vrijdag 21 juli 2017

19. STAF TAFFETAF COESTAERT

  TAFFETAF IS TERUG IN HET DORP

Overdag was De Werkmansvriend een alledaags café zoals men die tot in de jaren vijftig op het platteland overal en ook te Hellebeek aantrof. Mensen die van hun akkers of van de arbeiderstrein huiswaarts keerden kwamen er hun dorst lossen, maar in de avond, na een uur of tien, gingen de gordijnen dicht en werd er voor geld gedobbeld en soms, niet altijd, ontucht gepleegd. Waar ontucht is zijn er vrouwen mee in het spel. Het gerucht deed de ronde dat oorlogsweduwe Mitte Janssens daar aan meedeed. Hoe ver Mitte zich heeft laten gaan, of daartoe gedwongen werd, staat niet te boek en op mondelinge overleveringen kan men niet altijd staat gaan. De Werkmansvriend is neergehaald om plaats te ruimen voor een appartementsgebouw waar niet veel meer leven te bespeuren valt dan een baby die af en toe kraait of huilt, een schoothond die zich moet laten horen of iemand die zingt in de badkamer.

In voornoemd café had Mitte kennis gemaakt met ene kort daarvoor naar zijn dorp teruggekeerde Gustaaf Coestaert, die een generatie eerder uit het dorp was vertrokken zogezegd op zoek naar avontuur en daar willen we even over uitweiden.

Een echte avonturier is iemand die zijn eigen vertrouwde omgeving opgeeft en de wijde wereld intrekt op zoek naar belevenissen en mogelijkheden die hij thuis niet vindt. Grote voorbeelden zijn Christoffel Colombus, Old Shatterhand en de Vlaamse arbeiders die in Detroit de Amerikaanse automobielen ineen zijn gaan schroeven. Er zijn goede en slechte avonturiers. Een goede trekt er op uit om een betere wereld te vinden waar hij wil blijven wonen, zijn familie daar naartoe wil halen of zelf ter plekke een gezin stichten. Een slechte avonturier trekt er op uit om vrouw en kind in de steek te laten en in vele gevallen zijn minnares mee te nemen naar een grote stad waar ze in een grijs appartement hun lusten kunnen botvieren, avonturiergeluk dat zelden een lang leven is gejond. Dat was met Staf Coestaert het geval en daarmee verspeelde hij zijn kansen op de hemel en op een gezond gezinsleven.

Deze slechte avonturier was een dik half jaar geleden met de trein naar Hellebeek weergekeerd. In de trein had hij zijn leven overpeinsd. Dat was totnogtoe niets bijzonders geweest, hij had zich meer dan een keer misdragen en nu ging hij proberen nog wat goed te maken door terug te keren naar zijn geboortegrond en de eenzaamheid van de stad te ontlopen. Hij was vooraan in de vijftig en nog sterk genoeg om een min of meer vaste baan als grachtendelver bij een telefoonmaatschappij aan te houden. Hij was gewoon gekleed als iemand van vijftig, niet armoedig maar ook niet chic. Voor zijn verdwijning was hij getrouwd geweest met Magda die hij uit Mechelen was wezen halen en bij wie hij een zoon had. Veel plezier heeft de jongen aan het vaderschap niet beleefd, dat is dikwijls zo met een vader  die veel op café zit.

Zoals meer van zijn dorpsgenoten kon hij zijn draai op de boerenbuiten niet vinden en een onbedwingbare drang dreef hem naar de grote stad, Brussel of Antwerpen. Daar was meer te verdienen, buren lieten elkaar ongemoeid, de mensen waren er meer ontwikkeld, maar hij wist zelf niet goed wat daarmee werd bedoeld. Zijn drang naar Brussel was groot en zijn smoes om zichzelf ervan te overtuigen dat Magda zou weigeren mee naar Brussel te verhuizen, was niets anders dan zelfbedrog. Zijn oog was gevallen op Laura, de bevallige waardin van De Witte Molen en op een morgen waren ze samen foetsie. Staf had sinds die dag veel mislukkingen gekend en dat had hij op de trein zitten overpeinzen. Een mens moet geen letteren gegeten hebben om op een even intense manier zijn eigen leven te overschouwen als een erkende schrijver die van psychologie zijn broodwinning heeft gemaakt.

De trein kwam knarsend tot stilstand, Coestaert stapte uit met in elke hand een reiskoffer. Hij ging zitten, zocht naar de uitgang en trok zich gelijk met de trein weer op gang. Buiten het stationsgebouwtje nam hij nogmaals de tijd om te zien of hij wel op de juiste bestemming was en liep dan naar café De Statie.

In De Statie zat wat volk en Staf vroeg waar zijn moeder woonde, ze heette Victorine van den Dikke, een weef, zijn vader was al lang dood. Iemand in de café zei tussen neus en lip dat hij haar beter met rust zou laten, ze was zonder zijn hulp oud geworden.

"Dat zullen we wel zien," zei Staf, "moeders zijn blij als ze hun verloren zoon na veel jaren terugzien." "Praat uit de boekjes," zei de waardin. "En je bent geen kind meer."

Moeder Victorine was wel blij toen ze na dertig jaar de voordeur open deed en haar enige zoon voor zich zag staan. Ze was aardappelen aan het schillen en deed er een stuk of vijf bovenop. Het lapje vlees zou niet groot zijn maar er was nog soep. Staf vroeg of hij mocht blijven slapen, wonen eigenlijk. Hij ging nog werken en zou de hele dag weg zijn uitgenomen de weekends.

"En drinken," vroeg Victorine, "daar had je een handje van weg."
"Dat is minder moeder, veel minder, maar ik mag 's avonds toch een keertje naar het dorp, zo lang er nog cafés zijn."

In café De Werkmansvriend viel Staf op Mitte, of zij vielen op elkaar. Mitte stond achter de toog om de waardin Melanie wat te helpen en Staf vroeg of zij een glas meedronk, zoals dat toen bij ons de gewoonte was. Zo kwamen ze in gesprek, Staf kon het bij zijn moeder thuis niet gewoon worden, aan het huis was geen tuin en hij werkte graag wat in de tuin, dat miste hij, het eten dat zijn moeder gereed maakte trok op niet veel, ze was een lastig mens. Dat was meer laster dan waarheid, daar hield Staf zich niet voor in. Mitte had een redelijk grote tuin, maar zij kon met spade en hark niet over weg, zei ze, haar kinderen Charles en Esther waren halfwas, gingen nog naar school en hadden daar geen tijd voor, haar moeder was te oud en haar broer was kreupel.

"Wonen die allemaal bij in," vroeg Staf verbaasd, dacht af te haken, zag dat Mitte nog aantrekkelijk was voor haar leeftijd en zeker nog een stoot kon verdragen. "Ik kan de grond komen bewerken," zei hij, "in de grond of zo wroeten daar heb ik een handje van weg."

Mitte begreep de woordspeling en dat stond haar aan. Zin voor humor, zelfs verschaalde, was altijd beter dan chagrijnig door het leven stappen. Zoals iedereen wist had Mitte een beetje de gewoonte om een man in huis te nemen, ze zat nu zonder en ze nodigde Staf uit om een keertje bij haar thuis te komen eten. Ze had leren koken toen ze als jong meisje diende in Brussel
en van haar man Miel, die kok was op zee. Ze kende een paar goede kookkunstjes.

Vika, Charles en Esther zaten in de woonkamer als Mitte met haar aanwinst kwam aangelaveerd. Dat was hij dan, de pezige man met het goede voorkomen, gemaakt om zware arbeid te doen. Ze hadden al over hem gehoord en Mitte stelde hem voor als Gustaaf Coestaert. Vika moest hem hebben gekend en bedlegerige Rikkepik in zijn kamer ook. En jij Charles, en jij Esther, Staf was vroeger de vriend van Miel. Hij kwam dikwijls thuis en jij Charles kon zijn naam niet zeggen, jij zei altijd Taffetaf.

"Blijft hij hier wonen," vroeg Esther, "dan kunnen wij in het dorp vertellen dat wij een Taffetaf in huis hebben genomen om de hof om te doen en nog wat andere bezigheden."
"Doe dat niet, zei Mitte, dat zal Staf niet graag hebben. Heb je honger Staf, moe zal een eitje voor je bakken."

Vika zei dat ze een koppel eitjes in de pan ging slaan en ze vertelde daarbij dat ze tussendoor bij Victorine, zijn moeder, binnen liep. Zij had haar verteld dat Staf overal in de wereld gezeten had. Volgens Staf had ze daar geen zaken mee, en een koppel eitjes, vond hij, was niet genoeg voor zijn grote honger. Liever vijf.
"Vijf" vroeg Vika ongelovig, "wat een geluk dat ik vandaag naar de winkel ben geweest."

Terwijl hij zich te goed deed aan de eieren, de hete koffie en acht boterhammen, sprak Staf Esther aan. "Jij bent Esther, de dochter. Mitte heeft mij veel over jou verteld."
"Veel," zei Esther, "ze kent je nauwelijks."

Het leek er op dat Staf, Mitte uitgezonderd, door de gezinsleden niet op gejuich werd onthaald, even min als zijn vele voorgangers. De kinderen wilden hun vader terug, niet iemand die zich voor een vader uitgaf en het nooit langer dan een paar jaar, soms maar een paar weken uithield.  

Vader zou niet meer terugkomen. Zekerheid kregen ze in het eerste oorlogsjaar niet. Hij zat in Engeland, bij de vijand. In 1940 kreeg hij de kans om van Portugal over land naar huis te komen, maar had dat geweigerd aan de agenten die de bemanning van zijn boot probeerden af te doen monsteren. De bezetters en hun slippendragers wisten ook dat Miel dat geweigerd had, Mitte was uitgesloten van steun van de overheid en ze moest maar zien dat zij zich en haar kinderen in het leven kon houden. Vika trok een beetje van de invalidenkas voor Rikkepik, schandalig weinig, en daar moest een gezin van vijf het mee doen. Mitte was ten einde raad, ze wist niet meer hoe ze haar kinderen eten moest geven en behoorlijk kleden.

Om het nog moeilijker te maken kregen de mensen een harde winter op hun kas. Bij Mitte thuis was er niet genoeg te eten en te weinig kolen om de kachel aan te houden. Charles en Esther gingen armoedig gekleed en pestkoppen scholden hen uit voor bedelaars. Veel heeft het niet gescheeld of ze moesten de straat op om aan de deuren te gaan bedelen voor een boterham, enkele aardappelen en een kilo of twee steenkool. Toen kwam er enige redding. De grote brouwerij in het midden van het dorp was voor de oorlog gestopt met brouwen, het gebouw diende voor niets meer en stond te vervallen zonder er iets aan te doen, zoals alle leegstaande gebouwen. Bakstenen waren schaars en een afbraakfirma kreeg opdracht de gebouwen tegen de grond te kloppen. Voor onverschrokken jonge mannen zonder werk was dat een mooie verdienste. Hoog boven de grond liepen ze met mokers over de muren en klopten de bakstenen in grote brokken naar beneden. Daar was werk voor vrouwen die het vuile werk wilden doen: met een bijltje de specie van de stenen hakken tegen enkele centiemen per schoongemaakte steen. Vele honderden bakstenen per dag brachten genoeg om niet meer van honger te moeten sterven of in lompen gekleed te lopen. Omdat het heel erg vuil werk was droeg Mitte de lange broek die Miel niet had meegenomen omdat hij ze niet nodig had voor zijn werk aan boord. Het vuile cementstof zou anders onder haar rok tot in haar onderbroek hebben doorgedrongen, een lastig ongemak in tijden dat alleen rijke meneren een badkamer hadden.

Maar hoe harder ze werkten, hoe minder werk er over bleef en het oude gebouw geraakte netjes opgeruimd. Mitte moest uitkijken naar andere inkomsten. Ze ging helpen opdienen in een café in een stadje wat verder weg. In dat café kwamen veel Duitse soldaten met veel verteer hun krijgsoverwinningen vieren. Tot schande van haar gezin en het hele dorp maakte Mitte daar kennis met een Duitse Gefreite die haar wat geld gaf en voor wat brood en confituur kon zorgen. Maar dan had het Internationale Rode Kruis al een bericht gebracht dat de boot van Miel op een mijn was gelopen en met man en muis was vergaan, zodat ze niet echt in zonde leefde.

Dat van die Duitse Gefreite werd in het dorp alleen maar verteld want niemand had het echt gezien. De Gefreite werd zeer tegen zijn zin naar het Oostfront gestuurd en Mitte kwam terug naar Hellebeek toen duidelijk werd dat met smokkelen geld te verdienen was, genoeg om de vier mensen waar ze voor instond veel meer te kunnen bieden dan zwarte armoede.

Vooral de sluikhandel in vlees deed het goed. De runderen werden geslacht en uitgebeend op veel verschillende plaatsen in bossen en afgelegen schuren en stallen. Hoe ze het voor elkaar kregen weten we niet, maar de vrouwen die vlees smokkelden wisten altijd waar het te doen was. Zo kwam Mit in kennis met een ondergedoken slager - niet Bob Casteels, die was te jong - die bij Mitte kwam slapen omdat de zwarte gendarmen achter zijn gat zaten. Niet lang daarna hadden ze hem te pakken. Hij kwam er van af met een korte celstraf en verplichte arbeidsdienst in Duitsland. Mitte heeft hem na zijn vrijlating nog gezien, hij was met vrouw en kind op stap en keek een andere kant uit als Mitte een kushandje naar hem wierp.   

Na de slager kwam de bakker die het in volle oorlogstijd voor elkaar bracht om bij de boeren in het zwart aan zakken tarwe en rogge te komen die hij door de bloemmolen in het dorp tot meel liet malen. Mitte had bij manier van spreken het brood broodnodig voor haar gezinsleden en zij ontfermde zich over hem omdat hij zogezegd een onderduikadres zocht, tot zijn vrouw er achter kwam dat hij in een ander bed sliep en ze hem met groot gedruis bij Mitte weghaalde.

Dan volgde de bevrijding. De Amerikaanse soldaten met hun grote overschotten waren welkom in alle huizen en dus ook bij Mitte. Mitte sloeg er eentje aan de haak, hij heette Jack zoals de helft van de Amerikanen, een chauffeur die de transporten deed van Antwerpen naar het front en zijn verlofdagen doorbracht te Hellebeek in een kazerne die de Duitsers nog hadden opgetrokken. Het is geweten dat bij goederentransporten van het leger kisten sinaasappelen, kartons jam en sloffen sigaretten de neiging hadden om van vrachtwagens, de befaamde ABC-trucks, te vallen. Maar de oorlog liep ten einde, Jack mocht weer naar huis naar zijn vrouw in Califorinia, daar zijn we niet zeker van, en Mitte zat weer alleen, haar gezinsleden niet te na gesproken.

Maar Jack was niet het einde. Een jonge man kwam vragen of zij geen werk had voor hem, een karwei, zoals werken in de tuin of de blaffeturen en de dakgoot verven. Hij was hooguit twintig jaar, heette Jacobus, wist van vrouwen niets af en Mitte en haar volk vermoedden dat hij een weggelopen paterke was maar durfden het hem niet te vragen. Hij was zeer kuis en preuts en stond er op te slapen op een strozak in het washok. Hij zei alleen dat hij op de wereld gezet was om mensen te helpen. Esther vond dat hij gek was maar Charles had daar veel waardering voor.


Op een avond zaten Vika, Mitte, Staf, Charles en Esther aan tafel soep te eten. Staf had voor goed zijn intrek genomen bij Mitte, daar had hij ook zijn adres. Zijn moeder wilde hij niet meer zien. Hij was er kwaad op om redenen die alleen hij gepast vond.

"Goede soep, Vika," zei Staf, "maar ze is wat aangebrand."
"Die soep is niet aangebrand," zei Esther.
"Erwtensoep moet wat aangebrand zijn," zei Vika.
"Waar staat dat ergens geschreven," zei Staf.

Mitte wou het niet meer horen. "We gaan toch geen ruzie maken over soep," zei ze. "Ander onderwerp. Esther, heb je nog kennis met diezelfde jongen."
Ja, ze liep nog met Jean, Ja. Was daar iets mis mee.
"Zo lang je maar loopt en er niet bij gaat liggen," zei Staf,
"pas maar op dat je met geen pakje naar huis komt."
"Je bent mijn vader niet, al zou moeder willen dat ik je zo noem."
"Dat zou me plezier doen," zei Mitte.
"En jij," vroeg Staf aan Charles, "wat ga jij later worden?"
"Zeeman, als mijn vader," zei Charles.
"Dat zal niet waar zijn," zei Mitte, "zo lang ik leef niet. Je zult naar school gaan, al kost het mijn laatste cent."
"Leer Frans, Chareltje," zei Staf, "dat is de enige manier om vooruit te komen."

Vika kwam er tussen. Ze vroeg of nog iemand van haar aangebrande soep wilde en dan moest ze naar Rikkepik. Die had zijn soep nog niet gekregen.

Als Vika in de kamer daar naast was zei Staf dat Vika toch niet voor Rik kon blijven instaan. Ze werd een dag ouder.

"Zonder zijn moeder overleeft Rik het niet," zei Charles.
"Zou dat erg zijn? En ze kan toch mee naar het gesticht."

Mitte maakte zich dik. Moe wegsteken, dat kon Staf niet menen. Dat gebeurde nooit, dat kwam niet ter sprake. Als het erop aankwam was Staf toch niet de baas in huis.

Staf stond op en zei dat hij verder ging timmeren aan het kippenhok in de tuin. Alle dagen verse eieren, dan moest daar niet meer over gezeverd worden.
"Vijf in een keer, niet meer," zei Esther maar Staf deed dat het venijn hem niet stak.

Vika kwam weer binnen. Ze zag dat Staf er niet meer was en wist te vertellen, dat had ze van Victorine gehoord, dat
Staf zo goed als op droog zaad zat, hij moest een deel van zijn loon nog afstaan aan zijn ex. Hij kwam hier zitten om van ons Mitte te profiteren.

"Niet waar," stoof Mitte op, "je ziet toch dat hij in de weer is om een kippenhok te bouwen."
"Voor zijn vijf eieren in de pan," zei Esther nog eens. "En wat verstand heeft zo'n stadsmannetje van kippen houden."
"Wie heeft de auto betaald," vroeg Vika, "je kunt zelf niet rijden en toch koop je een voiture."
"Die is voor hem," zei Charles.
"Voor allemaal ons gemak, we mogen allemaal meerijden, daar zal Staf niets tegen hebben."
"Dat geloof ik best," zei Esther, "het is zijn auto niet en dan is het opgelost, hij mag mij morgen voor een dagje naar de zee brengen."
"Niet overdrijven," zei Mitte.


Om op Staf terug te komen, een arme luis was hij niet, hij had werk, maar hij had ook geen overschotten. De eerste tijd met Laura in Brussel was een feest, wittebroodsweken die hij met Magda niet had beleefd of vergeten was. Laura was een jaar of acht jonger dan hij, met de man die ze had achtergelaten was niet veel meer te beleven, kaarten tot een gat in de nacht met dezelfde nachtraven die er evenmin een gezond gezinsleven, en bij uitbreiding, geslachtsleven op nahielden. Haar verwachting dat ze met Staf, weinig ontwikkeld eigenlijk, in een andere wereld ging terechtkomen, was na zes maanden, met inbegrip van de wilde sekspartijen, erg bekoeld.

Staf kende geen ander vak dan brute kracht, huizen slopen, zware vrachten dragen, grachten en kelders delven, doodmoe zijn en 's avonds toch nog recht kunnen om Laura er van langs te geven. Dat was leuk, maar niet genoeg. Laura had een baan gevonden als caissière in een winkel van ijzerwaren. Staf was aangenomen als magazijnman, zijn werk bestond er in bouten, schroeven, nagels, scharnieren, alles wat met metaal te maken had, te verpakken en gereed te zetten voor de klanten of de besteldienst. Ze deden ook in zware stalen balken en soms kon Staf zijn kracht laten zien door met mankracht een balk te tillen op de heftruck. Op een dag kwam hij met een kruiwagen pakjes in de winkel waar Laura achter de kassa stond. Ze was blij want ze had te horen gekregen dat ze gerande van de winkel kon worden. Maar dan had ze een probleem. Als magazijnman zou Staf haar ondergeschikte zijn en ze vroeg hem een halve dag vrij te nemen en naar ander werk uit te kijken. En hij mocht ook eens een inspanning doen, een boek vastnemen om vooruit te komen, zoals zij. Iets leren.

Coestaert vond dat zij in bed al genoeg vooruit kwamen en als ze voor hem bestaan was moest ze dat maar zeggen. Hij verdiende toch ook een salaris, genoeg om uit te zien naar een appartement om het te kopen. Maar, en dat hoorde hij niet graag, ze sloeg hem om de oren met het feit dat hij voor zijn kind bij Magda de helft van zijn loon mocht afstaan. Ja, maar dat wist ze toch voor zij aan hun nieuw leven begonnen. Hij had niet veel andere keuze dan te gehoorzamen en ging zijn werkkledij uitdoen om zich in stadskledij te steken. Aan een kiosk kocht hij een Le Soir voor de advertenties, ging in een café zitten om de vacatures aan te strepen en trok er op uit. De eerste avond kwam hij thuis op hun appartement en hij riep 'Laura is het eten gereed.' Hij kreeg geen antwoord en in het woonvertrek lag een brief op tafel, door Laura geschreven. Hij luidde als volgt: "Staf, ik kan bij u niet blijven. Ik had het mij anders voorgesteld, zeker niet dat ik mee zou moeten blijven werken om het wat beter te hebben. Ik heb kennis gemaakt met een jongere man die geheel vrij is en geen vrouw en kind heeft achter gelaten. Je kunt blijven wonen als je zelf de huur betaalt. Veel geluk. Laura."

Staf legde het briefje neer, keek om zich heen en wist dat hij daar niet zou blijven. Terug naar zijn moeder gaan of naar Magda zag hij niet zitten, hij was er niet zeker dat ze hem nog zouden willen. Hij besloot de wereld in te trekken, naar niemand meer om te zien en voor niemand meer in te staan.  
Hoe moest hij geld verdienen om niet op straat te moeten slapen en honger te lijden. Zingen kon hij niet en al evenmin een muziekinstrument bespelen.

Hij begon zijn grote tocht op een kermis met een tafeltje waarop een bord met het gokspelletje anker en zon. Maar de grote tijd van Anker en Zon hoorde tot het verleden en hij verloor meer dan wat hij won en moest er mee stoppen want hij verspeelde de broek van zijn gat.

Twee weken later had hij zelf een ballenkraam ineen geflanst. Op een plank tegen de achterwand drie piramides van op elkaar gestapelde lege conservenblikken. Tegen een inzet kreeg een speler drie tennisballen om de blikken onderuit te halen. Hij had al zijn geld belegd in de mooie prijzen die te winnen waren: grote poppen, en gipsen posturen van herten, antilopen en een zedige naakte vrouw met moeilijk te onderscheiden lichaamsdelen. Flinke jonge mannen met een meisje aan hun arm gooiden de blikken waar ze vliegen wilden en ze vertrokken zonder uitzondering met een grote prijs, zij plunderden hem uit.  

Met verlies kon hij niet blijven werken en hij waagde het nog een keer op een kermis met een gokspel op levende cavia's die een genummerd poortje moesten kiezen, een spel overgenomen van een oude foorkramer. Hij verdiende niet genoeg om zijn diertjes fatsoenlijk te eten te geven.

Hij kwam tot het besluit dat hij het als zakenman niet ver zou brengen en om niet helemaal aan de grond te zitten ging hij werken bij de suikerbietenoogst. Een bietenoogster die naast hem in de rij stond wist te vertellen dat ze waarschijnlijk voor het laatste hun rug zouden mogen krommen, met een mechanische bietenrooier was het hele werk in een paar dagen opgeknapt. Dan maar dieper Frankrijk in naar de streek van Bordeaux om wijndruiven te plukken. Dat was goed voor een seizoen.

Dan werd het oorlog. Staf kon nog een seizoen werken in Normandië, op tournee met een alambiek om bij de appeltelers thuis de appelwijn te destilleren en er Calvados van te maken.
Maar dan kwam er plots veel werk. Duitsland was vergeten de        oorlog tegen de Britten te winnen en besloot een vestingwal te bouwen om de Britten buiten te houden. De nazi's hadden veel beton en veel arbeidskrachten nodig en tot in begin 1944 verdiende Staf er goed zijn kost, maar dan kwamen de geallieerden zijn werk, zijn Atlantiekwal, slopen.
           
Na de oorlog ondernam Staf een poging ruitenwasser te spelen. De baas stuurde hem met emmer, spons en zeemvel de ladder op naar de tweede verdieping maar halverwege de ladder keek Staf naar beneden, de schrik sloeg hem om het hart, hij kwam weer naar beneden, leverde zijn emmer in en vertrok.

Kort daarna schoot het geluk hem te hulp. Niet bang voor zwaar werk kreeg hij bij de Telefoon een baan als grachtendelver die over bijna het hele land sloten uitgroeven om er telefoonkabels in te leggen. Hij kon niet altijd terug naar zijn kamer in Brussel en bleef overnachten in eenvoudige hotels of bij mensen die een kamer verhuurden. Dat was op kosten van het bedrijf en Staf kon wat centen opzij leggen om zich beter te kleden en beter te eten.

Dan op een avond, hij was weer op zijn kamer en zat een boterham te eten. Hij voelde zich plots zo eenzaam, ging aan het venster staan waar niets te zien was dan een blinde muur en een lege straat. Hij bleef in Brussel niet wonen, hij had plots een grote drang om terug te keren naar Hellebeek in plaats van hier te stikken onder stof en spinnenwebben. En zo geschiedde.

Staf woonde nu al een aanzienlijk aantal jaren bij Mitte in en er was veel gebeurd. Esther had de waarschuwing van Staf in de wind geslagen, was met een pakje naar huis gekomen en in allerijl getrouwd met een jongen die niet helemaal haar gedacht was. Charles had zijn middelbare studies afgemaakt en was met Laurette naar Mechelen gaan wonen, tegen de zin van zijn moeder en zijn zuster omdat ze wat donkerder van huid was dan zij. Staf moeide zich daar niet mee.

Rikkepik en Vika werden zwaar ziek. Vika ging het eerst en Rik volgde haar enkele uren later. Nu zat Mitte nog alleen met Staf. Die was al enkele jaren met pensioen maar begon tekenen te geven van geestelijk verval. Zijn vergeetachtig nam met de week toe en hij begon dingen te vertellen die kant noch wal raakten. Toen hij op het laatst op respectabele leeftijd de geest gaf, voor zover er nog een geest in dat afgetakelde lichaam woonde, kende hij zijn eigen naam niet meer.  

En opeens zat Mitte alleen in een veel te groot huis. In 18 maanden had ze haar twee kinderen zien vertrekken, haar broer en moeder sterven en Staf dement worden en uitdoven. Ze poogde zich overeind te houden door bij vroegere vrienden een avondje door te brengen, maar ze keken haar buiten en bij Esther, haar lieveling die in Hellebeek was blijven wonen was ze niet welkom en werd ze aan de deur gezet. Mitte was van geen enkel nut meer, voor niemand niet.

Bij Esther, haar lieveling, was ze nooit welkom geweest. Op een avond heeft ze Charles, die toevallig te Hellebeek was, gevraagd of ze bij hem mocht komen inwonen. Hij had beloofd het aan Laurette zijn vrouw te vragen, maar dat deed hij niet. Hij was niet vergeten hoe zijn vrouw door Mitte behandeld was en vreesde dat Laurette er geen bezwaar zou tegen hebben zijn moeder bij in te nemen en alles te vergeten en vergeven. Maar op dat ene punt gaf hij niet toe, rusthuizen zijn er om hopeloos eenzame mensen op te vangen. Toch hield hij er een wrang gevoel aan over.


Ten einde raad liet Mitte zich opnemen in een rusthuis waar ze haar avonden ombracht met kaarten met andere vrouwen die dat nog konden. Ze was goed in alle kaartspelen die ze kende en alleen in haar eigen dialect een naam kon geven: pressen, pressen met zes, dikken, wippen, fretten, kappen, schoppenzotten, whisten, jokeren, pokeren, jaspandoeren. Bridge kende ze niet, veel over gehoord maar niemand van haar kennissen had het haar geleerd. Daar had ze misschien heel goed kunnen in worden.

Geen opmerkingen: