vrijdag 21 juli 2017

29. ELISABETH

ELIZABETH

De drie getrouwen Victor Goethals, Constant Michiels en Ernest Bellekens zaten op hun vaste plek in café De Statie hun geleerde gesprekken te voeren tot Constant aan Victor de vraag stelde of hij die oude man kende die af en toe een thee of een koffie kwam drinken, vriendelijk knikte naar iedereen die naar hem keek, maar voor de rest weinig spraakzaam was.

"Ik weet wie hij is," zei Victor, "hij is de hoofdpersoon in een van mijn kronieken die ik aan de straatstenen niet kwijt raak."
"Ze zijn toch goed geschreven," zei Ernest.
"Misschien zit er iets in voor de Auroor," zei Constant.
"Geen sprake van," zei Victor, "als je het verhaal gelezen hebt zul je wel weten dat het geen onderwerp is voor een halve boulevardkrant als de Auroor of een gifkikker als Lucien Terpentijn. Ik heb voor jullie een kopie meegebracht. Hier zie."
"Ik ben curieus," zei Ernest als hij het bundeltje aannam en er even in keek.

"Luister," zei Victor. "Kort na de eerste wereldoorlog was de zelfvoldane baas Mathieu Lauwers van de brouwerij van die naam,
er nog van overtuigd dat hij het beste bier van het land brouwde, de wat zurig van smaak Hellebeekse Bruine en hier zit het hem. Welk bier krijgt de heerschappij op de biermarkt, bier van bovengist of ondergist, een vraag van levensbelang. Ondergist heeft het gehaald. Mijn verhaal draait om deze toestand. Lees het maar."


Mathieu Lauwers had het fortuin van de familie, die de helft van Hellebeek aan landerijen in bezit had, goed besteed. Het water dat diep in de grond onder zijn voeten stroomde, was van de beste kwaliteit die er bestaat. Met zulk water brouwt men  bier van de beste kwaliteit dat einde en ver aan de man kan worden gebracht en met smaak gedronken. Maar Lauwers en zijn gevolg maakten de fout om luidop te dromen dat hen niets kon deren, dat hun zaken eindeloos zouden blijven floreren en dat ze tot na hun dood van een goede afzet konden blijven profiteren. Ingedommeld hadden ze niet in de gaten dat de dingen veranderden, ook de brouwtechnieken en de smaken.

De oude rijtuigmakerij van de brouwerij Lauwers die nog toebehoorde aan de brouwerij, was door Pier Pirra als bierstekerij ingericht. In het gebouw stonden nog een lange platte wagen op twee wielen die vroeger had gediend om biertonnen te vervoeren, een janplezier die nog weinig werd gebruikt, een victoria die de heren van het kasteel soms lieten uitrukken en een lange platte wagen op vier wielen door biersteker Pirra gebezigd om het bier van de brouwerij Lauwers in flessen en kratten uit te voeren naar particuliere klanten en de vele café’s te Hellebeek en de naburige dorpen. Een hoek van de rijtuigmakerij was met een muurtje afgesloten van de rest en diende als paardenstal. Daar stonden de twee trekpaarden van Pier die hij nodig had voor zijn bierronde.

Johan de zoon van de biersteker was een flinke jongen van veertien en uitgerust met stevige dijen en kuiten en een aantrekkelijke kop met een brein dat nog moest opgevuld worden met verstand, kennis, gevoelens, verlangens en liefde. Soms, zoals nu, verschool Johan zich op de zolder van de oude rijtuigmakerij achter hoog gestapelde biertonnen en kratten, door smalle doorgangen gescheiden. Voor Johan was het een bos vol bomen en rotsformaties dat hem de eenzaamheid bood die hij zocht. Johan genoot in zijn eentje van de grote rust in het ingebeelde woud, de reuk van verschaald bier was de geur van wild groeiende of stervende tropische planten en velerlei gedachten vervulden hem. Als hij groot was ging hij ontdekkingsreiziger worden en door de indringende boeken die hij over de tropen en exotische volkeren ging schrijven zouden de mensen respect voor hem krijgen, zeker de heren en dames van brouwerij Lauwers.

Tussen de tonnen en kratten werd Johan opgeschrikt door zijn vader die de ladder opkwam en riep dat hij de victoria moest inspannen om de lui van de brouwerij naar het Broeck aan de overkant van de Deel te voeren, voor een wandeling in het grote bos.

Johan wist wat dat betekende. In het grote bos gingen ze vogelnesten roven om met de eieren zogezegd een verzameling aan te leggen voor de lessen in natuurkunde.

"Doe het maar," zei zijn vader, "we hangen nog te veel af van de brouwerij voor mijn bierstekerij. De gebouwen zijn nog van de brouwerij. Je mag blij zijn met het vertrouwen dat ze in jou stellen."

Johan was blij met het vertrouwen dat het kasteel in hem stelde, maar vogelnesten roven stond hem niet aan, de vogels waren zijn vrienden, ze beschermen lag buiten zijn macht maar hun nesten wijzen, ook als ze het hem vroegen, daar was geen denken aan.

Louis Lauwers, zoon van de brouwer, Claude Viessman, zoon van
een industrieel en Elizabeth, tienjarig zusje van Louis stonden op Johan te wachten. Als Johan met de victoria buiten kwam merkte Louis op dat Johan zijn tijd genomen had om een paard in te spannen maar Johan zei onverschillig dat hij met een half ingespannen paard de straat niet op reed. De jongens lachten hem uit, wat kon er mis lopen met een rijtuig dat amper twaalf per uur kon halen.

Elizabeth het kleine meisje in zomerjurkje en lichte schoenen vroeg of paarden bijten, ze wou het dier aaien. Johan tilde het meisje op en liet haar de halsmanen van het paard strelen.

"Stap maar in mannen," zei Johan maar Louis kon het niet laten. "Mannen, wij zijn heren, bierstekertje."

Johan klauterde op de bok en vertrok met zijn gasten. Ze reden voorbij het kasteel van de brouwer. Elizabeth wees naar het kasteel en haar mama die van de pui naar de victoria wuifde. Het kasteel vertoonde enige tekenen van verval, de verf bladderde op enkele plaatsen af van de dakgoten en de klimop vertoonde bruine plekken. Johan zei dat Louis later de brouwerij in handen zou krijgen, maar dat er nieuwe biersoorten op de markt kwamen waar brouwerij Wouters het hoofd zou moeten aan bieden. Maar ze luisterden niet. Volgens Louis hadden zij het beste water en dus ook het beste bier en Johan voelde dat Louis niet wou dat hij zich moeide met hun zaken.

Bij het Broeck, een groot verwilderd bos, gaf Louis Johan de order om bij de victoria te blijven. Hij hoefde hen geen nesten te wijzen, ze waren groot genoeg om ze zelf te vinden.
Johan zou het toch niet gedaan hebben. De jongens liepen naar het bos maar Elizabeth weigerde mee te gaan. Louis maakte zich druk, zijn zuster mocht niet alleen achter blijven bij iemand van het gewone volk. Claude drong aan, toe meisje, kom mee het is droog en we blijven op de paden. Ze liepen het bospad in en Elizabeth keek nog even om naar Johan.

Johan doodde zijn tijd met naar bijzondere planten te zoeken op de rand van het bos, als de drie weer te voorschijn kwamen. Louis droeg een nest met vijf eitjes in. Een merelnest, zei hij. Johan bekeek de nest. "Lijstereitjes, zei hij, een lijsternest is beplakt van binnen en de eitjes hebben een andere kleur, die zijn gespikkeld. Binnen zes weken zouden het vijf lijsters zijn, nu doe je niets met die eieren, morgen kijkt u er niet meer naar."

Na de uitstap trok Johan zich opnieuw terug tussen de biertonnen en kratten, die allerlei vormen aannamen en geheime schuilplaatsen boden. Hij hoorde iemand door de gangen lopen en plots stond Elizabeth voor hem. Hij vertelde dat hij zo-even de menseneter had gezien, maar zo jong ze was, ze wist dat hij met spek zat te schieten om indruk te maken. Ze kwam naast hem zitten, pakte zijn hand en hield die tussen haar benen, haar lange rok hield ze zedig over haar knieën gesloten. Johan was er van aangedaan, nam haar hand weg en stond op. Hij hielp haar de ladder af en bracht haar terug naar het kasteel en zei dat hij zou vertrekken naar verre landen en terugkomen met een mooie prinses die verliefd op hem was. Ze zei: “Die prinses zal nooit zo verliefd zijn op jou als ik.” Hij was zo blij om wat er te gebeuren stond zoals alleen een jonge verliefde dat kan zijn.

Johan deed het college samen met Louis die hij dikwijls moest bijstaan want hij was niet half zo slim als Johan. Daardoor kreeg Johan de gelegenheid af en toe Elizabeth te zien. Het was haar aan te zien dat ze een hemelse schoonheid zou worden
en Johan was door die schoonheid erg gepakt en alles wat hij wilde worden in het leven was om Elizabeth voor zich te winnen.

De jaren verliepen. Elizabeth werd naar een pensionaat in Zwitserland gestuurd. Johan stak na schooltijd en tijdens de vakanties zijn vader een hand toe. Die spaarde en spaarde om Johan zijn hogere studies te kunnen betalen. Als hij oud genoeg was en het college achter zich had, begon hij zijn studies voor scheikundige aan de universiteit. Elk weekend was hij thuis en dan wandelde hij tot nabij het kasteel in de hoop Elizabeth te zien. Soms zag hij haar van ver, ze was met de jaren een jonge vrouw geworden, mooier dan ooit.

Johan maakte een wandeling in het kleinere bos dat deel uitmaakte van het park bij het kasteel. Het viel hem op dat het bos erg klein was geworden. Opgehouden door zijn studies was hij hier lange tijd niet meer geweest. Aanzienlijke stukken waren verkaveld en bebouwd met grote villa’s. Het grote nest van de bosmieren was verdwenen. Daar zag hij Elizabeth die tegen een boom stond te huilen. Ze zei dat het lang geleden was dat ze hem nog had gezien. Hij wist zich geen houding te geven, zeker niet nadat ze zich tegen hem had aangedrukt in een gebaar om zich geheel aan hem te geven.

De dagen en jaren vloden voorbij, een lange periode gevuld met studie en dromen. Hij studeerde af als chemicus in organische scheikunde, specialisatie brouwprocessen. Met zijn diploma op zak en getuigenissen van diverse bekende brouwerijen waar hij stage had gelopen ging hij zich melden bij Mathieu Lauwers, hij kon hem grote diensten bewijzen door nieuwe biersoorten te ontwikkelen en wou daarvoor zijn baan bij een grote, moderne, internationale brouwerij opgeven. Maar hij werd afgewezen en hij bleef in de grote brouwerij in de stad waar hij ook een studio huurde.

Zijn zuiver wetenschappelijke studies beletten hem niet zich te uiten als dichter en schrijver. In een weekblad verscheen van zijn hand een opstel dat vreemd genoeg niet handelde over chemische ontdekkingen maar over de liefde, het verhaal van een ongelukkig huwelijksleven, waarin de liefde ver te zoeken is. Maar wat is liefde eigenlijk? Een windzucht die de rozenstruiken streelt? Neen, het is een vlam die door onze aderen stroomt, muziek uit de hel die zelfs oude mensen doet
dansen. Het is de margriet die open bloeit als de nacht nabij komt, het is de anemoon die zich bij het minste zuchtje weer sluit en bij de eerste aanraking sterft.

Op een dag in september liep hij op Elizabeth in een stille straat in de stad. Ze zag hem en kwam op hem toe, blij hem te zien. Zijn hart ging op hoog toerental. Hij zag een verlovingsring aan haar rechterhand, gebruikelijk bij de betere standen. Ze stapten samen op. Onderweg moesten ze even uitwijken voor een piano op de stoep die verhuizers versleepten en Elizabeth greep Johan om zijn hals en drukte haar malse dij tegen die van Johan. Een golf van plezier schoot door zijn leden. Hij maakte de opmerking dat ze een ring droeg. En u? We zien u bijna niet meer.

Ze gingen op een bank zitten. Hij maakte zijn beklag dat ze verloofd was en hem niets had laten weten, hij haar buur. ‘Ik heb bij u nooit een kans gehad’, zei hij. De jaren afwezigheid hadden hem de moed gegeven vrijuit te spreken en op die bank bekende hij zijn grote liefde voor haar.

Uit haar handtas haalde ze een knipsel uit een tijdschrift, het was het stuk dat hij geschreven had, ze toonde het, stopte het weer weg en zei: "Ik weet wat liefde is." Wat was hij gelukkig dat ze om hem was begaan en hij sprak zijn grote bewondering voor haar uit, haar wonderlijke, donkerblauwe ogen. Hij vroeg haar of ze van hem hield, een klein beetje? Dan wilde hij voor haar heel groot worden, hij was tot alles in staat. Hij wilde terugkeren uit de stad, naar zijn huis om haar te kunnen zien in het park.

Ze liepen samen naar het huis van de industrieel. Ze belde aan en trok hem mee in het portaal. Hij wilde niet mee binnen maar ze zei: “Jou wil ik hebben, jou heb ik lief.” Ze liep de drie vier trappen weer af, legde haar arm om zijn hals en kuste hem. De deur ging open, ze maakte zich los en ze liep haastig de trap op. Kort daarna vertrok Johan naar het buitenland om een aantal jaren in Duitse en Tsjechische brouwerijen meer kennis te gaan opdoen.

Op een avond kwam iemand aankloppen bij de oude biersteker. Hij deed open en de dochter van het kasteel stond voor hem. Ze kwam alleen maar melden dat haar verloofde die officier geworden was zou komen om op de snip te jagen. Dat had ze nooit eerder gedaan. Terloops vroeg ze of ze nieuws hadden van Johan. Dat hadden ze niet. Kort daarna kregen ze een brief dat Johan binnen een maand zou thuiskomen. De biersteker liep naar het kasteel om het nieuws te brengen. Op het kasteel vroeg hij of hij Elizabeth kon spreken. Zij kwam in de hal en de biersteker vertelde haar dat Johan een brief had geschreven. Een felle ontroering maakte zich kort meester van haar gezicht maar dan gebaarde ze dat het haar niet veel kon schelen. De biersteker was teleurgesteld en hij zwoer dat hij zich nooit meer zou moeien met de geheimen van anderen.

Johan was weer thuis bij zijn ouders. Hij maakte een wandeling in de dichtbegroeide natuur die hem de goede, oude tijd in herinnering bracht. Hij ging zitten op een boomstam en begon te neuriën. Hij hoorde iemand naderen, het was Elizabeth die een korf droeg om wilde bloemen te plukken. Hij kwam niet op de gedachte dat ze in haar tuin alle bloemen had die ze zich kon wensen. Ze had die bloemen nodig als versiering voor het feest dat ze op het kasteel gingen geven.

Zij vond dat hij er bleek uitzag. Was hij niet weg geweest voor twee jaar? Ze stond daar voor hem, verrassend mooi. Ik versper uw weg, mompelde hij, helemaal ontdaan. Zij wisselden een lange blik, zij bloosde en sloeg haar ogen neer. Dan nodigde ze hem uit op het kasteel voor een groot feest.

Het was niet de eerste keer dat Johan het kasteel betrad. Elizabeth kwam binnen aan de arm van een militair in uniform, Claude haar verloofde, een trotse officier. Claude ging weg en Johan en Elizabeth bleven alleen achter. Johan vond Claude een goede keuze voor Elizabeth. Niet knap maar welopgevoed, dat telt mee, zei Elizabeth. Ja, en waarschijnlijk heeft hij een fortuin, dat is ook belangrijk, zei Johan. Met zijn kapitaal zou de brouwerij van je vader kunnen overschakelen op de nieuwe biersoorten. Ze ging weg, zonder hem een antwoord te geven.

Na het eetmaal liep Johan de wintertuin in en ging achter een heester zitten. Hij luisterde naar een gesprek tussen twee heren. Het kasteel was slecht onderhouden en de kasteelheer zou het moeilijk hebben om de verzekeringspolis te betalen. Op het kasteel hadden ze nooit aan sparen gedacht en veel uitgegeven. Men vertelde dat de beroemde juwelenkist van mevrouw langzaam leeg begon te raken. Ze wilden hun geldproblemen oplossen dank zij het fortuin van de aanstaande schoonzoon die onschatbaar rijk was. Johan was aangeslagen van wat hij had gehoord en stond op.

Elizabeth wandelde voorbij met haar verloofde Claude. Die liep met vragen bij het gedrag van Elizabeth. Hij ging op Johan toe en zei dat hij maar moest opletten, hij zou hem een draai om zijn oren kunnen geven. Claude werd afgeleid door een paar heren die hem luidruchtig opeisten voor de patrijzenjacht. Hij kwam weer op Johan af aan en gaf hem een klap in zijn gezicht. Johan vroeg of hij wel wijs is, hij kon hem in vier plooien en hem in zijn zak steken.

De volgende dag klopte Elizabeth aan bij Pirra. Johan kwam voor. "Claude is dood," zei ze, "omgekomen bij een jachtongeval. Ze hebben zijn hoofd er af geschoten, hij was je honderdduizend keer waard." Ze barstte in tranen uit en liep weg met grote, wanhopige passen.

Laat dezelfde avond werd bij de biersteker aangeklopt. Johan deed open en zag Elizabeth die hem teken deed buiten te komen.
Ze gingen zitten op de bank in het prieeltje. Elizabeth verontschuldigde zich voor vanochtend. Ze was ongelukkig al sinds vele jaren. Ze had gezegd dat hij honderdduizend maal beter was, dat was niet waar, hij was haar verloofde, meer niet. Het was tegen haar zin. Het was papa die het wilde. Papa was arm, hij was een bedelaar. Hij had moeten besluiten al het personeel te ontslaan. Hij was als gek. Elizabeth vroeg hem of hij haar op een dag zou kunnen vergeven.

De volgende dag kwam Elizabeth opnieuw aankloppen. Johan maakte open en ze vroeg Johan of hij de kist met het lijk van Claude naar het station kon brengen. Zij zou aan het station staan wachten.

Johan reed met de platte bierwagen terug voorbij het kasteel. Er was niemand, het huis was leeg. Zag dan licht in de entresol. Hij stapte af en door de kleine vensters zag hij de heer uit een jerrycan benzine uitgieten over de meubelen, het was duidelijk dat hij brand ging stichten en Johan schreeuwde het uit. De heer stond op, kwam naar het venster. Uit zijn ogen straalde het leed van de hele wereld. Hij stootte tegen de stoel waarop een brandende kaars stond. De kelder schoot in lichterlaaie. In paniek liep Johan alle kanten op. Keerde terug naar het venster en trok aan de tralies. Uit de kelder klonk een bloedstollende kreet en dan een doodsreutel. Opeens stond het hele kasteel in brand. Er was geen blussen meer aan.

Een jaar na de feiten, Johan was bij zijn ouders op bezoek, kwam de moeder van Elizabeth in het gezelschap van een heer aanbellen. Ze stelde hem voor als haar vriend Richmond. Ze waren gisteren naar een feestje geweest waar ook Elizabeth zich had getoond. Het was een mooi feestje, maar Elizabeth was er ingestort. Ze hadden haar naar huis gebracht en nu was ze opgenomen in het ziekenhuis. Had hij niet gezien dat ze de laatste tijd zo somber geworden was, maar hij had haar een hele tijd niet meer gezien. Ze was er niet te best aan toe, zei de moeder, hij zou haar een bezoek moeten brengen. Dat zou hij doen.

Johan kwam de hal van het ziekenhuis binnen en liep naar de receptie. De receptioniste wees hem de weg en Johan liep naar haar kamer. Ze lag in bed, zo bleek als de lakens.

"Johan," zei ze, "ik ga dood".
"Maar neen, de geneeskunde staat voor niets."
"Ik heb je nog zo veel te vertellen Johan. Ik dacht je een brief te schrijven maar nu je hier bent hoor je het uit mijn mond. Ik ben zo vreemd te moede, ik ken geen schaamte meer en ik praat nu met je zonder dat iets me hindert. Vroeger, toen ik nog vol leven was, zou ik liever dag en nacht geleden hebben dan een brief te schrijven of met jou te praten. Maar mijn ziel gaat mijn lichaam verlaten en ik kan niet meer nadenken als vroeger. Ik heb een bloeding gehad toen ik bij andere mensen was. De arts heeft mij onderzocht en heeft vastgesteld dat van mijn longen maar een stukje meer overblijft. Waar zou ik mij nog moeten voor schamen."
"Jij moet je voor niets schamen," zei Johan, "ook niet omdat je mijn hart gebroken hebt toen je me vertelde dat je met Claude moest trouwen om je vader van de ondergang te redden."

Ze zweeg even en zei dan: "Het voelt raar aan te denken dat het enige waar ik voor op de wereld ben gekomen was om je lief te hebben en nu afscheid te nemen van het leven. Mocht je kunnen ervaren hoe het is om in bed te liggen wachten op je laatste dag, je laatste uur. Ik heb zoveel spijt dat ik me niet aan je voeten heb gegooid, je schoenen gekust, om je te laten zien hoeveel ik van je hield. Gisteren en vandaag had ik de wens nog de kracht te hebben om terug te keren naar het platteland, naar de plaats in het bos waar je mij omarmd hebt. Ik zou me op de grond gooien en het heidekruid omhelzen. Maar dat gaat niet meer als ik niet een beetje beter word. Ik zal de lente niet meer meebeleven en de huizen, de straten, de bomen in het park zullen er na mijn verdwijning nog altijd zijn."
"De bomen en het park zijn er niet meer," zei Johan en had spijt dat hij dat gezegd had, maar ze hoorde hem niet.
"Vandaag heb ik kunnen rechtop zitten in mijn bed en door het
venster kijken, " zei ze. "Op de hoek van de straat kwamen twee personen elkaar tegen, ze hebben elkaar gegroet en handdrukken gewisseld. Ze lachten om wat ze elkaar te vertellen hadden en het was vreemd te weten dat ik, die dat alles zag gebeuren, ga sterven. Ik heb gedacht dat die twee niet wisten dat ik hier op mijn laatste uur lig te wachten. Maar zelfs al zouden ze het weten, ze zouden elkaar ook nog begroeten en blijven staan praten."
"Je moet beter worden, we kunnen van de verloren tijd nog veel inhalen. Je moet de mensen in de straat nog kunnen horen praten, je moet de voertuigen nog horen voorbij rijden. En in het bos wandelen."
"Mijn god, mocht je weten hoeveel ik van je gehouden heb, Johan. Ik heb het je niet kunnen tonen, zoveel dingen stonden
onze liefde in de weg, op de eerste plaats mijn eigen aard. Papa was ook de ergste vijand van zichzelf en ik ben echt zijn dochter. Maar nu ik ga sterven en nu het te laat is wilde ik je nog een laatste keer schrijven om het je te vertellen. Ik vraag me eigenlijk af waarom, dit laat je onverschillig vooral
nu ik er niet meer zal zijn."
"Dat gebeurt nooit, Elizabeth. Ik wil voor eeuwig aan je zijde blijven, je mag je nooit verlaten voelen."
"Ik ben blij dat je gekomen bent, maar nog geen dag geleden heb ik gewenst dat ik in je herinnering zou blijven zoals ik was voordat ik ziek ben geworden. Je was zo overvol van mijn ogen en wimpers, maar die zijn niet meer als vroeger."
"Ik zie dat verschil niet."
"Toch wel. Daarom had ik liever dat je niet meer was gekomen. Ik bid je, kom niet naar mij kijken in mijn kist. Ik ben nog wel ongeveer als vroeger, alleen wat bleker. Ik zal mijn gele
jurk dragen, maar toch, achteraf zul je er spijt van krijgen."
"Ik zou het mijn leven lang betreuren als ik geen afscheid van je had genomen."
"Ik ben verschillende keren begonnen aan een brief maar ik kwam er niet toe een duizendste deel te schrijven van wat ik me voornam. Het is verschrikkelijk dat ik moet sterven, ik wil niet sterven, ik bewaar nog een beetje hoop, ik bid de heer mij weer beter te maken, was het maar om de lente te zien uitkomen. Dan worden de dagen helderder en de bomen krijgen hun bladeren. Als ik mijn gezondheid terugkrijg zal ik nooit meer stout zijn. Ik heb zo gehuild als ik er weer aan dacht. Ik zou naar buiten komen en elke tegel en elke trede danken en ik zou goed zijn voor iedereen. Ik wil alle leed doorstaan als ik maar kon blijven leven. Ik zou nooit klagen, integendeel ik zou glimlachen naar wie mij kwaad wil. Ik heb mijn leven niet geleefd, ik heb voor niemand iets gedaan en dit slechte leven moet hier eindigen."
"Je mag van jezelf niet zeggen dat je slecht heb geleefd. dat is niet waar."
"Mocht je weten hoe diep het mij bedroeft dit leven te verlaten. Misschien dat je dan iets zou ondernemen, alles wat in je
macht ligt. Ik had gedacht dat als alle mensen van de wereld voor mij zouden bidden en besluiten om mij niet te laten sterven, god mij misschien de genade van het leven zou schenken. Ik zou zo dankbaar zijn dat ik nooit meer kwaad zou doen, zou glimlachen naar alles wat ik ontmoet, als ik maar kon blijven
leven."
"Je zult blijven leven, je moet blijven leven."
"Moeder is bij mij aan bed geweest. Ze huilde zo. Ook deze nacht heeft ze aan mijn bed zitten huilen. Dat heeft me goed gedaan. Door haar tranen heeft ze de bitterheid van mijn afscheid verzacht."
"Wat kan ik doen, wat moet ik zeggen om je leed te verzachten."
"Niets meer, alleen thuis deze brief lezen die ik voor jou geschreven heb. Dan zal ik er niet meer zijn."

Johan nam de envelop aan, stond op, kuste haar op haar voorhoofd. "Ik moet nu weg, ik loop straks nog wel even binnen."

Op zijn kamer las Johan de brief: "Liefste Johan. Ik heb me afgevraagd wat je zou zeggen als ik in de straat recht op u zou toelopen, in mijn beste kleren, niets kwetsend zou je zeggen. Het dringt tot mij door dat ik nooit meer zal kunnen doen waar ik zin in heb, want ik zal niet genezen, want ik ga sterven. Ik huil veel, stilletjes, zonder ophouden en zonder hoop. Ik snik niet, mijn borst doet geen pijn. Johan, mijn zeer lieve vriend, mijn enige liefde op deze aarde, kom bij mij als de avond valt. Ik zal niet huilen, ik zal glimlachen zo hard ik kan, zo gelukkig zal ik zijn van je te zien. En nu moet ik afscheid nemen, het wordt nacht. Tot ziens Johan, dank je voor elke dag. Als ik de aarde verlaat zal ik je nog danken, tot het einde en ik zal je naam uitspreken de hele weg lang. Leef je leven en vergeef mij voor al het kwaad dat ik je heb aangedaan. Verwijt me niet dat ik me niet aan je voeten heb gegooid om vergiffenis te vragen. Ik doe het nu, in gedachten. Wees gelukkig, Johan en vaarwel. Ik ben aan het einde van mijn krachten. Je Elizabeth."

Johan bleef minuten lang op de brief kijken zonder aan iets te denken, dan liep hij naar het tafeltje waar een telefoon stond, draaide  een nummer. "Hallo. Het ziekhuis. Kunt u mij verbinden met kamer veertien. Met juffrouw Elizabeth Lauwers." Hij moest een tijdje wachten, dan vroeg iemand of hij daar nog was. "Meneer, juffrouw Lauwers is een half uur geleden overleden."

Johan legde de hoorn weer op de telefoon en barstte in snikken uit. Er was niemand om hem te troosten.

Victor Goethals vroeg zijn vrienden: "Wat vinden jullie van dit verhaal? Tragisch niet. Dat zijn gebeurtenissen van meer dan vijfentwintig jaar geleden. Johan is sindsdien vrijgezel gebleven. Hij heeft geen enkel meisje meer gekend en is meester brouwer gebleven."

"Het doet me denken aan een roman, die ik lang geleden gelezen heb, toen ik nog veel las," zei Ernest.
"Dat was fictie," zei Victor, "dit is een relaas van feiten die zich hebben voorgedaan. Misschien dat ik hier en daar wat heb opgevist, dat is dan gefundenes fressen. Beroemde schrijvers worden er om geprezen."
"Om op het verhaal zelf terug te komen," zei Constant, "mij zou zo iets niet overkomen, ik zou niet lang alleen willen blijven."
"Ik wel. Mocht Tine iets overkomen dan weet ik niet wat ik zou doen," zei Ernest ernstig.
"Toch geen zelfmoord, geen vrouw is het waard," zei Constant.
"Tine wel, maar ik denk eer aan alcohol of drugs."


Johan Pirra was intussen opgestaan, had goedendag geknikt en was weggegaan. 

Geen opmerkingen: