken aan Isidoor de waard dat hij een rondje mocht tappen voor de drie
aan hun tafel, niet voor de hele gelagzaal, hij was niet zot. Even had hij een
wat rare gedachte. Hij vroeg zich af waarom jonge, gezond verklaarde mannen
naar het front werden gestuurd om daar aan stukken te worden geschoten, als
tegelijk alle moeite van de wereld wordt gedaan om doodzieke, terminale
patiënten in leven te houden, bij manier van spreken tot jaren nadat hun dood
feitelijk al was ingetreden. Waarom geen zieken, misdeelden, ouderen die geen
lang leven meer beschoren is naar het front sturen, die zouden veel harder
vechten want zij hadden niets meer te verliezen, alleen maar roem halen. Hij
was naar het leger getrokken omdat hij was opgeroepen, niet met de gedachte de
dappere uit te hangen, niet iemand van wie het streven was heldendaden te
verrichten in de vuurlijn. Zijn grote betrachting was het zo rustig mogelijk
aan boord te leggen. Zijn afschuw voor het wapentuig en zijn overtuiging van
pacifist – hij is nooit actief geweest in de beweging - kreeg Goethals toen hem
werd uitgelegd hoe een zwaar machinegeweer, een .50 werkte. Een enkele loop
joeg een stormbui van lood en koper over de vlakte als een muur van de dood,
wie geraakt werd in zijn lichaam kreeg een dodelijke wonde een bokshandschoen
groot, trof een kogel van dat monsterkaliber een van zijn ledematen dan was het
nog goed voor amputatie, als het al niet was weggeblazen.
Als
wachtmeester had hij zich voorgenomen zo goed als het kon in te staan voor de
soldaten, die zo ver van huis niet eens de verzorging kregen die ze verdienden.
Ze hielpen toch het vaderland te vrijwaren voor een Russische inval, de
gevreesde rode duivels. Hij was geen reserve-officier willen worden omdat hij
niet geloofde in een leger, omdat een klein land als België geen leger hoefde,
een leger houdt altijd het gevaar van een staatsgreep in. Maar geheel
rimpelloos was zijn legerdienst niet verlopen. Hij had geen verplichtingen in
de vorm van een ernstige verloofde gehad in zijn thuisland. Hij kende Louise
het buurmeisje heel goed, maar tot verkering was het nog niet gekomen, geen
liefde van zijn kant, van haar kant wel, maar dat ontging de met idealen
gevulde jongeman die, haast niet te geloven in deze tijd, nog maagd was. Hij
had niet eens gemasturbeerd, uit onderbewust zondebesef.
Wat Goethals
aan niemand kwijt wilde, zelfs niet aan zijn eigen geweten was, dat hij zich
had ontfermd over Ramona, een ernstig meisje dat had gemeend dat zij in de
reserve-officier Dingemans een ernstige partner had gevonden, maar in de steek
was gelaten toen die afzwaaide. Met haar dansen, praten, een glas of twee, drie
Duits bier drinken en dan leerde ze hem het orgasme kennen. Hij wist niet wat
hem overkwam die eerste keer, alsof een vlucht patrijzen uit zijn scrotum
opvloog. Dat zalige gevoel is hem tientallen jaren bijgebleven, nu nog met
Wiske, maar geen drie keer meer per dag. Bij zijn afzwaaien haalde hij de
smerigste streek uit die iemand een jonge vrouw die zeer op hem is gesteld,
zich volledig aan hem heeft gegeven, kan aandoen. Hij liet haar gewoon stikken.
Later vertelde een dorpsgenoot die in dezelfde kazerne in Duitsland had gediend,
dat Ramona na zijn vertrek maanden als volmaakte sloerie rond de kazerne was
blijven zwerven en sliep in de ruines van nog niet wederopgebouwde huizen, tot
ze zich op een dag niet meer liet zien. De jongeman gaf hem een knipsel uit een
Duitse krant, een kort artikel dat een jonge vrouw R.V. genaamd, zich in de
Rijn had gegooid en was verdronken. Er stond niets in over een lijkschouwing en
of er zwangerschap was vastgesteld en hij durfde het niet te vragen, dat zou
verdacht hebben geklonken. Hij gooide het krantenknipsel thuis in de beerput,
de beerput die door Flor de vader van Wiske een keer per jaar werd
leeggeschept. Die had niet de gewoonte stukken krant uit de beerput te lezen,
hoewel een Duitse tekst hem had kunnen opvallen. Dat was niet gebeurd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten