TAFFETAF
IS TERUG IN HET DORP
Overdag was De
Werkmansvriend een alledaags café zoals men die tot in de jaren vijftig op het
platteland overal en ook te Hellebeek aantrof. Mensen die van hun akkers of van
de arbeiderstrein huiswaarts keerden kwamen er hun dorst lossen, maar in de
avond, na een uur of tien, gingen de gordijnen dicht en werd er voor geld
gedobbeld en soms, niet altijd, ontucht gepleegd. Waar ontucht is zijn er
vrouwen mee in het spel. Het gerucht deed de ronde dat oorlogsweduwe Mitte Janssens
daar aan meedeed. Hoe ver Mitte zich heeft laten gaan, of daartoe gedwongen
werd, staat niet te boek en op mondelinge overleveringen kan men niet altijd staat
gaan. De Werkmansvriend is neergehaald om plaats te ruimen voor een
appartementsgebouw waar niet veel meer leven te bespeuren valt dan een baby die
af en toe kraait of huilt, een schoothond die zich moet laten horen of iemand
die zingt in de badkamer.
In voornoemd café
had Mitte kennis gemaakt met ene kort daarvoor naar zijn dorp teruggekeerde Gustaaf
Coestaert, die een generatie eerder uit het dorp was vertrokken zogezegd op
zoek naar avontuur en daar willen we even over uitweiden.
Een echte avonturier
is iemand die zijn eigen vertrouwde omgeving opgeeft en de wijde wereld intrekt
op zoek naar belevenissen en mogelijkheden die hij thuis niet vindt. Grote voorbeelden
zijn Christoffel Colombus, Old Shatterhand en de Vlaamse arbeiders die in
Detroit de Amerikaanse automobielen ineen zijn gaan schroeven. Er zijn goede en
slechte avonturiers. Een goede trekt er op uit om een betere wereld te vinden
waar hij wil blijven wonen, zijn familie daar naartoe wil halen of zelf ter
plekke een gezin stichten. Een slechte avonturier trekt er op uit om vrouw en
kind in de steek te laten en in vele gevallen zijn minnares mee te nemen naar
een grote stad waar ze in een grijs appartement hun lusten kunnen botvieren,
avonturiergeluk dat zelden een lang leven is gejond. Dat was met Staf Coestaert
het geval en daarmee verspeelde hij zijn kansen op de hemel en op een gezond
gezinsleven.
Deze slechte
avonturier was een dik half jaar geleden met de trein naar Hellebeek
weergekeerd. In de trein had hij zijn leven overpeinsd. Dat was totnogtoe niets
bijzonders geweest, hij had zich meer dan een keer misdragen en nu ging hij proberen
nog wat goed te maken door terug te keren naar zijn geboortegrond en de
eenzaamheid van de stad te ontlopen. Hij was vooraan in de vijftig en nog sterk
genoeg om een min of meer vaste baan als grachtendelver bij een
telefoonmaatschappij aan te houden. Hij was gewoon gekleed als iemand van vijftig,
niet armoedig maar ook niet chic. Voor zijn verdwijning was hij getrouwd
geweest met Magda die hij uit Mechelen was wezen halen en bij wie hij een zoon had.
Veel plezier heeft de jongen aan het vaderschap niet beleefd, dat is dikwijls
zo met een vader die veel op café zit.
Zoals meer van zijn
dorpsgenoten kon hij zijn draai op de boerenbuiten niet vinden en een
onbedwingbare drang dreef hem naar de grote stad, Brussel of Antwerpen. Daar
was meer te verdienen, buren lieten elkaar ongemoeid, de mensen waren er meer
ontwikkeld, maar hij wist zelf niet goed wat daarmee werd bedoeld. Zijn drang
naar Brussel was groot en zijn smoes om zichzelf ervan te overtuigen dat Magda
zou weigeren mee naar Brussel te verhuizen, was niets anders dan zelfbedrog.
Zijn oog was gevallen op Laura, de bevallige waardin van De Witte Molen en op
een morgen waren ze samen foetsie. Staf had sinds die dag veel mislukkingen
gekend en dat had hij op de trein zitten overpeinzen. Een mens moet geen
letteren gegeten hebben om op een even intense manier zijn eigen leven te overschouwen
als een erkende schrijver die van psychologie zijn broodwinning heeft gemaakt.
De trein kwam
knarsend tot stilstand, Coestaert stapte uit met in elke hand een reiskoffer.
Hij ging zitten, zocht naar de uitgang en trok zich gelijk met de trein weer op
gang. Buiten het stationsgebouwtje nam hij nogmaals de tijd om te zien of hij
wel op de juiste bestemming was en liep dan naar café De Statie.
In De Statie zat wat
volk en Staf vroeg waar zijn moeder woonde, ze heette Victorine van den Dikke,
een weef, zijn vader was al lang dood. Iemand in de café zei tussen neus en lip
dat hij haar beter met rust zou laten, ze was zonder zijn hulp oud geworden.
"Dat zullen we wel
zien," zei Staf, "moeders zijn blij als ze hun verloren zoon na veel
jaren terugzien." "Praat uit de boekjes," zei de waardin.
"En je bent geen kind meer."
Moeder Victorine was
wel blij toen ze na dertig jaar de voordeur open deed en haar enige zoon voor
zich zag staan. Ze was aardappelen aan het schillen en deed er een stuk of vijf
bovenop. Het lapje vlees zou niet groot zijn maar er was nog soep. Staf vroeg
of hij mocht blijven slapen, wonen eigenlijk. Hij ging nog werken en zou de
hele dag weg zijn uitgenomen de weekends.
"En drinken,"
vroeg Victorine, "daar had je een handje van weg."
"Dat is minder
moeder, veel minder, maar ik mag 's avonds toch een keertje naar het dorp, zo
lang er nog cafés zijn."
In café De
Werkmansvriend viel Staf op Mitte, of zij vielen op elkaar. Mitte stond achter
de toog om de waardin Melanie wat te helpen en Staf vroeg of zij een glas
meedronk, zoals dat toen bij ons de gewoonte was. Zo kwamen ze in gesprek, Staf
kon het bij zijn moeder thuis niet gewoon worden, aan het huis was geen tuin en
hij werkte graag wat in de tuin, dat miste hij, het eten dat zijn moeder gereed
maakte trok op niet veel, ze was een lastig mens. Dat was meer laster dan
waarheid, daar hield Staf zich niet voor in. Mitte had een redelijk grote tuin,
maar zij kon met spade en hark niet over weg, zei ze, haar kinderen Charles en
Esther waren halfwas, gingen nog naar school en hadden daar geen tijd voor,
haar moeder was te oud en haar broer was kreupel.
"Wonen die
allemaal bij in," vroeg Staf verbaasd, dacht af te haken, zag dat Mitte
nog aantrekkelijk was voor haar leeftijd en zeker nog een stoot kon verdragen.
"Ik kan de grond komen bewerken," zei hij, "in de grond of zo wroeten
daar heb ik een handje van weg."
Mitte begreep de
woordspeling en dat stond haar aan. Zin voor humor, zelfs verschaalde, was
altijd beter dan chagrijnig door het leven stappen. Zoals iedereen wist had Mitte
een beetje de gewoonte om een man in huis te nemen, ze zat nu zonder en ze
nodigde Staf uit om een keertje bij haar thuis te komen eten. Ze had leren
koken toen ze als jong meisje diende in Brussel
en van haar man
Miel, die kok was op zee. Ze kende een paar goede kookkunstjes.
Vika, Charles en
Esther zaten in de woonkamer als Mitte met haar aanwinst kwam aangelaveerd. Dat
was hij dan, de pezige man met het goede voorkomen, gemaakt om zware arbeid te
doen. Ze hadden al over hem gehoord en Mitte stelde hem voor als Gustaaf
Coestaert. Vika moest hem hebben gekend en bedlegerige Rikkepik in zijn kamer
ook. En jij Charles, en jij Esther, Staf was vroeger de vriend van Miel. Hij
kwam dikwijls thuis en jij Charles kon zijn naam niet zeggen, jij zei altijd Taffetaf.
"Blijft hij
hier wonen," vroeg Esther, "dan kunnen wij in het dorp vertellen dat
wij een Taffetaf in huis hebben genomen om de hof om te doen en nog wat andere
bezigheden."
"Doe dat niet,
zei Mitte, dat zal Staf niet graag hebben. Heb je honger Staf, moe zal een
eitje voor je bakken."
Vika zei dat ze een
koppel eitjes in de pan ging slaan en ze vertelde daarbij dat ze tussendoor bij
Victorine, zijn moeder, binnen liep. Zij had haar verteld dat Staf overal in de
wereld gezeten had. Volgens Staf had ze daar geen zaken mee, en een koppel
eitjes, vond hij, was niet genoeg voor zijn grote honger. Liever vijf.
"Vijf"
vroeg Vika ongelovig, "wat een geluk dat ik vandaag naar de winkel ben
geweest."
Terwijl hij zich te
goed deed aan de eieren, de hete koffie en acht boterhammen, sprak Staf Esther
aan. "Jij bent Esther, de dochter. Mitte heeft mij veel over jou
verteld."
"Veel," zei
Esther, "ze kent je nauwelijks."
Het leek er op dat
Staf, Mitte uitgezonderd, door de gezinsleden niet op gejuich werd onthaald,
even min als zijn vele voorgangers. De kinderen wilden hun vader terug, niet
iemand die zich voor een vader uitgaf en het nooit langer dan een paar jaar,
soms maar een paar weken uithield.
Vader zou niet meer
terugkomen. Zekerheid kregen ze in het eerste oorlogsjaar niet. Hij zat in
Engeland, bij de vijand. In 1940 kreeg hij de kans om van Portugal over land naar
huis te komen, maar had dat geweigerd aan de agenten die de bemanning van zijn
boot probeerden af te doen monsteren. De bezetters en hun slippendragers wisten
ook dat Miel dat geweigerd had, Mitte was uitgesloten van steun van de overheid
en ze moest maar zien dat zij zich en haar kinderen in het leven kon houden. Vika
trok een beetje van de invalidenkas voor Rikkepik, schandalig weinig, en daar
moest een gezin van vijf het mee doen. Mitte was ten einde raad, ze wist niet
meer hoe ze haar kinderen eten moest geven en behoorlijk kleden.
Om het nog
moeilijker te maken kregen de mensen een harde winter op hun kas. Bij Mitte
thuis was er niet genoeg te eten en te weinig kolen om de kachel aan te houden.
Charles en Esther gingen armoedig gekleed en pestkoppen scholden hen uit voor
bedelaars. Veel heeft het niet gescheeld of ze moesten de straat op om aan de
deuren te gaan bedelen voor een boterham, enkele aardappelen en een kilo of
twee steenkool. Toen kwam er enige redding. De grote brouwerij in het midden
van het dorp was voor de oorlog gestopt met brouwen, het gebouw diende voor
niets meer en stond te vervallen zonder er iets aan te doen, zoals alle
leegstaande gebouwen. Bakstenen waren schaars en een afbraakfirma kreeg
opdracht de gebouwen tegen de grond te kloppen. Voor onverschrokken jonge
mannen zonder werk was dat een mooie verdienste. Hoog boven de grond liepen ze
met mokers over de muren en klopten de bakstenen in grote brokken naar beneden.
Daar was werk voor vrouwen die het vuile werk wilden doen: met een bijltje de
specie van de stenen hakken tegen enkele centiemen per schoongemaakte steen. Vele
honderden bakstenen per dag brachten genoeg om niet meer van honger te moeten
sterven of in lompen gekleed te lopen. Omdat het heel erg vuil werk was droeg
Mitte de lange broek die Miel niet had meegenomen omdat hij ze niet nodig had
voor zijn werk aan boord. Het vuile cementstof zou anders onder haar rok tot in
haar onderbroek hebben doorgedrongen, een lastig ongemak in tijden dat alleen
rijke meneren een badkamer hadden.
Maar hoe harder ze
werkten, hoe minder werk er over bleef en het oude gebouw geraakte netjes opgeruimd.
Mitte moest uitkijken naar andere inkomsten. Ze ging helpen opdienen in een
café in een stadje wat verder weg. In dat café kwamen veel Duitse soldaten met
veel verteer hun krijgsoverwinningen vieren. Tot schande van haar gezin en het
hele dorp maakte Mitte daar kennis met een Duitse Gefreite die haar wat geld
gaf en voor wat brood en confituur kon zorgen. Maar dan had het Internationale Rode
Kruis al een bericht gebracht dat de boot van Miel op een mijn was gelopen en met
man en muis was vergaan, zodat ze niet echt in zonde leefde.
Dat van die Duitse Gefreite
werd in het dorp alleen maar verteld want niemand had het echt gezien. De Gefreite
werd zeer tegen zijn zin naar het Oostfront gestuurd en Mitte kwam terug naar
Hellebeek toen duidelijk werd dat met smokkelen geld te verdienen was, genoeg
om de vier mensen waar ze voor instond veel meer te kunnen bieden dan zwarte
armoede.
Vooral de
sluikhandel in vlees deed het goed. De runderen werden geslacht en uitgebeend
op veel verschillende plaatsen in bossen en afgelegen schuren en stallen. Hoe
ze het voor elkaar kregen weten we niet, maar de vrouwen die vlees smokkelden
wisten altijd waar het te doen was. Zo kwam Mit in kennis met een ondergedoken slager
- niet Bob Casteels, die was te jong - die bij Mitte kwam slapen omdat de
zwarte gendarmen achter zijn gat zaten. Niet lang daarna hadden ze hem te
pakken. Hij kwam er van af met een korte celstraf en verplichte arbeidsdienst
in Duitsland. Mitte heeft hem na zijn vrijlating nog gezien, hij was met vrouw
en kind op stap en keek een andere kant uit als Mitte een kushandje naar hem
wierp.
Na de slager kwam de
bakker die het in volle oorlogstijd voor elkaar bracht om bij de boeren in het
zwart aan zakken tarwe en rogge te komen die hij door de bloemmolen in het dorp
tot meel liet malen. Mitte had bij manier van spreken het brood broodnodig voor
haar gezinsleden en zij ontfermde zich over hem omdat hij zogezegd een
onderduikadres zocht, tot zijn vrouw er achter kwam dat hij in een ander bed
sliep en ze hem met groot gedruis bij Mitte weghaalde.
Dan volgde de
bevrijding. De Amerikaanse soldaten met hun grote overschotten waren welkom in
alle huizen en dus ook bij Mitte. Mitte sloeg er eentje aan de haak, hij heette
Jack zoals de helft van de Amerikanen, een chauffeur die de transporten deed
van Antwerpen naar het front en zijn verlofdagen doorbracht te Hellebeek in een
kazerne die de Duitsers nog hadden opgetrokken. Het is geweten dat bij
goederentransporten van het leger kisten sinaasappelen, kartons jam en sloffen
sigaretten de neiging hadden om van vrachtwagens, de befaamde ABC-trucks, te
vallen. Maar de oorlog liep ten einde, Jack mocht weer naar huis naar zijn
vrouw in Califorinia, daar zijn we niet zeker van, en Mitte zat weer alleen,
haar gezinsleden niet te na gesproken.
Maar Jack was niet
het einde. Een jonge man kwam vragen of zij geen werk had voor hem, een karwei,
zoals werken in de tuin of de blaffeturen en de dakgoot verven. Hij was hooguit
twintig jaar, heette Jacobus, wist van vrouwen niets af en Mitte en haar volk
vermoedden dat hij een weggelopen paterke was maar durfden het hem niet te
vragen. Hij was zeer kuis en preuts en stond er op te slapen op een strozak in
het washok. Hij zei alleen dat hij op de wereld gezet was om mensen te helpen.
Esther vond dat hij gek was maar Charles had daar veel waardering voor.
Op een avond zaten Vika,
Mitte, Staf, Charles en Esther aan tafel soep te eten. Staf had voor goed zijn
intrek genomen bij Mitte, daar had hij ook zijn adres. Zijn moeder wilde hij
niet meer zien. Hij was er kwaad op om redenen die alleen hij gepast vond.
"Goede soep,
Vika," zei Staf, "maar ze is wat aangebrand."
"Die soep is
niet aangebrand," zei Esther.
"Erwtensoep
moet wat aangebrand zijn," zei Vika.
"Waar staat dat
ergens geschreven," zei Staf.
Mitte wou het niet
meer horen. "We gaan toch geen ruzie maken over soep," zei ze. "Ander
onderwerp. Esther, heb je nog kennis met diezelfde jongen."
Ja, ze liep nog met
Jean, Ja. Was daar iets mis mee.
"Zo lang je
maar loopt en er niet bij gaat liggen," zei Staf,
"pas maar op
dat je met geen pakje naar huis komt."
"Je bent mijn
vader niet, al zou moeder willen dat ik je zo noem."
"Dat zou me plezier
doen," zei Mitte.
"En jij,"
vroeg Staf aan Charles, "wat ga jij later worden?"
"Zeeman, als
mijn vader," zei Charles.
"Dat zal niet
waar zijn," zei Mitte, "zo lang ik leef niet. Je zult naar school
gaan, al kost het mijn laatste cent."
"Leer Frans,
Chareltje," zei Staf, "dat is de enige manier om vooruit te
komen."
Vika kwam er tussen.
Ze vroeg of nog iemand van haar aangebrande soep wilde en dan moest ze naar
Rikkepik. Die had zijn soep nog niet gekregen.
Als Vika in de kamer
daar naast was zei Staf dat Vika toch niet voor Rik kon blijven instaan. Ze
werd een dag ouder.
"Zonder zijn
moeder overleeft Rik het niet," zei Charles.
"Zou dat erg
zijn? En ze kan toch mee naar het gesticht."
Mitte maakte zich
dik. Moe wegsteken, dat kon Staf niet menen. Dat gebeurde nooit, dat kwam niet
ter sprake. Als het erop aankwam was Staf toch niet de baas in huis.
Staf stond op en zei
dat hij verder ging timmeren aan het kippenhok in de tuin. Alle dagen verse
eieren, dan moest daar niet meer over gezeverd worden.
"Vijf in een
keer, niet meer," zei Esther maar Staf deed dat het venijn hem niet stak.
Vika kwam weer
binnen. Ze zag dat Staf er niet meer was en wist te vertellen, dat had ze van
Victorine gehoord, dat
Staf zo goed als op
droog zaad zat, hij moest een deel van zijn loon nog afstaan aan zijn ex. Hij
kwam hier zitten om van ons Mitte te profiteren.
"Niet
waar," stoof Mitte op, "je ziet toch dat hij in de weer is om een
kippenhok te bouwen."
"Voor zijn vijf
eieren in de pan," zei Esther nog eens. "En wat verstand heeft zo'n
stadsmannetje van kippen houden."
"Wie heeft de
auto betaald," vroeg Vika, "je kunt zelf niet rijden en toch koop je
een voiture."
"Die is voor
hem," zei Charles.
"Voor allemaal
ons gemak, we mogen allemaal meerijden, daar zal Staf niets tegen hebben."
"Dat geloof ik
best," zei Esther, "het is zijn auto niet en dan is het opgelost, hij
mag mij morgen voor een dagje naar de zee brengen."
"Niet
overdrijven," zei Mitte.
Om op Staf terug te
komen, een arme luis was hij niet, hij had werk, maar hij had ook geen
overschotten. De eerste tijd met Laura in Brussel was een feest,
wittebroodsweken die hij met Magda niet had beleefd of vergeten was. Laura was
een jaar of acht jonger dan hij, met de man die ze had achtergelaten was niet
veel meer te beleven, kaarten tot een gat in de nacht met dezelfde nachtraven
die er evenmin een gezond gezinsleven, en bij uitbreiding, geslachtsleven op
nahielden. Haar verwachting dat ze met Staf, weinig ontwikkeld eigenlijk, in
een andere wereld ging terechtkomen, was na zes maanden, met inbegrip van de
wilde sekspartijen, erg bekoeld.
Staf kende geen
ander vak dan brute kracht, huizen slopen, zware vrachten dragen, grachten en
kelders delven, doodmoe zijn en 's avonds toch nog recht kunnen om Laura er van
langs te geven. Dat was leuk, maar niet genoeg. Laura had een baan gevonden als
caissière in een winkel van ijzerwaren. Staf was aangenomen als magazijnman,
zijn werk bestond er in bouten, schroeven, nagels, scharnieren, alles wat met
metaal te maken had, te verpakken en gereed te zetten voor de klanten of de besteldienst.
Ze deden ook in zware stalen balken en soms kon Staf zijn kracht laten zien
door met mankracht een balk te tillen op de heftruck. Op een dag kwam hij met
een kruiwagen pakjes in de winkel waar Laura achter de kassa stond. Ze was blij
want ze had te horen gekregen dat ze gerande van de winkel kon worden. Maar dan
had ze een probleem. Als magazijnman zou Staf haar ondergeschikte zijn en ze
vroeg hem een halve dag vrij te nemen en naar ander werk uit te kijken. En hij
mocht ook eens een inspanning doen, een boek vastnemen om vooruit te komen,
zoals zij. Iets leren.
Coestaert vond dat
zij in bed al genoeg vooruit kwamen en als ze voor hem bestaan was moest ze dat
maar zeggen. Hij verdiende toch ook een salaris, genoeg om uit te zien naar een
appartement om het te kopen. Maar, en dat hoorde hij niet graag, ze sloeg hem
om de oren met het feit dat hij voor zijn kind bij Magda de helft van zijn loon
mocht afstaan. Ja, maar dat wist ze toch voor zij aan hun nieuw leven begonnen.
Hij had niet veel andere keuze dan te gehoorzamen en ging zijn werkkledij uitdoen
om zich in stadskledij te steken. Aan een kiosk kocht hij een Le Soir voor de
advertenties, ging in een café zitten om de vacatures aan te strepen en trok er
op uit. De eerste avond kwam hij thuis op hun appartement en hij riep 'Laura is
het eten gereed.' Hij kreeg geen antwoord en in het woonvertrek lag een brief
op tafel, door Laura geschreven. Hij luidde als volgt: "Staf, ik kan bij u
niet blijven. Ik had het mij anders voorgesteld, zeker niet dat ik mee zou
moeten blijven werken om het wat beter te hebben. Ik heb kennis gemaakt met een
jongere man die geheel vrij is en geen vrouw en kind heeft achter gelaten. Je
kunt blijven wonen als je zelf de huur betaalt. Veel geluk. Laura."
Staf legde het briefje
neer, keek om zich heen en wist dat hij daar niet zou blijven. Terug naar zijn
moeder gaan of naar Magda zag hij niet zitten, hij was er niet zeker dat ze hem
nog zouden willen. Hij besloot de wereld in te trekken, naar niemand meer om te
zien en voor niemand meer in te staan.
Hoe moest hij geld
verdienen om niet op straat te moeten slapen en honger te lijden. Zingen kon
hij niet en al evenmin een muziekinstrument bespelen.
Hij begon zijn grote
tocht op een kermis met een tafeltje waarop een bord met het gokspelletje anker
en zon. Maar de grote tijd van Anker en Zon hoorde tot het verleden en hij
verloor meer dan wat hij won en moest er mee stoppen want hij verspeelde de
broek van zijn gat.
Twee weken later had
hij zelf een ballenkraam ineen geflanst. Op een plank tegen de achterwand drie
piramides van op elkaar gestapelde lege conservenblikken. Tegen een inzet kreeg
een speler drie tennisballen om de blikken onderuit te halen. Hij had al zijn
geld belegd in de mooie prijzen die te winnen waren: grote poppen, en gipsen
posturen van herten, antilopen en een zedige naakte vrouw met moeilijk te
onderscheiden lichaamsdelen. Flinke jonge mannen met een meisje aan hun arm gooiden
de blikken waar ze vliegen wilden en ze vertrokken zonder uitzondering met een
grote prijs, zij plunderden hem uit.
Met verlies kon hij
niet blijven werken en hij waagde het nog een keer op een kermis met een gokspel
op levende cavia's die een genummerd poortje moesten kiezen, een spel overgenomen
van een oude foorkramer. Hij verdiende niet genoeg om zijn diertjes fatsoenlijk
te eten te geven.
Hij kwam tot het
besluit dat hij het als zakenman niet ver zou brengen en om niet helemaal aan
de grond te zitten ging hij werken bij de suikerbietenoogst. Een bietenoogster
die naast hem in de rij stond wist te vertellen dat ze waarschijnlijk voor het
laatste hun rug zouden mogen krommen, met een mechanische bietenrooier was het
hele werk in een paar dagen opgeknapt. Dan maar dieper Frankrijk in naar de
streek van Bordeaux om wijndruiven te plukken. Dat was goed voor een seizoen.
Dan werd het oorlog.
Staf kon nog een seizoen werken in Normandië, op tournee met een alambiek om
bij de appeltelers thuis de appelwijn te destilleren en er Calvados van te
maken.
Maar dan kwam er
plots veel werk. Duitsland was vergeten de oorlog tegen de Britten te winnen en besloot
een vestingwal te bouwen om de Britten buiten te houden. De nazi's hadden veel
beton en veel arbeidskrachten nodig en tot in begin 1944 verdiende Staf er goed
zijn kost, maar dan kwamen de geallieerden zijn werk, zijn Atlantiekwal, slopen.
Na de oorlog ondernam
Staf een poging ruitenwasser te spelen. De baas stuurde hem met emmer, spons en
zeemvel de ladder op naar de tweede verdieping maar halverwege de ladder keek
Staf naar beneden, de schrik sloeg hem om het hart, hij kwam weer naar beneden,
leverde zijn emmer in en vertrok.
Kort daarna schoot
het geluk hem te hulp. Niet bang voor zwaar werk kreeg hij bij de Telefoon een
baan als grachtendelver die over bijna het hele land sloten uitgroeven om er
telefoonkabels in te leggen. Hij kon niet altijd terug naar zijn kamer in
Brussel en bleef overnachten in eenvoudige hotels of bij mensen die een kamer
verhuurden. Dat was op kosten van het bedrijf en Staf kon wat centen opzij
leggen om zich beter te kleden en beter te eten.
Dan op een avond,
hij was weer op zijn kamer en zat een boterham te eten. Hij voelde zich plots
zo eenzaam, ging aan het venster staan waar niets te zien was dan een blinde
muur en een lege straat. Hij bleef in Brussel niet wonen, hij had plots een
grote drang om terug te keren naar Hellebeek in plaats van hier te stikken
onder stof en spinnenwebben. En zo geschiedde.
Staf woonde nu al
een aanzienlijk aantal jaren bij Mitte in en er was veel gebeurd. Esther had de
waarschuwing van Staf in de wind geslagen, was met een pakje naar huis gekomen
en in allerijl getrouwd met een jongen die niet helemaal haar gedacht was.
Charles had zijn middelbare studies afgemaakt en was met Laurette naar Mechelen
gaan wonen, tegen de zin van zijn moeder en zijn zuster omdat ze wat donkerder
van huid was dan zij. Staf moeide zich daar niet mee.
Rikkepik en Vika
werden zwaar ziek. Vika ging het eerst en Rik volgde haar enkele uren later. Nu
zat Mitte nog alleen met Staf. Die was al enkele jaren met pensioen maar begon
tekenen te geven van geestelijk verval. Zijn vergeetachtig nam met de week toe
en hij begon dingen te vertellen die kant noch wal raakten. Toen hij op het laatst
op respectabele leeftijd de geest gaf, voor zover er nog een geest in dat
afgetakelde lichaam woonde, kende hij zijn eigen naam niet meer.
En opeens zat Mitte
alleen in een veel te groot huis. In 18 maanden had ze haar twee kinderen zien
vertrekken, haar broer en moeder sterven en Staf dement worden en uitdoven. Ze
poogde zich overeind te houden door bij vroegere vrienden een avondje door te
brengen, maar ze keken haar buiten en bij Esther, haar lieveling die in
Hellebeek was blijven wonen was ze niet welkom en werd ze aan de deur gezet.
Mitte was van geen enkel nut meer, voor niemand niet.
Bij Esther, haar
lieveling, was ze nooit welkom geweest. Op een avond heeft ze Charles, die
toevallig te Hellebeek was, gevraagd of ze bij hem mocht komen inwonen. Hij had
beloofd het aan Laurette zijn vrouw te vragen, maar dat deed hij niet. Hij was
niet vergeten hoe zijn vrouw door Mitte behandeld was en vreesde dat Laurette er
geen bezwaar zou tegen hebben zijn moeder bij in te nemen en alles te vergeten
en vergeven. Maar op dat ene punt gaf hij niet toe, rusthuizen zijn er om hopeloos
eenzame mensen op te vangen. Toch hield hij er een wrang gevoel aan over.
Ten einde raad liet Mitte
zich opnemen in een rusthuis waar ze haar avonden ombracht met kaarten met andere
vrouwen die dat nog konden. Ze was goed in alle kaartspelen die ze kende en
alleen in haar eigen dialect een naam kon geven: pressen, pressen met zes,
dikken, wippen, fretten, kappen, schoppenzotten, whisten, jokeren, pokeren,
jaspandoeren. Bridge kende ze niet, veel over gehoord maar niemand van haar
kennissen had het haar geleerd. Daar had ze misschien heel goed kunnen in
worden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten