ELIZABETH
De drie getrouwen
Victor Goethals, Constant Michiels en Ernest Bellekens zaten op hun vaste plek
in café De Statie hun geleerde gesprekken te voeren tot Constant aan Victor de
vraag stelde of hij die oude man kende die af en toe een thee of een koffie
kwam drinken, vriendelijk knikte naar iedereen die naar hem keek, maar voor de
rest weinig spraakzaam was.
"Ik weet wie
hij is," zei Victor, "hij is de hoofdpersoon in een van mijn
kronieken die ik aan de straatstenen niet kwijt raak."
"Ze zijn toch
goed geschreven," zei Ernest.
"Misschien zit
er iets in voor de Auroor," zei Constant.
"Geen sprake
van," zei Victor, "als je het verhaal gelezen hebt zul je wel weten
dat het geen onderwerp is voor een halve boulevardkrant als de Auroor of een
gifkikker als Lucien Terpentijn. Ik heb voor jullie een kopie meegebracht. Hier
zie."
"Ik ben curieus,"
zei Ernest als hij het bundeltje aannam en er even in keek.
"Luister,"
zei Victor. "Kort na de eerste wereldoorlog was de zelfvoldane baas
Mathieu Lauwers van de brouwerij van die naam,
er nog van overtuigd
dat hij het beste bier van het land brouwde, de wat zurig van smaak Hellebeekse
Bruine en hier zit het hem. Welk bier krijgt de heerschappij op de biermarkt,
bier van bovengist of ondergist, een vraag van levensbelang. Ondergist heeft
het gehaald. Mijn verhaal draait om deze toestand. Lees het maar."
Mathieu Lauwers had
het fortuin van de familie, die de helft van Hellebeek aan landerijen in bezit
had, goed besteed. Het water dat diep in de grond onder zijn voeten stroomde,
was van de beste kwaliteit die er bestaat. Met zulk water brouwt men bier van de beste kwaliteit dat einde en ver
aan de man kan worden gebracht en met smaak gedronken. Maar Lauwers en zijn
gevolg maakten de fout om luidop te dromen dat hen niets kon deren, dat hun
zaken eindeloos zouden blijven floreren en dat ze tot na hun dood van een goede
afzet konden blijven profiteren. Ingedommeld hadden ze niet in de gaten dat de
dingen veranderden, ook de brouwtechnieken en de smaken.
De oude rijtuigmakerij
van de brouwerij Lauwers die nog toebehoorde aan de brouwerij, was door Pier
Pirra als bierstekerij ingericht. In het gebouw stonden nog een lange platte
wagen op twee wielen die vroeger had gediend om biertonnen te vervoeren, een
janplezier die nog weinig werd gebruikt, een victoria die de heren van het
kasteel soms lieten uitrukken en een lange platte wagen op vier wielen door
biersteker Pirra gebezigd om het bier van de brouwerij Lauwers in flessen en
kratten uit te voeren naar particuliere klanten en de vele café’s te Hellebeek
en de naburige dorpen. Een hoek van de rijtuigmakerij was met een muurtje
afgesloten van de rest en diende als paardenstal. Daar stonden de twee
trekpaarden van Pier die hij nodig had voor zijn bierronde.
Johan de zoon van de
biersteker was een flinke jongen van veertien en uitgerust met stevige dijen en
kuiten en een aantrekkelijke kop met een brein dat nog moest opgevuld worden
met verstand, kennis, gevoelens, verlangens en liefde. Soms, zoals nu,
verschool Johan zich op de zolder van de oude rijtuigmakerij achter hoog
gestapelde biertonnen en kratten, door smalle doorgangen gescheiden. Voor Johan
was het een bos vol bomen en rotsformaties dat hem de eenzaamheid bood die hij
zocht. Johan genoot in zijn eentje van de grote rust in het ingebeelde woud, de
reuk van verschaald bier was de geur van wild groeiende of stervende tropische
planten en velerlei gedachten vervulden hem. Als hij groot was ging hij
ontdekkingsreiziger worden en door de indringende boeken die hij over de tropen
en exotische volkeren ging schrijven zouden de mensen respect voor hem krijgen,
zeker de heren en dames van brouwerij Lauwers.
Tussen de tonnen
en kratten werd Johan opgeschrikt door zijn vader die de ladder opkwam en riep
dat hij de victoria moest inspannen om de lui van de brouwerij naar het Broeck
aan de overkant van de Deel te voeren, voor een wandeling in het grote bos.
Johan wist wat dat
betekende. In het grote bos gingen ze vogelnesten roven om met de eieren
zogezegd een verzameling aan te leggen voor de lessen in natuurkunde.
"Doe het
maar," zei zijn vader, "we hangen nog te veel af van de brouwerij
voor mijn bierstekerij. De gebouwen zijn nog van de brouwerij. Je mag blij zijn
met het vertrouwen dat ze in jou stellen."
Johan was blij met
het vertrouwen dat het kasteel in hem stelde, maar vogelnesten roven stond hem
niet aan, de vogels waren zijn vrienden, ze beschermen lag buiten zijn macht
maar hun nesten wijzen, ook als ze het hem vroegen, daar was geen denken aan.
Louis Lauwers,
zoon van de brouwer, Claude Viessman, zoon van
een industrieel en
Elizabeth, tienjarig zusje van Louis stonden op Johan te wachten. Als Johan met
de victoria buiten kwam merkte Louis op dat Johan zijn tijd genomen had om een
paard in te spannen maar Johan zei onverschillig dat hij met een half
ingespannen paard de straat niet op reed. De jongens lachten hem uit, wat kon
er mis lopen met een rijtuig dat amper twaalf per uur kon halen.
Elizabeth het
kleine meisje in zomerjurkje en lichte schoenen vroeg of paarden bijten, ze wou
het dier aaien. Johan tilde het meisje op en liet haar de halsmanen van het
paard strelen.
"Stap maar in
mannen," zei Johan maar Louis kon het niet laten. "Mannen, wij zijn
heren, bierstekertje."
Johan klauterde op
de bok en vertrok met zijn gasten. Ze reden voorbij het kasteel van de brouwer.
Elizabeth wees naar het kasteel en haar mama die van de pui naar de victoria
wuifde. Het kasteel vertoonde enige tekenen van verval, de verf bladderde op
enkele plaatsen af van de dakgoten en de klimop vertoonde bruine plekken. Johan
zei dat Louis later de brouwerij in handen zou krijgen, maar dat er nieuwe
biersoorten op de markt kwamen waar brouwerij Wouters het hoofd zou moeten aan
bieden. Maar ze luisterden niet. Volgens Louis hadden zij het beste water en
dus ook het beste bier en Johan voelde dat Louis niet wou dat hij zich moeide
met hun zaken.
Bij het Broeck,
een groot verwilderd bos, gaf Louis Johan de order om bij de victoria te
blijven. Hij hoefde hen geen nesten te wijzen, ze waren groot genoeg om ze zelf
te vinden.
Johan zou het toch
niet gedaan hebben. De jongens liepen naar het bos maar Elizabeth weigerde mee
te gaan. Louis maakte zich druk, zijn zuster mocht niet alleen achter blijven
bij iemand van het gewone volk. Claude drong aan, toe meisje, kom mee het is
droog en we blijven op de paden. Ze liepen het bospad in en Elizabeth keek nog
even om naar Johan.
Johan doodde zijn
tijd met naar bijzondere planten te zoeken op de rand van het bos, als de drie
weer te voorschijn kwamen. Louis droeg een nest met vijf eitjes in. Een
merelnest, zei hij. Johan bekeek de nest. "Lijstereitjes, zei hij, een lijsternest
is beplakt van binnen en de eitjes hebben een andere kleur, die zijn gespikkeld.
Binnen zes weken zouden het vijf lijsters zijn, nu doe je niets met die eieren,
morgen kijkt u er niet meer naar."
Na de uitstap trok
Johan zich opnieuw terug tussen de biertonnen en kratten, die allerlei vormen
aannamen en geheime schuilplaatsen boden. Hij hoorde iemand door de gangen
lopen en plots stond Elizabeth voor hem. Hij vertelde dat hij zo-even de
menseneter had gezien, maar zo jong ze was, ze wist dat hij met spek zat te
schieten om indruk te maken. Ze kwam naast hem zitten, pakte zijn hand en hield
die tussen haar benen, haar lange rok hield ze zedig over haar knieën gesloten.
Johan was er van aangedaan, nam haar hand weg en stond op. Hij hielp haar de
ladder af en bracht haar terug naar het kasteel en zei dat hij zou vertrekken
naar verre landen en terugkomen met een mooie prinses die verliefd op hem was.
Ze zei: “Die prinses zal nooit zo verliefd zijn op jou als ik.” Hij was zo blij
om wat er te gebeuren stond zoals alleen een jonge verliefde dat kan zijn.
Johan deed het college
samen met Louis die hij dikwijls moest bijstaan want hij was niet half zo slim
als Johan. Daardoor kreeg Johan de gelegenheid af en toe Elizabeth te zien. Het
was haar aan te zien dat ze een hemelse schoonheid zou worden
en Johan was door
die schoonheid erg gepakt en alles wat hij wilde worden in het leven was om
Elizabeth voor zich te winnen.
De jaren
verliepen. Elizabeth werd naar een pensionaat in Zwitserland gestuurd. Johan
stak na schooltijd en tijdens de vakanties zijn vader een hand toe. Die spaarde
en spaarde om Johan zijn hogere studies te kunnen betalen. Als hij oud genoeg
was en het college achter zich had, begon hij zijn studies voor scheikundige
aan de universiteit. Elk weekend was hij thuis en dan wandelde hij tot nabij
het kasteel in de hoop Elizabeth te zien. Soms zag hij haar van ver, ze was met
de jaren een jonge vrouw geworden, mooier dan ooit.
Johan maakte een
wandeling in het kleinere bos dat deel uitmaakte van het park bij het kasteel.
Het viel hem op dat het bos erg klein was geworden. Opgehouden door zijn studies
was hij hier lange tijd niet meer geweest. Aanzienlijke stukken waren verkaveld
en bebouwd met grote villa’s. Het grote nest van de bosmieren was verdwenen.
Daar zag hij Elizabeth die tegen een boom stond te huilen. Ze zei dat het lang
geleden was dat ze hem nog had gezien. Hij wist zich geen houding te geven,
zeker niet nadat ze zich tegen hem had aangedrukt in een gebaar om zich geheel
aan hem te geven.
De dagen en jaren
vloden voorbij, een lange periode gevuld met studie en dromen. Hij studeerde af
als chemicus in organische scheikunde, specialisatie brouwprocessen. Met zijn
diploma op zak en getuigenissen van diverse bekende
brouwerijen waar hij stage had gelopen ging hij zich melden bij Mathieu
Lauwers, hij kon hem grote diensten bewijzen door nieuwe biersoorten te
ontwikkelen en wou daarvoor zijn baan bij een grote, moderne, internationale
brouwerij opgeven. Maar hij werd afgewezen en hij bleef in de grote brouwerij
in de stad waar hij ook een studio huurde.
Zijn zuiver wetenschappelijke
studies beletten hem niet zich te uiten als dichter en schrijver. In een weekblad
verscheen van zijn hand een opstel dat vreemd genoeg niet handelde over
chemische ontdekkingen maar over de liefde, het verhaal van een ongelukkig huwelijksleven,
waarin de liefde ver te zoeken is. Maar wat is liefde eigenlijk? Een windzucht
die de rozenstruiken streelt? Neen, het is een vlam die door onze aderen
stroomt, muziek uit de hel die zelfs oude mensen doet
dansen. Het is de
margriet die open bloeit als de nacht nabij komt, het is de anemoon die zich bij
het minste zuchtje weer sluit en bij de eerste aanraking sterft.
Op een dag in
september liep hij op Elizabeth in een stille straat in de stad. Ze zag hem en
kwam op hem toe, blij hem te zien. Zijn hart ging op hoog toerental. Hij zag
een verlovingsring aan haar rechterhand, gebruikelijk bij de betere standen. Ze
stapten samen op. Onderweg moesten ze even uitwijken voor een piano op de stoep
die verhuizers versleepten en Elizabeth greep Johan om zijn hals en drukte haar
malse dij tegen die van Johan. Een golf van plezier schoot door zijn leden. Hij
maakte de opmerking dat ze een ring droeg. En u? We zien u bijna niet meer.
Ze gingen op een
bank zitten. Hij maakte zijn beklag dat ze verloofd was en hem niets had laten
weten, hij haar buur. ‘Ik heb bij u nooit een kans gehad’, zei hij. De jaren
afwezigheid hadden hem de moed gegeven vrijuit te spreken en op die bank bekende
hij zijn grote liefde voor haar.
Uit haar handtas
haalde ze een knipsel uit een tijdschrift, het was het stuk dat hij geschreven
had, ze toonde het, stopte het weer weg en zei: "Ik weet wat liefde
is." Wat was hij gelukkig dat ze om hem was begaan en hij sprak zijn grote
bewondering voor haar uit, haar wonderlijke, donkerblauwe ogen. Hij vroeg haar
of ze van hem hield, een klein beetje? Dan wilde hij voor haar heel groot
worden, hij was tot alles in staat. Hij wilde terugkeren uit de stad, naar zijn
huis om haar te kunnen zien in het park.
Ze liepen samen
naar het huis van de industrieel. Ze belde aan en trok hem mee in het portaal. Hij
wilde niet mee binnen maar ze zei: “Jou wil ik hebben, jou heb ik lief.” Ze
liep de drie vier trappen weer af, legde haar arm om zijn hals en kuste hem. De
deur ging open, ze maakte zich los en ze liep haastig de trap op. Kort daarna
vertrok Johan naar het buitenland om een aantal jaren in Duitse en Tsjechische
brouwerijen meer kennis te gaan opdoen.
Op een avond kwam
iemand aankloppen bij de oude biersteker. Hij deed open en de dochter van het
kasteel stond voor hem. Ze kwam alleen maar melden dat haar verloofde die officier
geworden was zou komen om op de snip te jagen. Dat had ze nooit eerder gedaan.
Terloops vroeg ze of ze nieuws hadden van Johan. Dat hadden ze niet. Kort
daarna kregen ze een brief dat Johan binnen een maand zou thuiskomen. De biersteker
liep naar het kasteel om het nieuws te brengen. Op het kasteel vroeg hij of hij
Elizabeth kon spreken. Zij kwam in de hal en de biersteker vertelde haar dat Johan
een brief had geschreven. Een felle ontroering maakte zich kort meester van
haar gezicht maar dan gebaarde ze dat het haar niet veel kon schelen. De
biersteker was teleurgesteld en hij zwoer dat hij zich nooit meer zou moeien
met de geheimen van anderen.
Johan was weer
thuis bij zijn ouders. Hij maakte een wandeling in de dichtbegroeide natuur die
hem de goede, oude tijd in herinnering bracht. Hij ging zitten op een boomstam
en begon te neuriën. Hij hoorde iemand naderen, het was Elizabeth die een korf
droeg om wilde bloemen te plukken. Hij kwam niet op de gedachte dat ze in haar
tuin alle bloemen had die ze zich kon wensen. Ze had die bloemen nodig als
versiering voor het feest dat ze op het kasteel gingen geven.
Zij vond dat hij
er bleek uitzag. Was hij niet weg geweest voor twee jaar? Ze stond daar voor
hem, verrassend mooi. Ik versper uw weg, mompelde hij, helemaal ontdaan. Zij
wisselden een lange blik, zij bloosde en sloeg haar ogen neer. Dan nodigde ze
hem uit op het kasteel voor een groot feest.
Het was niet de
eerste keer dat Johan het kasteel betrad. Elizabeth kwam binnen aan de arm van een
militair in uniform, Claude haar verloofde, een trotse officier. Claude ging
weg en Johan en Elizabeth bleven alleen achter. Johan vond Claude een goede
keuze voor Elizabeth. Niet knap maar welopgevoed, dat telt mee, zei Elizabeth.
Ja, en waarschijnlijk heeft hij een fortuin, dat is ook belangrijk, zei Johan. Met
zijn kapitaal zou de brouwerij van je vader kunnen overschakelen op de nieuwe
biersoorten. Ze ging weg, zonder hem een antwoord te geven.
Na het eetmaal liep
Johan de wintertuin in en ging achter een heester zitten. Hij luisterde naar
een gesprek tussen twee heren. Het kasteel was slecht onderhouden en de kasteelheer
zou het moeilijk hebben om de verzekeringspolis te betalen. Op het kasteel
hadden ze nooit aan sparen gedacht en veel uitgegeven. Men vertelde dat de
beroemde juwelenkist van mevrouw langzaam leeg begon te raken. Ze wilden hun
geldproblemen oplossen dank zij het fortuin van de aanstaande schoonzoon die
onschatbaar rijk was. Johan was aangeslagen van wat hij had gehoord en stond op.
Elizabeth wandelde
voorbij met haar verloofde Claude. Die liep met vragen bij het gedrag van
Elizabeth. Hij ging op Johan toe en zei dat hij maar moest opletten, hij zou
hem een draai om zijn oren kunnen geven. Claude werd afgeleid door een paar heren
die hem luidruchtig opeisten voor de patrijzenjacht. Hij kwam weer op Johan af
aan en gaf hem een klap in zijn gezicht. Johan vroeg of hij wel wijs is, hij
kon hem in vier plooien en hem in zijn zak steken.
De volgende dag
klopte Elizabeth aan bij Pirra. Johan kwam voor. "Claude is dood,"
zei ze, "omgekomen bij een jachtongeval. Ze hebben zijn hoofd er af
geschoten, hij was je honderdduizend keer waard." Ze barstte in tranen uit
en liep weg met grote, wanhopige passen.
Laat dezelfde
avond werd bij de biersteker aangeklopt. Johan deed open en zag Elizabeth die
hem teken deed buiten te komen.
Ze gingen zitten
op de bank in het prieeltje. Elizabeth verontschuldigde zich voor vanochtend.
Ze was ongelukkig al sinds vele jaren. Ze had gezegd dat hij honderdduizend
maal beter was, dat was niet waar, hij was haar verloofde, meer niet. Het was tegen
haar zin. Het was papa die het wilde. Papa was arm, hij was een bedelaar. Hij
had moeten besluiten al het personeel te ontslaan. Hij was als gek. Elizabeth vroeg
hem of hij haar op een dag zou kunnen vergeven.
De volgende dag kwam
Elizabeth opnieuw aankloppen. Johan maakte open en ze vroeg Johan of hij de
kist met het lijk van Claude naar het station kon brengen. Zij zou aan het
station staan wachten.
Johan reed met de
platte bierwagen terug voorbij het kasteel. Er was niemand, het huis was leeg.
Zag dan licht in de entresol. Hij stapte af en door de kleine vensters zag hij de
heer uit een jerrycan benzine uitgieten over de meubelen, het was duidelijk dat
hij brand ging stichten en Johan schreeuwde het uit. De heer stond op, kwam
naar het venster. Uit zijn ogen straalde het leed van de hele wereld. Hij stootte
tegen de stoel waarop een brandende kaars stond. De kelder schoot in
lichterlaaie. In paniek liep Johan alle kanten op. Keerde terug naar het
venster en trok aan de tralies. Uit de kelder klonk een bloedstollende kreet en
dan een doodsreutel. Opeens stond het hele kasteel in brand. Er was geen
blussen meer aan.
Een jaar na de
feiten, Johan was bij zijn ouders op bezoek, kwam de moeder van Elizabeth in
het gezelschap van een heer aanbellen. Ze stelde hem voor als haar vriend
Richmond. Ze waren gisteren naar een feestje geweest waar ook Elizabeth zich
had getoond. Het was een mooi feestje, maar Elizabeth was er ingestort. Ze
hadden haar naar huis gebracht en nu was ze opgenomen in het ziekenhuis. Had
hij niet gezien dat ze de laatste tijd zo somber geworden was, maar hij had haar
een hele tijd niet meer gezien. Ze was er niet te best aan toe, zei de moeder,
hij zou haar een bezoek moeten brengen. Dat zou hij doen.
Johan kwam de hal
van het ziekenhuis binnen en liep naar de receptie. De receptioniste wees hem
de weg en Johan liep naar haar kamer. Ze lag in bed, zo bleek als de lakens.
"Johan,"
zei ze, "ik ga dood".
"Maar neen,
de geneeskunde staat voor niets."
"Ik heb je
nog zo veel te vertellen Johan. Ik dacht je een brief te schrijven maar nu je
hier bent hoor je het uit mijn mond. Ik ben zo vreemd te moede, ik ken geen
schaamte meer en ik praat nu met je zonder dat iets me hindert. Vroeger, toen
ik nog vol leven was, zou ik liever dag en nacht geleden hebben dan een brief
te schrijven of met jou te praten. Maar mijn ziel gaat mijn lichaam verlaten en
ik kan niet meer nadenken als vroeger. Ik heb een bloeding gehad toen ik bij
andere mensen was. De arts heeft mij onderzocht en heeft vastgesteld dat van
mijn longen maar een stukje meer overblijft. Waar zou ik mij nog moeten voor
schamen."
"Jij moet je
voor niets schamen," zei Johan, "ook niet omdat je mijn hart gebroken
hebt toen je me vertelde dat je met Claude moest trouwen om je vader van de
ondergang te redden."
Ze zweeg even en
zei dan: "Het voelt raar aan te denken dat het enige waar ik voor op de
wereld ben gekomen was om je lief te hebben en nu afscheid te nemen van het
leven. Mocht je kunnen ervaren hoe het is om in bed te liggen wachten op je laatste
dag, je laatste uur. Ik heb zoveel spijt dat ik me niet aan je voeten heb gegooid,
je schoenen gekust, om je te laten zien hoeveel ik van je hield. Gisteren en
vandaag had ik de wens nog de kracht te hebben om terug te keren naar het platteland,
naar de plaats in het bos waar je mij oma rmd hebt. Ik zou me op de grond gooien en het
heidekruid omhelzen. Maar dat gaat niet meer als ik niet een beetje beter word.
Ik zal de lente niet meer meebeleven en de huizen, de straten, de bomen
in het park zullen er na mijn verdwijning nog altijd zijn."
"De bomen en
het park zijn er niet meer," zei Johan en had spijt dat hij dat gezegd
had, maar ze hoorde hem niet.
"Vandaag heb
ik kunnen rechtop zitten in mijn bed en door het
venster kijken,
" zei ze. "Op de hoek van de straat kwamen twee personen elkaar tegen,
ze hebben elkaar gegroet en handdrukken gewisseld. Ze lachten om wat ze elkaar
te vertellen hadden en het was vreemd te weten dat ik, die dat alles zag
gebeuren, ga sterven. Ik heb gedacht dat die twee niet wisten dat ik hier op
mijn laatste uur lig te wachten. Maar zelfs al zouden ze het weten, ze zouden
elkaar ook nog begroeten en blijven staan praten."
"Je moet
beter worden, we kunnen van de verloren tijd nog veel inhalen. Je moet de
mensen in de straat nog kunnen horen praten, je moet de voertuigen nog horen
voorbij rijden. En in het bos wandelen."
"Mijn
god, mocht je weten hoeveel ik van je gehouden heb, Johan. Ik heb het je niet
kunnen tonen, zoveel dingen stonden
onze liefde in de
weg, op de eerste plaats mijn eigen aard. Papa was ook de ergste vijand van
zichzelf en ik ben echt zijn dochter. Maar nu ik ga sterven en nu het te laat
is wilde ik je nog een laatste keer schrijven om het je te vertellen. Ik vraag
me eigenlijk af waarom, dit laat je onverschillig vooral
nu ik er niet meer
zal zijn."
"Dat gebeurt
nooit, Elizabeth. Ik wil voor eeuwig aan je zijde blijven, je mag je nooit
verlaten voelen."
"Ik ben
blij dat je gekomen bent, maar nog geen dag geleden heb ik gewenst dat ik in je
herinnering zou blijven zoals ik was voordat ik ziek ben geworden. Je was zo
overvol van mijn ogen en wimpers, maar die zijn niet meer als vroeger."
"Ik zie
dat verschil niet."
"Toch
wel. Daarom had ik liever dat je niet meer was gekomen. Ik bid je, kom niet
naar mij kijken in mijn kist. Ik ben nog wel ongeveer als vroeger, alleen wat
bleker. Ik zal mijn gele
jurk dragen, maar
toch, achteraf zul je er spijt van krijgen."
"Ik zou
het mijn leven lang betreuren als ik geen afscheid van je had genomen."
"Ik ben
verschillende keren begonnen aan een brief maar ik kwam er niet toe een
duizendste deel te schrijven van wat ik me voornam. Het is verschrikkelijk dat
ik moet sterven, ik wil niet sterven, ik bewaar nog een beetje hoop, ik bid de
heer mij weer beter te maken, was het maar om de lente te zien uitkomen. Dan
worden de dagen helderder en de bomen krijgen hun bladeren. Als ik mijn
gezondheid terugkrijg zal ik nooit meer stout zijn. Ik heb zo gehuild als ik er
weer aan dacht. Ik zou naar buiten komen en elke tegel en elke trede danken en
ik zou goed zijn voor iedereen. Ik wil alle leed doorstaan als ik maar kon
blijven leven. Ik zou nooit klagen, integendeel ik zou glimlachen naar wie mij kwaad
wil. Ik heb mijn leven niet geleefd, ik heb voor niemand iets gedaan en dit slechte
leven moet hier eindigen."
"Je mag
van jezelf niet zeggen dat je slecht heb geleefd. dat is niet waar."
"Mocht
je weten hoe diep het mij bedroeft dit leven te verlaten. Misschien dat je dan
iets zou ondernemen, alles wat in je
macht ligt. Ik had
gedacht dat als alle mensen van de wereld voor mij zouden bidden en besluiten
om mij niet te laten sterven, god mij misschien de genade van het leven zou
schenken. Ik zou zo dankbaar zijn dat ik nooit meer kwaad zou doen, zou
glimlachen naar alles wat ik ontmoet, als ik maar kon blijven
leven."
"Je zult
blijven leven, je moet blijven leven."
"Moeder
is bij mij aan bed geweest. Ze huilde zo. Ook deze nacht heeft ze aan mijn bed
zitten huilen. Dat heeft me goed gedaan. Door haar tranen heeft ze de bitterheid
van mijn afscheid verzacht."
"Wat kan
ik doen, wat moet ik zeggen om je leed te verzachten."
"Niets
meer, alleen thuis deze brief lezen die ik voor jou geschreven heb. Dan zal ik
er niet meer zijn."
Johan nam de
envelop aan, stond op, kuste haar op haar voorhoofd. "Ik moet nu weg, ik
loop straks nog wel even binnen."
Op zijn kamer las
Johan de brief: "Liefste Johan. Ik heb me afgevraagd wat je zou zeggen als
ik in de straat recht op u zou toelopen, in mijn beste kleren, niets kwetsend
zou je zeggen. Het dringt tot mij door dat ik nooit meer zal kunnen doen waar
ik zin in heb, want ik zal niet genezen, want ik ga sterven. Ik huil veel,
stilletjes, zonder ophouden en zonder hoop. Ik snik niet, mijn borst doet geen
pijn. Johan, mijn zeer lieve vriend, mijn enige liefde op deze aarde, kom bij
mij als de avond valt. Ik zal niet huilen, ik zal glimlachen zo hard ik kan, zo
gelukkig zal ik zijn van je te zien. En nu moet ik afscheid nemen, het wordt
nacht. Tot ziens Johan, dank je voor elke dag. Als ik de aarde verlaat zal ik
je nog danken, tot het einde en ik zal je naam uitspreken de hele weg lang.
Leef je leven en vergeef mij voor al het kwaad dat ik je heb aangedaan. Verwijt
me niet dat ik me niet aan je voeten heb gegooid om vergiffenis te vragen. Ik
doe het nu, in gedachten. Wees gelukkig, Johan en vaarwel. Ik ben aan het einde
van mijn krachten. Je Elizabeth."
Johan bleef
minuten lang op de brief kijken zonder aan iets te denken, dan liep hij naar
het tafeltje waar een telefoon stond, draaide een nummer. "Hallo. Het ziekhuis. Kunt u
mij verbinden met kamer veertien. Met juffrouw Elizabeth Lauwers." Hij
moest een tijdje wachten, dan vroeg iemand of hij daar nog was. "Meneer, juffrouw
Lauwers is een half uur geleden overleden."
Johan legde
de hoorn weer op de telefoon en barstte in snikken uit. Er was niemand om hem
te troosten.
Victor
Goethals vroeg zijn vrienden: "Wat vinden jullie van dit verhaal? Tragisch
niet. Dat zijn gebeurtenissen van meer dan vijfentwintig jaar geleden. Johan is
sindsdien vrijgezel gebleven. Hij heeft geen enkel meisje meer gekend en is meester
brouwer gebleven."
"Het doet me
denken aan een roma n, die ik lang geleden gelezen heb, toen ik
nog veel las," zei Ernest.
"Dat was
fictie," zei Victor, "dit is een relaas van feiten die zich hebben
voorgedaan. Misschien dat ik hier en daar wat heb opgevist, dat is dan
gefundenes fressen. Beroemde schrijvers worden er om geprezen."
"Om op het
verhaal zelf terug te komen," zei Constant, "mij zou zo iets niet
overkomen, ik zou niet lang alleen willen blijven."
"Ik wel.
Mocht Tine iets overkomen dan weet ik niet wat ik zou doen," zei Ernest
ernstig.
"Toch
geen zelfmoord, geen vrouw is het waard," zei Constant.
"Tine
wel, maar ik denk eer aan alcohol of drugs."
Johan Pirra
was intussen opgestaan, had goedendag geknikt en was weggegaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten