vrijdag 21 juli 2017

06. DE WEG TOT ELKANDER

MARCELINE EN GILBERT: DE WEG TOT ELKANDER

Hof ter Wolvendonck, een bakstenen gebouw uit de negentiende eeuw dat een sprookjeskasteel had moeten voorstellen, was nu ingenomen door Zilverschoon, het wijd en zijd bekende rusthuis voor ouden van dagen. Hier volgden de honderdjarigen elkaar op als hossende kermisgasten, als het hier niet goed was, dan was het nergens goed. Zilverschoon lag midden een groot domein, met park, vijver, een plukje volwassen beuken en paardekastanjes, twee grote lindebomen die in het voorjaar heftig geurden en naast ijverige bijen al even ijverige theeplukkers aanlokten, een treurwilg aan de vijver, aan de inrijpoort een erewacht van zes oeroude eiken, een wandelpad met banken omheen de vijver, aan de buitenkant van dat pad bloemenheesters, een aardeweg tot op de Deeldijk, alles samen een lieflijk oord. Park en omgeving voldeden ten volle aan de eisen van een bejaardentehuis, het kasteel zelf was er niet bijzonder voor geschikt maar na verbeteringswerken kon het ermee door. Omdat  Wolvendonck een nogal lugubere naam was voor een huis waar oudjes woonden, had het gemeentebestuur er Zilverschoon van gemaakt. De meeste mensen dachten dat de naam zinspeelde op de zilveren haren en op de schone oude dag van de ouderlingen in het home – dan had Wolvendock beter Zilvervosdonck geheten - maar het was de volksnaam voor de weinig opvallende plant potentilla anserina, een ganzerik met geveerde, van onder zilverwit behaarde bladen en gele bloemen, die voorkwam op kweldergrond zoals op de Deeldijk vlakbij. Geen echt toepasselijke naam want de plant werd in de natuurgeneeskunde gebruikt tegen allerlei kwaaltjes, maar niet voor de levensbedreigende aandoeningen waar ze in Zilverschoon niet om verlegen zaten, gaande van longemfyseem tot longoedeem, van constipatie tot schijterij en vele andere ongemakken, de meeste daarvan dodelijk voor mensen van boven de vijfenzeventig. De laatste eigenaar van het domein, wijlen baron René de la Chooze, had bij testamentaire beschikking het landgoed geschonken aan het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn, onder voorwaarde er een tehuis voor ouden van dagen van te maken, met als toemaatje een opvanghuis voor ongehuwde moeders die thuis waren weggejaagd, voor dakloze vrouwen en vrouwen op de loop voor mishandelingen van hun echtgenoot of ander onguur volk.

Maar goede rusthuizen even goed als slechte rusthuizen (bestaan die wel?) zijn tegelijk sterfhuizen en de moeder van Gilbert Servaes, grasweduwe Lena Dewit, was in de gezegende leeftijd van 89 tot de Heer geroepen. Op de doodsbrief stond gewoon: mevrouw Lena Dewit, geen vermelding dat ze een onbestorven weduwe was. Niemand wist of haar man, Corneel Servaes, nog in leven was of waar hij zat. Gilbert had geen moeite gedaan om hem op te sporen in Duitsland waar hij na de oorlog was gaan samenhokken met een boerin die haar man verloren had aan het oostfront. De enige Servaes op de doodsbrief was haar zoon Gilbert.

Een beetje tegen zijn zin omdat het zijn overtuiging niet meer was, had Gilbert ermee ingestemd zijn overleden moeder een uitvaartmis te geven, op aandringen van Marceline Heremans, jaren geleden zijn levensgezellin geworden. Ondanks de tegenslagen in haar leven had ze het beetje katholicisme dat was blijven haperen in haar ziel, of wat er van haar ziel overbleef, niet totaal afgezworen. Meer mensen dan was te verwachten, gezien de hoge leeftijd van Lena, waren naar de dienst gekomen wat Gilbert een hart onder de riem stak. Nogal wat mannen van zijn leeftijd drukten hem, Marceline en hun dochter Monica de hand aan het kerkportaal, na het einde van de mis en de laatste verheven gezangen van de offerpriester.

Lena kreeg een kuil op het gemeentelijk kerkhof, gewoon in de rij, zij had nooit gevraagd om in een grafkelder met eeuwigdurende vergunning te worden bijgezet, dat kostte veel verloren geld want zij zou het toch niet meer weten. Op de teraardebestelling volgde de gebruikelijke koffietafel in café De Ark, een gelegenheid voor familie en vrienden om een paar uurtjes samen aan tafel te zitten. Van in De Ark had Gilbert uitzicht op het huis waar Kamiel Liebaert zijn handel in loodgietergereedschap, sanitaire toestellen en onderdelen placht te drijven. Doordat zijn moeder er lang huismeid was geweest had hij onder dat pannendak en bij die vulhaard zijn eerste vrouw Marianne Liebaert leren kennen, was er als jongeling ziekelijk verliefd op geworden, besefte niet met wat voor tang hij te doen had en liet haar twintig van zijn beste jaren naar de bliksem helpen. Hij had iets te laat gekapt met die dwingelandij - niet helemaal te vergelijken met nazisme en bolsjewisme - maar aangenaam was het in geen geval geweest. Twintig jaar was lang, niet meer goed te maken maar in Mechelen had hij aan de zijde van de hartstochtelijke Marceline Heremans toch nog het soort geluk gevonden dat hij alle mensen toewenste. Ver weg van de misère met Marianne en alle andere ellende, van kwaadsprekerij tot meewarigheid en openlijke spot die hij hier te Hellebeek van zijn medemens bovenop zijn droevig lot te verdragen had gekregen, was hij voornaam en deftig grijs geworden. Eind goed, al goed. Niemand anders dan Marceline had hem nog gelukkiger kunnen maken dan hij nu was, dat stond vast. Het was door een toeval, een mirakel, of liever de gebenedijde tussenkomst van zijn moeder dat hij met Marceline koppel was gaan vormen, het had hem geen moment berouwd. Marceline was jonger dan Gilbert, meer dan tien jaar, maar dat maakt niets uit in het leven van een stel, mannen blijven langer goed dan vrouwen, zeker op gebied van seks, als ze gespaard mogen blijven van problemen met hun prostaat.

Hoeveel jaren was dat ook alweer geleden dat het geluk toesloeg? En hoe was dat in zijn werk gegaan? Antwoorden op die overbodige vragen kon Gilbert moeiteloos zo uit zijn lange termijngeheugen schudden.
       
De Zanzibar, de duistere kroeg aan de Grote Steenweg, berucht om zijn kamers voor reizigers, was het voorwerp geweest van een brutale overval, waarbij twee bewoonsters zwaar waren mishandeld. Onmiddellijk was een golf van verontwaardiging over het dorp gegaan, de mensen spraken er elkaar op straat over aan en aan de toog konden wij, de mannen er niet over zwijgen. Wanneer een landelijke gemeente als Hellebeek niet veilig meer was tegen straatschuimers, wat stond ons dan nog te wachten. Maar zodra bleek dat pooiers uit het milieu van de grote stad waren afgezakt om een rekening te vereffenen met de zedeloze vrouwen die hier bij ons op schandelijke manier hun brood verdienden, sloeg de stemming om. De dorpsvrouwen moeiden zich ermee, de woede ebde weg en in de plaats kwam de gewetenskwestie: hadden die wijven het niet verdiend? Walgelijk. Hoe kon soortgelijke overtuiging ingang vinden in Hellebeek dat toch deel uitmaakte van het beschaafde Westen en dat zich erop voorstond niet bij de minst progressieve dorpen te horen. Als schoften de rechtspraak aan de kant konden schuiven en aan iedereen zomaar illegaal straffen opleggen, liep er iets schromelijk mis. Zeker in dit geval. Een van de vrouwen, de lelijkste en de oudste, vocht na het Balkans optreden voor haar leven in het ziekenhuis Theresia. De andere, de jongste en de mooiste, ze heette Marceline Heremans, was na verzorging voor zware kneuzingen opgenomen in rusthuis Zilverschoon, dat van bij zijn ontstaan zoals bekend een kamer vrij hield voor afgetroefde vrouwen op de vlucht, dat was zo bepaald in het testament van wijlen baron René de la Chooze, een zeer prijzenswaardig initiatief dat navolging verdiende.

Niet iedereen was zo balorig en dwars als de op orde en tucht gestelde en op het menslievend vlak tegenvallende modale meerderheid van Hellebeek. Tegen deze moraalridders en hun gruwzame partij in, mag de mens zijn vermogen tot menselijkheid desondanks niet worden ontzegd, er leeft nog liefdadigheid onder de mensen, zij het soms nauwelijks merkbaar. Die avond dat Marceline van het ziekenhuis, na verzorging door een jonge, liefdevolle arts, naar Zilverschoon was overgebracht, was de hoofdverpleegster Emily Bosmans van dienst. Ze had de patiënte met veel toewijding opgevangen en meteen naar meneer Victor Goethals van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn gebeld. Binnen de tien minuten was de plichtbewuste Goethals ter plaatse. Die paste nooit als er mensen in nood werden gemeld, waarom zou hij het voor de vrouwen uit de Zanzibar anders hebben aan boord gelegd?

Als het aankwam op geruchten uit te broeien, was home sweet home Zilverschoon geen windstille plek. Integendeel, het gepraat over de mishandelde vrouwen kreeg hier de kracht van een cycloon. Lena Dewit, een van de meest fitte ingezetenen, ving de babbels op en sprak erover met haar zoon Gilbert Servaes. Gilbert, nog maar pas van zijn vrouw Marianne weggelopen, dus een eenzaat die nog moest leren zich alleen door het leven te slaan, had over het meisje Marceline gehoord, aan het gepraat over haar aanwezigheid op Zilverschoon was geen ontkomen aan. Hij had haar nog niet in levenden lijve ontmoet maar daar zou door zijn bezoeken aan zijn moeder spoedig verandering ten goede in komen. Om de drie, vier dagen zocht hij haar op. Zoals de meeste vrouwen en vooral moeders was Lena een vrouw met veel begrip voor de tegenslagen die een mens, inzonderheid hun eigen kinderen treffen. Lena kon evengoed luisteren als praten, nog een van haar vele mooie eigenschappen. Ze begreep zijn huwelijksproblemen ten gronde en stak het niet onder stoelen of banken dat zij achter hem stond en hem gelijk gaf met zijn besluit Marianne te verlaten. Marianne met haar chagrijnige en wispelturige streken de wei in te sturen was haar verdiende loon en voor Gilbert de enige verlossing. Cliff de zoon van Marianne, zogezegd zijn zoon en haar kleinzoon, wilde ze niet erkennen als dusdanig, hem bij naam noemen was haar zelfs teveel. Er was niets mis met de scheiding van hem en Marianne, haar geweten zei haar dat.

Een bezoek van Gilbert aan zijn moeder in Zilverschoon was niet rond zonder een wandeling in het park, als het weer het toeliet. Hun tocht besloten ze bijna altijd met een biertje of een ander alcoholisch drankje in de hoek van de grote zaal waar de kleine cafetaria, onder impuls van een aantal goede zielen van de parochie, zich had genesteld. Eigenlijk was het niet meer dan een drankhoek, ten behoeve van de bezoekers en de residenten die nog stevig genoeg op hun benen stonden om met of zonder hulp van een looprek op eigen kracht tot daar te geraken of er in een rolwagen naartoe te worden geduwd, het was hier per slot van rekening een bejaardentehuis, een slokje alcohol was die mensen in de winter van hun leven van harte gegund.

Enkele dagen na de gebeurtenissen in de Zanzibar, nu al zo lang geleden, zaten Gilbert en zijn moeder dus aan een tafeltje samen te praten en naar elkaar te luisteren. Hij nipte of liever dronk met een grote teug van zijn trappist Westmalle en genoot ervan, wat Marianne hem in onheuglijke tijden niet eens gunde. Marceline, nog niet op haar gemak in Zilverschoon, kwam aarzelend naar de tapkast geslenterd en vroeg om een pils. De fitte Lena Dewit had zich van in het begin vrijwillig aangemeld om in de caféhoek mee te helpen tappen, filters op te schenken, glazen te spoelen en op te blinken, wat vooral belangrijk was voor hyperhygiënische vrouwelijke bezoekers met hun alziende ogen. Hij keek toe terwijl zijn moeder naar het aanrecht liep en het flesje pils in een glas uitschonk. De nog jonge en aantrekkelijke vrouw nam haar glas op en ging aan het tafeltje naast hen zitten, een van de drie tafeltjes, meer waren er niet. Gilbert keek tersluiks naar haar gelaat, zag nog vaag de resten geel en groen die ze met make-up had gecamoufleerd. Hij onderstelde dat deze meid niemand anders kon zijn dan de beruchte Marceline waar zoveel over was gepraat in alle cafés van het dorp dat het nazinderde tot in Zilverschoon, waar de geruchten, zoals eer gemeld, tot volle ontplooiing kwamen onder impuls van het kruim van de bejaarde moeiallen van Hellebeek. Ze had er haar voorlopige intrek genomen en hij durfde er zijn tweede trappist op te verwedden dat ze een sigaret zou opsteken, die tussen wijs- en middenvinger omhoog houden en de rook van diep uit haar longen uitblazen als de uitlaatschuif van een stoomlocomotief - zomaar een idee -  maar ze deed het niet, raar dat hem dat een warm gevoel gaf. Het was een groot verschil met de air van madame Marianne.

Lena - ach, vrouwen zo lang de wereld zal bestaan en hoe oud ze ook worden, kunnen de drang niet weerstaan om hun hart uit te storten en soms komt daar iets goeds uit voort voor de medemens - zei zo luid dat Marceline het horen moest, dat bandieten uit de stad het meisje aan de andere tafel hadden willen kapot maken.

“Ombrengen moeder, of pijnigen,” zei Gilbert, “kapot maken, waar haal je het vandaan.” En tot eigen verbazing voegde hij eraan toe: “Wie vermoordt er nu een aantrekkelijke vrouw?”
“Overvallers die op het geld van de kassa uit waren,” zei Lena ernstig en niemand die kon uitmaken of ze nu zat te liegen, niet beter wist of een spelletje speelde.

Marceline hoorde het geamuseerd aan en deed geen moeite de versie van Lena tegen te spreken, het kon haar niet bommen, niets kon haar nog bommen, het was al een vooruitgang dat de woorden van Lena haar raakten, zelfs amuseerden.

Hij verraste zichzelf en het meisje met de braafstoute vraag: “Is dat waar, juffrouw?”

Ze keek hem aan met ogen zo triest dat hij een rilling over zijn ruggengraat voelde lopen die Marceline niet kon zijn ontgaan als ze enige mensenkennis had, en die had ze. Hij was van zijn melk. Op dat opgemaakt gezicht stond een wereld van verdriet en droefenis geschilderd, hier vlak bij hem zat een vrouw die zoveel geleden had, dat het in haar ogen, de spiegels van haar ziel, stond geschreven, een wezentje zonder thuishaven, dat in niets meer geloofde, klaarblijkelijk nooit op medelijden, laat staan menslievendheid had mogen rekenen, uitgezonderd misschien die van haar moeder en vader, dat viel na te trekken.

Wat wij veronderstellen is niet altijd helemaal waar. Mensen als Emily Bosmans, de hoofdverpleegster van Zilverschoon, en Victor Goethals zonder Odiel Ottevaere te vergeten, hadden zich over haar ontfermd, waarom zou Marceline niet opnieuw in de goedheid van de mens mogen geloven? Bij haar aankomst uit het ziekenhuis had Emily Marceline naar het kantoortje van Goethals geleid. Ze was haar geval bloot aan het leggen, toen Goethals binnenkwam. Het eerste wat hij deed was een borrel inschenken voor alle drie, zelfs Emily de plichtbewuste verpleegster weigerde de sterke drank niet. Het toegetakelde meisje vertelde dat ze in de Zanzibar haar brood verdiende, dat twee gangsters, of pooiers (het laagste soort mensen dat hij kende had Goethals brakerig opgemerkt) haar hadden afgetoekt en dat Gatjan Ottevaere met haar en haar collega Hortense naar het ziekenhuis was gereden. De politie had haar ondervraagd en daarna had Odiel Ottevaere haar naar Zilverschoon gereden, van de Zanzibar kon geen sprake meer zijn, en hij had gedacht dat ze hier onderdak kon krijgen, zeker totdat ze genezen was en nog een tijd daarna. Hier was ze toch veilig, nietwaar, had ze bang gevraagd en Goethals had resoluut ja gezegd, die verantwoordelijkheid had hij of nam hij op zich, al moest hij er ’s nachts de wacht voor optrekken. Emily had duidelijk gezegd, terwijl ze getweeën op Goethals zaten te wachten, dat men op een goed mens altijd mocht rekenen en doelde daarmee op Goethals. Een uitspraak waarin deze Goethals, mocht hij ze hebben gehoord, zich nog steeds kon vinden en die Marceline door haar pijn heen deugd had gedaan

Gilbert kreeg bij die eerste ontmoeting van het meisje geen antwoord op wat hij had gezegd, alleen die blik die hem in de breedte doormidden sneed. Ze dronk haar pils in een keer uit als een gewoontedrinkster, knikte naar hem en Lena en liep naar buiten. Al de volgende dag, niet drie, vier dagen daarna zoals zijn gewoonte was, liep hij weer door Zilverschoon te kuieren. Hij dacht dat het niet zou opvallen, maar had zonder de oudjes gerekend, die noteerden zorgvuldig wie bezoek kreeg en wie niet. En Marceline merkte het natuurlijk ook, die was niet van gisteren. Hij moest niet proberen het onder de mat te vegen als het hem op zijn brood zou gelegd worden, hij gebruikte zonder twijfel zijn bezoek aan zijn moeder als alibi om Marceline nog een keer o zo toevallig op het lijf te lopen. Zijn bedeesdheid en onzekerheid tegenover meisjes en vrouwen waar hij zo lang onder geleden had, had hij in de loop der jaren afgelegd en vervangen door enig zelfvertrouwen en hij vroeg Marceline, die weer een pils kwam drinken, het leek op afgesproken spel, om met zijn moeder en hem een wandeling te maken omheen de vijver, onder het groen van de bomen, waar helaas geen waterval was zomin als nimfen. Hij zei dat zonder echt te weten waarom een neo-cynicus zo lyrisch deed. Ze glimlachte voorwaar en ze knikte van ja. Met hun drietjes namen ze plaats op een bank en Lena gooide stukjes brood die ze altijd bij zich had, naar de wilde eenden, die als buitenboordmotorbootjes op het water dobberden en gas gaven met hun zwempoten om het eerst bij de versnaperingen te komen. Het recht van de sterkste of van de grootste zwemvliezen, ook bij die op het eerste gezicht zulke zachtaardige diertjes met snaveltjes die aan een trieste glimlach deden denken. Op de bank voerden Marceline en Gilbert hun eerste gesprek, inleidend gesprek heet dat. Nou, inleidend, hij vertelde op de man af dat hij zijn vrouw verlaten had, er was geen land meer mee te bezeilen. Marceline zei dat haar ex een vagebond was van de ergste soort, waar konden twee eenzamen die troost zochten anders over praten, toch niet over het Eurosongfestival of de lotgevallen van Marie Planché, Mie Katoen, Zakoverthuis en Jef Patat in een of andere inheemse ruziesoap. Na de wandeling bood hij een drankje aan in de drankhoek, de lounge zoals Sander Molenaars de nieuwe secretaris van het OCMW het een beetje pocherig was gaan noemen. Zo kwam het dat Marceline en Gilbert belangstelling voor elkaar begonnen te krijgen, misschien alreeds zaten uit te kijken naar een tikkeltje geluk, te meten in nanometers, je kon maar nooit weten, wie het kleine niet begeert is het grote ...

Marceline had geen verplichtingen tegenover het vluchthuis, was vrij te gaan waar ze wilde en twee weken na hun eerste gesprek had Gilbert haar eens meegenomen naar Mechelen om een croque-monsieur, met andere woorden een tosti, te gaan peuzelen in een taveerne aan de Grote Markt waar ze de toren met grote ogen bekeek. Het eten op Zilverschoon was lekker genoeg om het niet te moeten ontlopen, daar geen woord over, daar stonden Emily Bosmans en Victor Goethals met hun eer en geweten voor in, maar ze deden het om er eens tussenuit te zijn. En bovendien kreeg hij in het rusthuis niets te vreten, hij was niet ingeschreven op de eetrol, hij was nog te jong en nog niet kaduk, was niet mishandeld door zijn wederhelft, geestelijke mishandeling telde niet om in een vluchthuis te worden opgenomen; die waren so wie so niet open voor mannen, zelfs niet voor brave mannen. Zulke uitstapjes droegen ertoe bij om op elkaar gesteld te raken, misschien pasten ze niet bij elkaar als de stroken van een ritssluiting, wie wel, en de toekomst is nog nooit te voorspellen geweest. Marceline die het een paar weken geleden niet meer zag zitten, kreeg weer hoop, waarom niet, niet alle venten zijn schurken, schoften of schorremorrie, dat had de fatsoenlijke nevenfiguur Ottevaere overduidelijk bewezen, om maar te zwijgen van Emily Bosmans en die goeierik Vik Goethals.

Van Odiel Ottevaere, die Marceline was komen opzoeken om te zien hoe het met haar was en om haar op de hoogte te houden van de toestand van Hortense, had Gilbert het echte relaas gekregen van het verhakkelde leven van Marceline, de aangewaaide roddels uit het dorp lieten hem koud. Ze was ongetwijfeld een deerniswekkend offerdier van de herenmaatschappij, door hun valsheid en lafheden ertoe gedwongen zich van huisvrouw tot cafédienster te ontwikkelen, op het randje af op te klimmen tot vrouw van lichte zeden of callgirl en te ontaarden tot straathoer. Daar tegenover stond dat Gilbert er kende in soorten die het zomaar met iedereen deden, uit lust, uit verveling of om aanstoot te geven. Neem nu Marianne, die mislukte madame van de betere burgerij, zij had er een regiment in haar doos laten zitten en die teef durfde nog naar hem te glimlachen die keer dat hij op het gemeentehuis moest zijn voor zijn papieren en zij in de dorpsstraat liep, onderweg naar de slager of een minnaar die hij niet kende, dacht die ros nu echt dat zij hem terug kon krijgen, hij ging nog liever dood aan netelkoorts. En hoe gedroeg Julie, mevrouw Christiaens van bij Sanifont zich, was zij een edelhoer misschien? En als het om een druipnatte kut te doen was, het was al veel te lang geleden dat hij in dat adembenemend lichaamsdeel had mogen wroeten als in een portemonnee van mals varkensleer, werd het geen tijd dat daar verandering in kwam?

Alsof het leven hen op de hielen zat, ging het snel snel tussen hun twee. Ze zochten een gemeubelde studio te Mechelen, niet te ver van het station. Hij zegde zijn kamer in Brussel op en ze gingen samenwonen. Hij had haar niet gevraagd of ze middelen had en of ze wilde bijpassen, maar ze deed het uit eigen beweging, hij zou het anders niet langer dan enkele maanden hebben uitgezongen mocht Marianne beslag laten leggen op zijn loonzakje. De dag zelf dat ze in de studio introkken was hij al begonnen Marceline vertrouwd te maken met de kunst van administratief werk. Door haar middelbare studies had ze een brede basis, ze deed ijverig haar best met de punt van haar tong boven het achtereinde van haar potlood en ze had de verstandelijke aanleg en enige ervaring om met een papierwinkel om te springen. Gilbert maakte zich sterk dat een ernstige baan binnen haar bereik lag, bij Sanifont had hij een woordje in te brengen, daar had Liebaert, zijn vervloekte schoonvader die nog in zaken was maar op beperkte schaal niet veel meer in de pap te brokken. Marceline moest in ijltempo opgeleid worden, nu Julie Christiaens met de hagelwitte slip was opgestapt en er een leemte was ontstaan.

Marceline nam de lessen van Gilbert heel ernstig, ze wist waar ze voor stond en binnen de drie maanden kreeg ze bij Sanifont een kans in de boekhouding. De collega’s keken ervan op, dikke Mariette een beetje ijverzuchtig, maar na een week of twee was alles weer gewoon. Marceline werkte voorbeeldig en kon het stellen zonder voorkeurbehandeling van haar chef Gilbert. Na enige tijd werkte ze niet meer in de boekhouding, ze had zich laten opmerken als een schrandere medewerkster die goed met de mensen kon omgaan, begiftigd was met een aantrekkelijk voorkomen om het niet te hebben over haar flinke dosis sex-appeal en ze mocht opschuiven naar de commerciële afdeling. Daar stond ze in direct contact met de klanten, die haar bijzonder waardeerden om haar vlotte en gerede kennis van het assortiment, om haar buste en ferme kont, die ze niet liet zien maar die ze konden vermoeden achter haar stijlvolle kledij.

Marianne had hem niet laten vervolgen om hem onderhoudsgeld te doen afdokken, daar had Kamiel Liebaert een stokje voor gestoken, die wilde niet optreden voor zijn dochter. Zelf was ze te vadsig om uit te zien hoe ze het aan boord moest leggen en Cliff was daar te onverschillig voor geweest. Hij had een baantje bij zijn grootvader in de zaak, wat pakjes verzetten en zien dat hij niet in de weg liep. Marceline en Gilbert deelden alles wat er binnen kwam en zo konden zij van hun studio verhuizen naar een groot huis bij het Vrijbroekpark, dat ze op afbetaling kochten. Het tijdperk Marianne was dood, daar wilde hij niets meer over horen en hij heeft er Marceline nooit mee lastig gevallen. Een beetje begrip beiderzijds en wederkerig medelijden, een zeer onderschat gevoel, volstonden als voedingsbodem om er een grote organische liefde op te kweken, ze verdienden het, ze ontnamen niemand iets en niemand had enige baat bij afgunst. Het leven had hen getekend, nu wilden zij hun leven tekenen. Hij voelde zich los en vrij om aan de tafel in de living te zitten schrijven, met Marceline aan de overkant, die haar Franse oefeningen maakte. Hij had een verhaal geschreven en liet het Marceline lezen. Hij vond dat zij tot oordelen bevoegd was, ze had in het middelbaar onderwijs even veel literatuur te slikken gekregen als hij, dat volstond. Een grootmeester worden van de Nederlandse literatuur waren zorgen voor later, ooit zou het ervan komen, als het maar niet na zijn dood was, dan had hij er niet veel aan. Marceline keurde zijn verhaal goed, het was oprecht goed en hij was er blij mee, als het goed was voor haar, dan was het goed voor hem, nu zou het voor een uitgever nog goed moeten zijn.

Voor de een is scheiden een bron van verdriet, voor de andere een bron van vreugde, opflakkering en ontbolsteren. Voor Gilbert was het dat tweede. Sinds hij Marianne verlaten had en met Marceline was opgetrokken, was hij een andere persoon geworden, dat kwam vooral tot uiting ‘s avonds thuis, als zijn werkdag erop zat. Op kantoor was hij een goed gehumeurd chef gebleven, die weliswaar op zijn strepen stond en maar zelden kon betrapt worden op een bitsig woord of uiting van wrevel. Dat had zich vroeger soms voorgedaan, in zijn sombere, lelijke tijd, op die zwarte dagen, als het met Marianne werkelijk de spuigaten uitliep, of als haar zoon Cliff, genoemd naar die gebleekte crooner die al lang voorbijgestreefd was en nog kunstmatig in leven werd gehouden, hem tot razernij had getergd. Waar hij er vroeger op kantoor met duivels plezier een uurtje of twee bovenop deed, om reden dat hij de uren bij zijn gezin zoveel mogelijk wenste te beperken, kon hij nu na kwart over vijf nog zelden op de zaak worden doodgeslagen, hij had andere, ontspannende bezigheden, eerst op zijn appartement en later in zijn huis en tuin.

Een keer had hij met de Zanzibar gebeld en Rosse Francine aan de lijn gekregen. Hij maakte zich niet bekend maar toen hij vroeg of ze nog van die mekken gehoord had die haar personeel bont en blauw geslagen hadden, drong het tot Francine door dat ze met een vriend van Marceline te maken had, zo stom zijn die hoerenmadammen niet, maar ze had er geen vermoeden van met wie ze te maken had, hij was nooit bij haar een pint komen drinken, was nooit aan haar gat komen tasten en zijn stem was niet die van Gatjan. Ze maakte haar beklag dat ze zonder diensters zat, dat Marceline een kans had laten liggen, ze kon toch een escortemeisje zijn en tegelijk een dikke vriend hebben, waar ging de wereld naartoe. Toen ze vroeg waar hij woonde, gaf hij haar voor de lol het adres en het telefoonnummer op van de primaat van Mechelen. Wat de gevolgen daarvan waren is hij nooit te weten gekomen, een schandaal is het niet geworden, anders had het in de gazet gestaan. Behalve die ene keer had Gilbert geen contact meer gehad met de Zanzibar. Hij had Marceline verteld dat hij had gebeld met de waardin, maar Marceline wenste geen woord meer te horen over Rosse Francine. Ze vernamen nog via Ottevaere dat het in de Zanzibar nooit meer was goed gekomen. Rosse Francine bleef nog een half jaar open in het vooruitzicht van een overname, maar niemand kwam opdagen, de seksrevolutie was een feit en de ontuchthuizen konden het schudden. Zanzibar was haar eigendom en ze kon het verkopen voor de waarde van huis en grond, naar een handelsfonds, zoiets als goodwill, kon ze fluiten. In het huis kwam eerst een bloemenwinkel, dan een textielzaak, een restaurant en op het laatst antieke meubelen, maar niets van dat al floreerde, de plaats was vervloekt. Van Rosse Francine heeft niemand nog wat gehoord, misschien zat ze in een asiel terminale syfilis te verzorgen en te bidden om vergiffenis voor haar zonden. Van Marceline zou ze die niet krijgen, of misschien wel, zij had er ongewild voor gezorgd dat ze haar schat Gilbert gevonden had.

Gilbert ging nog dikwijls naar zijn moeder in Zilverschoon, Lena was met haar zilvergrijze haren de schoonste van het rusthuis en ze droeg ertoe bij de naam van het tehuis nog toepasselijker te maken. Als hij met haar geen wandeling maakte nam hij haar mee naar hem thuis in Mechelen. Onderweg alleen met zijn moeder kon hij van Marceline niet zwijgen. Hij vertelde haar dat Marceline een kind zou willen, van hem. Ze vroeg, alsof ze het vermoedde, of Marceline al een kind had. Eén, een meisje dat ze haar hadden afgenomen en toen dat gebeurde had ze zelfmoord willen plegen. Dan was het goed mogelijk, zei zijn moeder, dat hij iemand gevonden had die Marianne tien keer waard was, hou ze in ere. Zijn moeder wist dat Marceline in de Zanzibar had gediend, maar maakte daar nooit een toespeling op, tenzij die ene keer toen ze zei dat als iedereen zijn eigen lot kon bepalen, wij dan allemaal rijke prinsen en prinsessen zouden zijn, of Adam en Eva in het aards paradijs. De gesprekken met zijn moeder deden Gilbert altijd goed, van toen zij nog bij Liebaert diende en hij na de school daar op haar mocht wachten. Ze had het met Marianne zien aankomen, maar hij had niet willen luisteren, liefde is blind, ogen hebben en niets zien, als een mol.

Het geruisloze, nooit banale leven van Gilbert en Marceline dreef van bij hun eerste kennismaking op gewoon geluk, ongedwongen deden ze alles voor elkaar, op het werk, in de keuken en het andere huishoudwerk en in bed, ook en vooral in bed waren ze goed, alle twee, dat mocht, op die plek had Gilbert nog een eeuwigheid te goed en Marceline van haar kant had zich nooit helemaal gegeven, dat kon ze niet, vooral niet aan de bezoekers van de Zanzibar en bij nader inzien ook niet aan de laaghartige Firmin Lesage. Gilbert kon er maar goed mee varen.

De tijd drong en binnen het jaar mocht Gilbert zijn moeder de eerste echte grote vreugde in zijn leven verkondigen: binnenkort ging ze echt grootmoeder worden. Hij had Marceline zwanger gemaakt, op zijn eentje, zonder hulp van buitenaf, er was niemand aan zijn gat moeten komen duwen. Zes maanden later was het zover, een voorspoedige bevalling van een dochter die ze Monica lieten dopen. Moeder Lena, Hortense, Odiel Ottevaere, Victor Goethals en zijn vrouw Louise waren uitgenodigd op het doopfeest in een klein gezellig maar duur restaurant op de Korenmarkt. Hun dochter groeide en bloeide, geborgen in een gelukzalig gezin. Als ze groter werd, al bijna een juffrouw,  vroeg ze waarom haar ouders niet getrouwd waren. Omdat Marianne niet wilde scheiden en omdat hij niet van plan was veel geld uit te geven aan een echtscheiding. De tijden waren veranderd, ook de gewone mens was van schuldgevoelens bevrijd en Monica vernam dat ze een oudere zus had, Elvire, de dertig al voorbij. Die zou ze wel eens willen ontmoeten. Marceline in feite ook, misschien was ze wel grootmoeder en als Monica op speurtocht trok lieten ze haar begaan. Met de enkele gegevens waarover Marceline beschikte, zoals waar haar geboortedorp was, waar haar ouders woonden en de ouders van haar ex, moest ze het zien te redden.

Gilbert beleefde een grote vreugde toen een niet nader bij naam genoemd tijdschrift een van zijn verhalen opnam. Het was een bevestiging van zijn vertrouwen dat hij goede dingen schreef, hetzelfde besef dat kunstenaars als Mozart en Van Beethoven dreef tot hun grootste composities.

Op een avond een tijd geleden, het stond Gilbert nog voor zijn ogen alsof het gisteren was gebeurd, kwam Monica thuis met een  zeer verzorgd geklede dame die een meisje van een jaar of twaalf mee had. Wie kon die dame anders zijn dan Elvire en haar kind, de kleindochter van Marceline. O wat ging Marceline te keer.

In De Ark hadden eerst Marceline en daarna Monica al drie keer aan zijn schouder geschud om hem weer in deze wereld te trekken en te antwoorden als de mensen wat vroegen. Hij keek in de grijnzende smoelen van Victor Goethals en Sander Molenaars. Molenaers was al jaren de secretaris van het OCMW en als dusdanig betrokken bij de begrafenis van Lena Dewit. In de tijd dat Sander nog boekhouder was bij Frans van Dievoet had hij het voorrecht gehad Marceline Heremans bezig te zien bij de uitoefening van haar vroeger beroep. Hij herkende haar, zij hem niet, er hadden er zoveel in de kring gestaan, gapen en kwijlen en in hun handen klappen. Even kwam het bij Sander op dat vrouwen als Marceline gemakkelijke prooien waren, maar dan keek hij naar Gilbert, na Victor Goethals de braafste kloot die hij ooit had ontmoet.


Geen opmerkingen: