MARCELINE
EN GILBERT: DE WEG TOT ELKANDER
Hof ter Wolvendonck, een bakstenen
gebouw uit de negentiende eeuw dat een sprookjeskasteel had moeten voorstellen,
was nu ingenomen door Zilverschoon, het
wijd en zijd bekende rusthuis voor ouden van dagen. Hier volgden de
honderdjarigen elkaar op als hossende kermisgasten, als het hier niet goed was,
dan was het nergens goed. Zilverschoon
lag midden een groot domein, met park, vijver, een plukje volwassen beuken en
paardekastanjes, twee grote lindebomen die in het voorjaar heftig geurden en naast
ijverige bijen al even ijverige theeplukkers aanlokten, een treurwilg aan de
vijver, aan de inrijpoort een erewacht van zes oeroude eiken, een wandelpad met
banken omheen de vijver, aan de buitenkant van dat pad bloemenheesters, een aardeweg
tot op de Deeldijk, alles samen een lieflijk oord. Park en omgeving voldeden
ten volle aan de eisen van een bejaardentehuis, het kasteel zelf was er niet
bijzonder voor geschikt maar na verbeteringswerken kon het ermee door. Omdat Wolvendonck
een nogal lugubere naam was voor een huis waar oudjes woonden, had het
gemeentebestuur er Zilverschoon van
gemaakt. De meeste mensen dachten dat de naam zinspeelde op de zilveren haren
en op de schone oude dag van de ouderlingen in het home – dan had Wolvendock beter Zilvervosdonck geheten - maar het was de volksnaam voor de weinig
opvallende plant potentilla anserina,
een ganzerik met geveerde, van onder zilverwit behaarde bladen en gele bloemen,
die voorkwam op kweldergrond zoals op de Deeldijk vlakbij. Geen echt
toepasselijke naam want de plant werd in de natuurgeneeskunde gebruikt tegen
allerlei kwaaltjes, maar niet voor de levensbedreigende aandoeningen waar ze in
Zilverschoon niet om verlegen zaten,
gaande van longemfyseem tot longoedeem, van constipatie tot schijterij en vele
andere ongemakken, de meeste daarvan dodelijk voor mensen van boven de
vijfenzeventig. De laatste eigenaar van het domein, wijlen baron René de la
Chooze, had bij testamentaire beschikking het landgoed geschonken aan het Openbaar
Centrum voor Maatschappelijk Welzijn, onder voorwaarde er een tehuis voor ouden
van dagen van te maken, met als toemaatje een opvanghuis voor ongehuwde moeders
die thuis waren weggejaagd, voor dakloze vrouwen en vrouwen op de loop voor mishandelingen
van hun echtgenoot of ander onguur volk.
Maar
goede rusthuizen even goed als slechte rusthuizen (bestaan die wel?) zijn tegelijk
sterfhuizen en de moeder van Gilbert Servaes, grasweduwe Lena Dewit, was in de
gezegende leeftijd van 89 tot de Heer geroepen. Op de doodsbrief stond gewoon:
mevrouw Lena Dewit, geen vermelding dat ze een onbestorven weduwe was. Niemand
wist of haar man, Corneel Servaes, nog in leven was of waar hij zat. Gilbert had
geen moeite gedaan om hem op te sporen in Duitsland waar hij na de oorlog was
gaan samenhokken met een boerin die haar man verloren had aan het oostfront. De
enige Servaes op de doodsbrief was haar zoon Gilbert.
Een
beetje tegen zijn zin omdat het zijn overtuiging niet meer was, had Gilbert ermee
ingestemd zijn overleden moeder een uitvaartmis te geven, op aandringen van
Marceline Heremans, jaren geleden zijn levensgezellin geworden. Ondanks de tegenslagen
in haar leven had ze het beetje katholicisme dat was blijven haperen in haar ziel,
of wat er van haar ziel overbleef, niet totaal afgezworen. Meer mensen dan was
te verwachten, gezien de hoge leeftijd van Lena, waren naar de dienst gekomen
wat Gilbert een hart onder de riem stak. Nogal wat mannen van zijn leeftijd
drukten hem, Marceline en hun dochter Monica de hand aan het kerkportaal, na
het einde van de mis en de laatste verheven gezangen van de offerpriester.
Lena
kreeg een kuil op het gemeentelijk kerkhof, gewoon in de rij, zij had nooit gevraagd
om in een grafkelder met eeuwigdurende vergunning te worden bijgezet, dat
kostte veel verloren geld want zij zou het toch niet meer weten. Op de
teraardebestelling volgde de gebruikelijke koffietafel in café De Ark, een gelegenheid voor familie en
vrienden om een paar uurtjes samen aan tafel te zitten. Van in De Ark had Gilbert uitzicht op het huis
waar Kamiel Liebaert zijn handel in loodgietergereedschap, sanitaire toestellen
en onderdelen placht te drijven. Doordat zijn moeder er lang huismeid was
geweest had hij onder dat pannendak en bij die vulhaard zijn eerste vrouw Marianne
Liebaert leren kennen, was er als jongeling ziekelijk verliefd op geworden, besefte
niet met wat voor tang hij te doen had en liet haar twintig van zijn beste jaren
naar de bliksem helpen. Hij had iets te laat gekapt met die dwingelandij - niet
helemaal te vergelijken met nazisme en bolsjewisme - maar aangenaam was het in
geen geval geweest. Twintig jaar was lang, niet meer goed te maken maar in Mechelen
had hij aan de zijde van de hartstochtelijke Marceline Heremans toch nog het soort
geluk gevonden dat hij alle mensen toewenste. Ver weg van de misère met
Marianne en alle andere ellende, van kwaadsprekerij tot meewarigheid en
openlijke spot die hij hier te Hellebeek van zijn medemens bovenop zijn droevig
lot te verdragen had gekregen, was hij voornaam en deftig grijs geworden. Eind
goed, al goed. Niemand anders dan Marceline had hem nog gelukkiger kunnen maken
dan hij nu was, dat stond vast. Het was door een toeval, een mirakel, of liever
de gebenedijde tussenkomst van zijn moeder dat hij met Marceline koppel was
gaan vormen, het had hem geen moment berouwd. Marceline was jonger dan Gilbert,
meer dan tien jaar, maar dat maakt niets uit in het leven van een stel, mannen
blijven langer goed dan vrouwen, zeker op gebied van seks, als ze gespaard mogen
blijven van problemen met hun prostaat.
Hoeveel
jaren was dat ook alweer geleden dat het geluk toesloeg? En hoe was dat in zijn
werk gegaan? Antwoorden op die overbodige vragen kon Gilbert moeiteloos zo uit
zijn lange termijngeheugen schudden.
De
Zanzibar, de duistere kroeg aan de Grote
Steenweg, berucht om zijn kamers voor reizigers, was het voorwerp geweest van een
brutale overval, waarbij twee bewoonsters zwaar waren mishandeld. Onmiddellijk was
een golf van verontwaardiging over het dorp gegaan, de mensen spraken er elkaar
op straat over aan en aan de toog konden wij, de mannen er niet over zwijgen. Wanneer
een landelijke gemeente als Hellebeek niet veilig meer was tegen straatschuimers,
wat stond ons dan nog te wachten. Maar zodra bleek dat pooiers uit het milieu
van de grote stad waren afgezakt om een rekening te vereffenen met de zedeloze
vrouwen die hier bij ons op schandelijke manier hun brood verdienden, sloeg de
stemming om. De dorpsvrouwen moeiden zich ermee, de woede ebde weg en in de plaats
kwam de gewetenskwestie: hadden die wijven het niet verdiend? Walgelijk. Hoe kon
soortgelijke overtuiging ingang vinden in Hellebeek dat toch deel uitmaakte van
het beschaafde Westen en dat zich erop voorstond niet bij de minst progressieve
dorpen te horen. Als schoften de rechtspraak aan de kant konden schuiven en aan
iedereen zoma ar illegaal straffen
opleggen, liep er iets schromelijk mis. Zeker in dit geval. Een van de vrouwen,
de lelijkste en de oudste, vocht na het Balkans optreden voor haar leven in het
ziekenhuis Theresia. De andere, de jongste en de mooiste, ze heette Marceline
Heremans, was na verzorging voor zware kneuzingen opgenomen in rusthuis Zilverschoon, dat van bij zijn ontstaan zoals
bekend een kamer vrij hield voor afgetroefde vrouwen op de vlucht, dat was zo
bepaald in het testament van wijlen baron René de la Chooze, een zeer prijzenswaardig
initiatief dat navolging verdiende.
Niet
iedereen was zo balorig en dwars als de op orde en tucht gestelde en op het
menslievend vlak tegenvallende modale meerderheid van Hellebeek. Tegen deze
moraalridders en hun gruwzame partij in, mag de mens zijn vermogen tot
menselijkheid desondanks niet worden ontzegd, er leeft nog liefdadigheid onder
de mensen, zij het soms nauwelijks merkbaar. Die avond dat Marceline van het
ziekenhuis, na verzorging door een jonge, liefdevolle arts, naar Zilverschoon was overgebracht, was de
hoofdverpleegster Emily Bosmans van dienst. Ze had de patiënte met veel
toewijding opgevangen en meteen naar meneer Victor Goethals van het Openbaar
Centrum voor Maatschappelijk Welzijn gebeld. Binnen de tien minuten was de
plichtbewuste Goethals ter plaatse. Die paste nooit als er mensen in nood werden
gemeld, waarom zou hij het voor de vrouwen uit de Zanzibar anders hebben aan boord gelegd?
Als
het aankwam op geruchten uit te broeien, was home sweet home Zilverschoon geen windstille plek. Integendeel,
het gepraat over de mishandelde vrouwen kreeg hier de kracht van een cycloon. Lena
Dewit, een van de meest fitte ingezetenen, ving de babbels op en sprak erover
met haar zoon Gilbert Servaes. Gilbert, nog maar pas van zijn vrouw Marianne weggelopen,
dus een eenzaat die nog moest leren zich alleen door het leven te slaan, had over
het meisje Marceline gehoord, aan het gepraat over haar aanwezigheid op Zilverschoon was geen ontkomen aan. Hij
had haar nog niet in levenden lijve ontmoet maar daar zou door zijn bezoeken
aan zijn moeder spoedig verandering ten goede in komen. Om de drie, vier dagen
zocht hij haar op. Zoals de meeste vrouwen en vooral moeders was Lena een vrouw
met veel begrip voor de tegenslagen die een mens, inzonderheid hun eigen
kinderen treffen. Lena kon evengoed luisteren als praten, nog een van haar vele
mooie eigenschappen. Ze begreep zijn huwelijksproblemen ten gronde en stak het
niet onder stoelen of banken dat zij achter hem stond en hem gelijk gaf met zijn
besluit Marianne te verlaten. Marianne met haar chagrijnige en wispelturige streken
de wei in te sturen was haar verdiende loon en voor Gilbert de enige verlossing.
Cliff de zoon van Marianne, zogezegd zijn zoon en haar kleinzoon, wilde ze niet
erkennen als dusdanig, hem bij naam noemen was haar zelfs teveel. Er was niets
mis met de scheiding van hem en Marianne, haar geweten zei haar dat.
Een
bezoek van Gilbert aan zijn moeder in Zilverschoon
was niet rond zonder een wandeling in het park, als het weer het toeliet. Hun
tocht besloten ze bijna altijd met een biertje of een ander alcoholisch drankje
in de hoek van de grote zaal waar de kleine cafetaria, onder impuls van een aantal
goede zielen van de parochie, zich had genesteld. Eigenlijk was het niet meer
dan een drankhoek, ten behoeve van de bezoekers en de residenten die nog stevig
genoeg op hun benen stonden om met of zonder hulp van een looprek op eigen
kracht tot daar te geraken of er in een rolwagen naartoe te worden geduwd, het was
hier per slot van rekening een bejaardentehuis, een slokje alcohol was die
mensen in de winter van hun leven van harte gegund.
Enkele
dagen na de gebeurtenissen in de Zanzibar,
nu al zo lang geleden, zaten Gilbert en zijn moeder dus aan een tafeltje samen te
praten en naar elkaar te luisteren. Hij nipte of liever dronk met een grote teug
van zijn trappist Westmalle en genoot ervan, wat Marianne hem in onheuglijke
tijden niet eens gunde. Marceline, nog niet op haar gemak in Zilverschoon, kwam aarzelend naar de
tapkast geslenterd en vroeg om een pils. De fitte Lena Dewit had zich van in
het begin vrijwillig aangemeld om in de caféhoek mee te helpen tappen, filters
op te schenken, glazen te spoelen en op te blinken, wat vooral belangrijk was
voor hyperhygiënische vrouwelijke bezoekers met hun alziende ogen. Hij keek toe
terwijl zijn moeder naar het aanrecht liep en het flesje pils in een glas uitschonk.
De nog jonge en aantrekkelijke vrouw nam haar glas op en ging aan het tafeltje
naast hen zitten, een van de drie tafeltjes, meer waren er niet. Gilbert keek
tersluiks naar haar gelaat, zag nog vaag de resten geel en groen die ze met
make-up had gecamoufleerd. Hij onderstelde dat deze meid niemand anders kon
zijn dan de beruchte Marceline waar zoveel over was gepraat in alle cafés van
het dorp dat het nazinderde tot in Zilverschoon,
waar de geruchten, zoals eer gemeld, tot volle ontplooiing kwamen onder impuls
van het kruim van de bejaarde moeiallen van Hellebeek. Ze had er haar voorlopige
intrek genomen en hij durfde er zijn tweede trappist op te verwedden dat ze een
sigaret zou opsteken, die tussen wijs- en middenvinger omhoog houden en de rook
van diep uit haar longen uitblazen als de uitlaatschuif van een stoomlocomotief
- zoma ar een idee - maar ze deed het niet, raar dat hem dat een warm
gevoel gaf. Het was een groot verschil met de air van madame Marianne.
Lena
- ach, vrouwen zo lang de wereld zal bestaan en hoe oud ze ook worden, kunnen
de drang niet weerstaan om hun hart uit te storten en soms komt daar iets goeds
uit voort voor de medemens - zei zo luid dat Marceline het horen moest, dat bandieten
uit de stad het meisje aan de andere tafel hadden willen kapot maken.
“Ombrengen
moeder, of pijnigen,” zei Gilbert, “kapot maken, waar haal je het vandaan.” En
tot eigen verbazing voegde hij eraan toe: “Wie vermoordt er nu een
aantrekkelijke vrouw?”
“Overvallers
die op het geld van de kassa uit waren,” zei Lena ernstig en niemand die kon
uitmaken of ze nu zat te liegen, niet beter wist of een spelletje speelde.
Marceline
hoorde het geamuseerd aan en deed geen moeite de versie van Lena tegen te
spreken, het kon haar niet bommen, niets kon haar nog bommen, het was al een
vooruitgang dat de woorden van Lena haar raakten, zelfs amuseerden.
Hij
verraste zichzelf en het meisje met de braafstoute vraag: “Is dat waar, juffrouw?”
Ze
keek hem aan met ogen zo triest dat hij een rilling over zijn ruggengraat
voelde lopen die Marceline niet kon zijn ontgaan als ze enige mensenkennis had,
en die had ze. Hij was van zijn melk. Op dat opgemaakt gezicht stond een wereld
van verdriet en droefenis geschilderd, hier vlak bij hem zat een vrouw die
zoveel geleden had, dat het in haar ogen, de spiegels van haar ziel, stond
geschreven, een wezentje zonder thuishaven, dat in niets meer geloofde,
klaarblijkelijk nooit op medelijden, laat staan menslievendheid had mogen
rekenen, uitgezonderd misschien die van haar moeder en vader, dat viel na te
trekken.
Wat
wij veronderstellen is niet altijd helemaal waar. Mensen als Emily Bosmans, de
hoofdverpleegster van Zilverschoon,
en Victor Goethals zonder Odiel Ottevaere te vergeten, hadden zich over haar
ontfermd, waarom zou Marceline niet opnieuw in de goedheid van de mens mogen
geloven? Bij haar aankomst uit het ziekenhuis had Emily Marceline naar het
kantoortje van Goethals geleid. Ze was haar geval bloot aan het leggen, toen Goethals
binnenkwam. Het eerste wat hij deed was een borrel inschenken voor alle drie,
zelfs Emily de plichtbewuste verpleegster weigerde de sterke drank niet. Het toegetakelde
meisje vertelde dat ze in de Zanzibar
haar brood verdiende, dat twee gangsters, of pooiers (het laagste soort mensen dat
hij kende had Goethals brakerig opgemerkt) haar hadden afgetoekt en dat Gatjan Ottevaere
met haar en haar collega Hortense naar het ziekenhuis was gereden. De politie
had haar ondervraagd en daarna had Odiel Ottevaere haar naar Zilverschoon gereden, van de Zanzibar kon geen sprake meer zijn, en
hij had gedacht dat ze hier onderdak kon krijgen, zeker totdat ze genezen was
en nog een tijd daarna. Hier was ze toch veilig, nietwaar, had ze bang gevraagd
en Goethals had resoluut ja gezegd, die verantwoordelijkheid had hij of nam hij
op zich, al moest hij er ’s nachts de wacht voor optrekken. Emily had duidelijk
gezegd, terwijl ze getweeën op Goethals zaten te wachten, dat men op een goed
mens altijd mocht rekenen en doelde daarmee op Goethals. Een uitspraak waarin deze
Goethals, mocht hij ze hebben gehoord, zich nog steeds kon vinden en die Marceline
door haar pijn heen deugd had gedaan
Gilbert
kreeg bij die eerste ontmoeting van het meisje geen antwoord op wat hij had
gezegd, alleen die blik die hem in de breedte doormidden sneed. Ze dronk haar
pils in een keer uit als een gewoontedrinkster, knikte naar hem en Lena en liep
naar buiten. Al de volgende dag, niet drie, vier dagen daarna zoals zijn
gewoonte was, liep hij weer door Zilverschoon
te kuieren. Hij dacht dat het niet zou opvallen, maar had zonder de oudjes
gerekend, die noteerden zorgvuldig wie bezoek kreeg en wie niet. En Marceline merkte
het natuurlijk ook, die was niet van gisteren. Hij moest niet proberen het onder
de mat te vegen als het hem op zijn brood zou gelegd worden, hij gebruikte zonder
twijfel zijn bezoek aan zijn moeder als alibi om Marceline nog een keer o zo toevallig
op het lijf te lopen. Zijn bedeesdheid en onzekerheid tegenover meisjes en
vrouwen waar hij zo lang onder geleden had, had hij in de loop der jaren
afgelegd en vervangen door enig zelfvertrouwen en hij vroeg Marceline, die weer
een pils kwam drinken, het leek op afgesproken spel, om met zijn moeder en hem
een wandeling te maken omheen de vijver, onder het groen van de bomen, waar helaas
geen waterval was zomin als nimfen. Hij zei dat zonder echt te weten waarom een
neo-cynicus zo lyrisch deed. Ze glimlachte voorwaar en ze knikte van ja. Met hun
drietjes namen ze plaats op een bank en Lena gooide stukjes brood die ze altijd
bij zich had, naar de wilde eenden, die als buitenboordmotorbootjes op het
water dobberden en gas gaven met hun zwempoten om het eerst bij de
versnaperingen te komen. Het recht van de sterkste of van de grootste
zwemvliezen, ook bij die op het eerste gezicht zulke zachtaardige diertjes met
snaveltjes die aan een trieste glimlach deden denken. Op de bank voerden Marceline
en Gilbert hun eerste gesprek, inleidend gesprek heet dat. Nou, inleidend, hij
vertelde op de man af dat hij zijn vrouw verlaten had, er was geen land meer
mee te bezeilen. Marceline zei dat haar ex een vagebond was van de ergste
soort, waar konden twee eenzamen die troost zochten anders over praten, toch
niet over het Eurosongfestival of de lotgevallen van Marie Planché, Mie Katoen,
Zakoverthuis en Jef Patat in een of andere inheemse ruziesoap. Na de wandeling
bood hij een drankje aan in de drankhoek, de lounge zoals Sander Molenaars de
nieuwe secretaris van het OCMW het een beetje pocherig was gaan noemen. Zo kwam
het dat Marceline en Gilbert belangstelling voor elkaar begonnen te krijgen,
misschien alreeds zaten uit te kijken naar een tikkeltje geluk, te meten in
nanometers, je kon maar nooit weten, wie het kleine niet begeert is het grote ...
Marceline
had geen verplichtingen tegenover het vluchthuis, was vrij te gaan waar ze
wilde en twee weken na hun eerste gesprek had Gilbert haar eens meegenomen naar
Mechelen om een croque-monsieur, met andere woorden een tosti, te gaan peuzelen
in een taveerne aan de Grote Markt waar ze de toren met grote ogen bekeek. Het
eten op Zilverschoon was lekker
genoeg om het niet te moeten ontlopen, daar geen woord over, daar stonden Emily
Bosmans en Victor Goethals met hun eer en geweten voor in, maar ze deden het om
er eens tussenuit te zijn. En bovendien kreeg hij in het rusthuis niets te vreten,
hij was niet ingeschreven op de eetrol, hij was nog te jong en nog niet kaduk, was
niet mishandeld door zijn wederhelft, geestelijke mishandeling telde niet om in
een vluchthuis te worden opgenomen; die waren so wie so niet open voor mannen, zelfs
niet voor brave mannen. Zulke uitstapjes droegen ertoe bij om op elkaar gesteld
te raken, misschien pasten ze niet bij elkaar als de stroken van een
ritssluiting, wie wel, en de toekomst is nog nooit te voorspellen geweest.
Marceline die het een paar weken geleden niet meer zag zitten, kreeg weer hoop,
waarom niet, niet alle venten zijn schurken, schoften of schorremorrie, dat had
de fatsoenlijke nevenfiguur Ottevaere overduidelijk bewezen, om maar te zwijgen
van Emily Bosmans en die goeierik Vik Goethals.
Van
Odiel Ottevaere, die Marceline was komen opzoeken om te zien hoe het met haar
was en om haar op de hoogte te houden van de toestand van Hortense, had Gilbert
het echte relaas gekregen van het verhakkelde leven van Marceline, de
aangewaaide roddels uit het dorp lieten hem koud. Ze was ongetwijfeld een deerniswekkend
offerdier van de herenmaatschappij, door hun valsheid en lafheden ertoe gedwongen
zich van huisvrouw tot cafédienster te ontwikkelen, op het randje af op te
klimmen tot vrouw van lichte zeden of callgirl en te ontaarden tot straathoer.
Daar tegenover stond dat Gilbert er kende in soorten die het zomaar met
iedereen deden, uit lust, uit verveling of om aanstoot te geven. Neem nu
Marianne, die mislukte madame van de betere burgerij, zij had er een regiment in
haar doos laten zitten en die teef durfde nog naar hem te glimlachen die keer
dat hij op het gemeentehuis moest zijn voor zijn papieren en zij in de
dorpsstraat liep, onderweg naar de slager of een minnaar die hij niet kende, dacht
die ros nu echt dat zij hem terug kon krijgen, hij ging nog liever dood aan
netelkoorts. En hoe gedroeg Julie, mevrouw Christiaens van bij Sanifont zich,
was zij een edelhoer misschien? En als het om een druipnatte kut te doen was, het
was al veel te lang geleden dat hij in dat adembenemend lichaamsdeel had mogen wroeten
als in een portemonnee van mals varkensleer, werd het geen tijd dat daar verandering
in kwam?
Alsof
het leven hen op de hielen zat, ging het snel snel tussen hun twee. Ze zochten
een gemeubelde studio te Mechelen, niet te ver van het station. Hij zegde zijn
kamer in Brussel op en ze gingen samenwonen. Hij had haar niet gevraagd of ze middelen
had en of ze wilde bijpassen, maar ze deed het uit eigen beweging, hij zou het
anders niet langer dan enkele maanden hebben uitgezongen mocht Marianne beslag laten
leggen op zijn loonzakje. De dag zelf dat ze in de studio introkken was hij al
begonnen Marceline vertrouwd te maken met de kunst van administratief werk. Door
haar middelbare studies had ze een brede basis, ze deed ijverig haar best met
de punt van haar tong boven het achtereinde van haar potlood en ze had de
verstandelijke aanleg en enige ervaring om met een papierwinkel om te springen.
Gilbert maakte zich sterk dat een ernstige baan binnen haar bereik lag, bij
Sanifont had hij een woordje in te brengen, daar had Liebaert, zijn vervloekte
schoonvader die nog in zaken was maar op beperkte schaal niet veel meer in de
pap te brokken. Marceline moest in ijltempo opgeleid worden, nu Julie
Christiaens met de hagelwitte slip was opgestapt en er een leemte was ontstaan.
Marceline
nam de lessen van Gilbert heel ernstig, ze wist waar ze voor stond en binnen de
drie maanden kreeg ze bij Sanifont een kans in de boekhouding. De collega’s
keken ervan op, dikke Mariette een beetje ijverzuchtig, maar na een week of
twee was alles weer gewoon. Marceline werkte voorbeeldig en kon het stellen zonder
voorkeurbehandeling van haar chef Gilbert. Na enige tijd werkte ze niet meer in
de boekhouding, ze had zich laten opmerken als een schrandere medewerkster die
goed met de mensen kon omgaan, begiftigd was met een aantrekkelijk voorkomen om
het niet te hebben over haar flinke dosis sex-appeal en ze mocht opschuiven
naar de commerciële afdeling. Daar stond ze in direct contact met de klanten,
die haar bijzonder waardeerden om haar vlotte en gerede kennis van het
assortiment, om haar buste en ferme kont, die ze niet liet zien maar die ze
konden vermoeden achter haar stijlvolle kledij.
Marianne
had hem niet laten vervolgen om hem onderhoudsgeld te doen afdokken, daar had
Kamiel Liebaert een stokje voor gestoken, die wilde niet optreden voor zijn
dochter. Zelf was ze te vadsig om uit te zien hoe ze het aan boord moest leggen
en Cliff was daar te onverschillig voor geweest. Hij had een baantje bij zijn
grootvader in de zaak, wat pakjes verzetten en zien dat hij niet in de weg
liep. Marceline en Gilbert deelden alles wat er binnen kwam en zo konden zij
van hun studio verhuizen naar een groot huis bij het Vrijbroekpark, dat ze op
afbetaling kochten. Het tijdperk Marianne was dood, daar wilde hij niets meer
over horen en hij heeft er Marceline nooit mee lastig gevallen. Een beetje
begrip beiderzijds en wederkerig medelijden, een zeer onderschat gevoel, volstonden
als voedingsbodem om er een grote organische liefde op te kweken, ze verdienden
het, ze ontnamen niemand iets en niemand had enige baat bij afgunst. Het leven
had hen getekend, nu wilden zij hun leven tekenen. Hij voelde zich los en vrij
om aan de tafel in de living te zitten schrijven, met Marceline aan de
overkant, die haar Franse oefeningen maakte. Hij had een verhaal geschreven en
liet het Marceline lezen. Hij vond dat zij tot oordelen bevoegd was, ze had in
het middelbaar onderwijs even veel literatuur te slikken gekregen als hij, dat volstond.
Een grootmeester worden van de Nederlandse literatuur waren zorgen voor later, ooit
zou het ervan komen, als het maar niet na zijn dood was, dan had hij er niet
veel aan. Marceline keurde zijn verhaal goed, het was oprecht goed en hij was er
blij mee, als het goed was voor haar, dan was het goed voor hem, nu zou het
voor een uitgever nog goed moeten zijn.
Voor
de een is scheiden een bron van verdriet, voor de andere een bron van vreugde,
opflakkering en ontbolsteren. Voor Gilbert was het dat tweede. Sinds hij Marianne
verlaten had en met Marceline was opgetrokken, was hij een andere persoon geworden,
dat kwam vooral tot uiting ‘s avonds thuis, als zijn werkdag erop zat. Op
kantoor was hij een goed gehumeurd chef gebleven, die weliswaar op zijn strepen
stond en maar zelden kon betrapt worden op een bitsig woord of uiting van
wrevel. Dat had zich vroeger soms voorgedaan, in zijn sombere, lelijke tijd, op
die zwarte dagen, als het met Marianne werkelijk de spuigaten uitliep, of als haar
zoon Cliff, genoemd naar die gebleekte crooner die al lang voorbijgestreefd was
en nog kunstmatig in leven werd gehouden, hem tot razernij had getergd. Waar hij
er vroeger op kantoor met duivels plezier een uurtje of twee bovenop deed, om
reden dat hij de uren bij zijn gezin zoveel mogelijk wenste te beperken, kon hij
nu na kwart over vijf nog zelden op de zaak worden doodgeslagen, hij had
andere, ontspannende bezigheden, eerst op zijn appartement en later in zijn
huis en tuin.
Een
keer had hij met de Zanzibar gebeld
en Rosse Francine aan de lijn gekregen. Hij maakte zich niet bekend maar toen hij
vroeg of ze nog van die mekken gehoord had die haar personeel bont en blauw
geslagen hadden, drong het tot Francine door dat ze met een vriend van
Marceline te maken had, zo stom zijn die hoerenmadammen niet, maar ze had er
geen vermoeden van met wie ze te maken had, hij was nooit bij haar een pint
komen drinken, was nooit aan haar gat komen tasten en zijn stem was niet die
van Gatjan. Ze maakte haar beklag dat ze zonder diensters zat, dat Marceline
een kans had laten liggen, ze kon toch een escortemeisje zijn en tegelijk een dikke
vriend hebben, waar ging de wereld naartoe. Toen ze vroeg waar hij woonde, gaf hij
haar voor de lol het adres en het telefoonnummer op van de primaat van
Mechelen. Wat de gevolgen daarvan waren is hij nooit te weten gekomen, een
schandaal is het niet geworden, anders had het in de gazet gestaan. Behalve die
ene keer had Gilbert geen contact meer gehad met de Zanzibar. Hij had Marceline verteld dat hij had gebeld met de
waardin, maar Marceline wenste geen woord meer te horen over Rosse Francine. Ze
vernamen nog via Ottevaere dat het in de Zanzibar
nooit meer was goed gekomen. Rosse Francine bleef nog een half jaar open in
het vooruitzicht van een overname, maar niemand kwam opdagen, de seksrevolutie
was een feit en de ontuchthuizen konden het schudden. Zanzibar was haar eigendom en ze kon het verkopen voor de waarde
van huis en grond, naar een handelsfonds, zoiets als goodwill, kon ze fluiten.
In het huis kwam eerst een bloemenwinkel, dan een textielzaak, een restaurant
en op het laatst antieke meubelen, maar niets van dat al floreerde, de plaats
was vervloekt. Van Rosse Francine heeft niemand nog wat gehoord, misschien zat
ze in een asiel terminale syfilis te verzorgen en te bidden om vergiffenis voor
haar zonden. Van Marceline zou ze die niet krijgen, of misschien wel, zij had
er ongewild voor gezorgd dat ze haar schat Gilbert gevonden had.
Gilbert
ging nog dikwijls naar zijn moeder in Zilverschoon,
Lena was met haar zilvergrijze haren de schoonste van het rusthuis en ze droeg
ertoe bij de naam van het tehuis nog toepasselijker te maken. Als hij met haar
geen wandeling maakte nam hij haar mee naar hem thuis in Mechelen. Onderweg alleen
met zijn moeder kon hij van Marceline niet zwijgen. Hij vertelde haar dat
Marceline een kind zou willen, van hem. Ze vroeg, alsof ze het vermoedde, of Marceline
al een kind had. Eén, een meisje dat ze haar hadden afgenomen en toen dat gebeurde
had ze zelfmoord willen plegen. Dan was het goed mogelijk, zei zijn moeder, dat
hij iemand gevonden had die Marianne tien keer waard was, hou ze in ere. Zijn
moeder wist dat Marceline in de Zanzibar
had gediend, maar maakte daar nooit een toespeling op, tenzij die ene keer toen
ze zei dat als iedereen zijn eigen lot kon bepalen, wij dan allemaal rijke
prinsen en prinsessen zouden zijn, of Adam en Eva in het aards paradijs. De
gesprekken met zijn moeder deden Gilbert altijd goed, van toen zij nog bij
Liebaert diende en hij na de school daar op haar mocht wachten. Ze had het met
Marianne zien aankomen, maar hij had niet willen luisteren, liefde is blind,
ogen hebben en niets zien, als een mol.
Het
geruisloze, nooit banale leven van Gilbert en Marceline dreef van bij hun
eerste kennismaking op gewoon geluk, ongedwongen deden ze alles voor elkaar, op
het werk, in de keuken en het andere huishoudwerk en in bed, ook en vooral in bed
waren ze goed, alle twee, dat mocht, op die plek had Gilbert nog een eeuwigheid
te goed en Marceline van haar kant had zich nooit helemaal gegeven, dat kon ze
niet, vooral niet aan de bezoekers van de Zanzibar
en bij nader inzien ook niet aan de laaghartige Firmin Lesage. Gilbert kon er
maar goed mee varen.
De
tijd drong en binnen het jaar mocht Gilbert zijn moeder de eerste echte grote
vreugde in zijn leven verkondigen: binnenkort ging ze echt grootmoeder worden.
Hij had Marceline zwanger gemaakt, op zijn eentje, zonder hulp van buitenaf, er
was niemand aan zijn gat moeten komen duwen. Zes maanden later was het zover, een
voorspoedige bevalling van een dochter die ze Monica lieten dopen. Moeder Lena,
Hortense, Odiel Ottevaere, Victor Goethals en zijn vrouw Louise waren
uitgenodigd op het doopfeest in een klein gezellig maar duur restaurant op de Korenmarkt.
Hun dochter groeide en bloeide, geborgen in een gelukzalig gezin. Als ze groter
werd, al bijna een juffrouw, vroeg ze
waarom haar ouders niet getrouwd waren. Omdat Marianne niet wilde scheiden en
omdat hij niet van plan was veel geld uit te geven aan een echtscheiding. De
tijden waren veranderd, ook de gewone mens was van schuldgevoelens bevrijd en Monica
vernam dat ze een oudere zus had, Elvire, de dertig al voorbij. Die zou ze wel
eens willen ontmoeten. Marceline in feite ook, misschien was ze wel grootmoeder
en als Monica op speurtocht trok lieten ze haar begaan. Met de enkele gegevens
waarover Marceline beschikte, zoals waar haar geboortedorp was, waar haar
ouders woonden en de ouders van haar ex, moest ze het zien te redden.
Gilbert
beleefde een grote vreugde toen een niet nader bij naam genoemd tijdschrift een
van zijn verhalen opnam. Het was een bevestiging van zijn vertrouwen dat hij
goede dingen schreef, hetzelfde besef dat kunstenaars als Mozart en Van
Beethoven dreef tot hun grootste composities.
Op
een avond een tijd geleden, het stond Gilbert nog voor zijn ogen alsof het
gisteren was gebeurd, kwam Monica thuis met een
zeer verzorgd geklede dame die een meisje van een jaar of twaalf mee had.
Wie kon die dame anders zijn dan Elvire en haar kind, de kleindochter van Marceline.
O wat ging Marceline te keer.
In
De Ark hadden eerst Marceline en
daarna Monica al drie keer aan zijn schouder geschud om hem weer in deze wereld
te trekken en te antwoorden als de mensen wat vroegen. Hij keek in de
grijnzende smoelen van Victor Goethals en Sander Molenaars. Molenaers was al
jaren de secretaris van het OCMW en als dusdanig betrokken bij de begrafenis
van Lena Dewit. In de tijd dat Sander nog boekhouder was bij Frans van Dievoet had
hij het voorrecht gehad Marceline Heremans bezig te zien bij de uitoefening van
haar vroeger beroep. Hij herkende haar, zij hem niet, er hadden er zoveel in de
kring gestaan, gapen en kwijlen en in hun handen klappen. Even kwam het bij
Sander op dat vrouwen als Marceline gemakkelijke prooien waren, maar dan keek
hij naar Gilbert, na Victor Goethals de braafste kloot die hij ooit had ontmoet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten